ECLI:NL:TGZRZWO:2021:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 090/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:9
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 11-01-2021
Zaaknummer(s): 090/2020
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radioloog. Klagers zijn resp. zus van overleden patiënt en executeur-testamentair. Patiënt is behandeld voor longkanker met uitzaaiingen in het ziekenhuis waar beklaagde, tevens haar buurvrouw, als radioloog werkzaam was. Beklaagde is bekend met de ziekte van patiënte en de resterende levensverwachting van enkele maanden. Beklaagde en haar echtgenoot kopen van patiënte haar woning, met een korting op de marktwaarde van € 120.000,--. Patiënte houdt in ruil het recht levenslang in de woning te blijven wonen. De korting is berekend op een resterende gemiddelde levensverwachting van vier jaar. Het college overweegt dat klagers geen direct belanghebbende zijn in de zin van artikel 65, eerste lid, BIG en evenmin een afgeleid klachtrecht hebben. Patiënte was wilsbekwaam en wist wat ze deed. Mogelijke onzakelijke motieven of ethische kanten van de zaak doen daaraan niet af. Klagers niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 11 januari 2021 naar aanleiding van de op 15 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

1. A , bij algemene volmacht vertegenwoordigd door B, wonende te C,

2. D in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen E,

bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Nijmegen,

k l a g e r s

-tegen-

F , radioloog, werkzaam te G,

bijgestaan door mr. M.J. Hulshof, advocaat te Nijmegen,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de aanvullende stukken namens beklaagde d.d. 30 november 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 december 2020, waar zijn verschenen de gemachtigde van klagers vergezeld van de echtgenoot van klaagster sub 1 en klager sub 2, alsmede beklaagde en haar gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

E, geboren in 1937 en overleden op 24 april 2018, was de zus van klaagster sub 1, die in dezen vertegenwoordigd wordt door haar dochter. Klager sub 2 is als executeur betrokken bij de afhandeling van de nalatenschap van E.

Beklaagde is radioloog en was de buurvrouw van E.

In augustus 2016 is bij E de diagnose longkanker gesteld. De diagnostiek is gedaan in het ziekenhuis waar beklaagde werkte en beklaagde is door een laborant gevraagd een gemaakte echo te beoordelen. Op verzoek van beklaagde is de echo door een andere radioloog beoordeeld, die vervolgens een CT-scan liet vervaardigen. Beklaagde was aanwezig bij een multidisciplinaire bespreking in het ziekenhuis (datum onbekend) waar de CT-scan werd besproken. Beklaagde wees tijdens dit MDO op het scherm aan waar de tumor zat. Uit de scan bleek dat E longkanker had in stadium IV, met uitzaaiingen en dat er slechts palliatieve behandelingen mogelijk waren.

In een e-mail d.d. 12 augustus 2016 schrijft E aan haar nicht onder meer: “Heb een geweldige lieve buurvrouw [beklaagde], een collega van H, die door de vakantietijd andere onderwerpen op haar bordje krijgt dan normaal. Vandaag namelijk op radiologie geweest voor een echo van de buik, echter de radioloog die na de echo er bij kwam wilde nog een ct-scan van de lever daar er een lymfekliertje bij zat zo vertelde [beklaagde] mij. [Beklaagde] zag namelijk mijn naam en kwam een uurtje geleden naar me toe en heeft me gerustgesteld en aanwijzing gegeven hoe te handelen daar ik komende vrijdag een afspraak [heb] met mijn internist i.o. […]”.

In september 2016 maakte de echtgenoot van beklaagde aan E kenbaar dat hij en beklaagde geïnteresseerd waren in de woning van E in G. E gaf tijdens het gesprek aan dat zij tot haar dood in de woning wilde blijven wonen en dat de verkoop van de woning na haar overlijden met de nabestaanden zou moeten worden afgewikkeld.

Op 2 februari 2017 stuurde E een e-mail aan haar nicht: “Gistermiddag was [beklaagde] met makelaar nog bij me lieve [nicht]. [Beklaagde] begreep wel dat een prijs van € 450.000,- te laag was. […] laat het verder aan jullie over, contact opnemen met [beklaagde en haar man]?

In april 2017 heeft E een van haar twee huizen in I aan familie verkocht.

Op 8 oktober 2017 heeft E aan beklaagde gevraagd om gegevens uit haar medisch dossier te verkrijgen. Beklaagde heeft per e-mail in een wordbestand de gevraagde informatie aan E verstrekt en heeft het medisch dossier van E toen zelf ook ingezien.

E is op 10 oktober 2017 gezien door J, arts. Deze heeft op verzoek van beklaagdes echtgenoot in een verklaring van 12 oktober 2017 na het afleggen van een huisbezoek een medische verklaring opgesteld:

“Gelet op haar lichamelijke en geestelijke toestand thans in staat wordt geacht haar wil geheel zelfstandig naar behoren kenbaar te kunnen maken.

Er is sprake van geestelijk een goede conditie. Mevrouw was ten tijde van het huisbezoek op de hoogte van mijn komst en het doel en was coöperatief.

[…]

Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van adequaat cognitief functioneren. De oriëntatie in tijd, plaats en persoon is ongestoord. Het bewustzijn is helder, het denken adequaat, en de argumentatie consistent. Het geheugen is intact, zowel voor de korte als de lange termijn.

Bij het ter sprake brengen van de reden van deze medische verklaring, was mevrouw adequaat in staat haar overwegingen ten aanzien van de verkoop van haar woning te verwoorden en beargumenteren.

De overwegingen van mevrouw beschouw ik medisch gezien als duidelijk, zijnde haar uitdrukkelijke wil.”

De woning van E is in opdracht van beklaagdes echtgenoot met als peildatum

13 oktober 2017 getaxeerd:

“Marktwaarde € 500.000,-

6% van de marktwaarde als fictieve huur: € 30.000,- per jaar.

Resterende levensverwachting van 4 jaar geeft een correctie van € 120.000,- op de marktwaarde vrij van huur en gebruik (€ 500.000,- minus € 120.000,-)

Marktwaarde met als bijzonder uitgangspunt dat de eigenaresse (80 jaar) het getaxeerde mag blijven bewonen tot overlijden zonder tegenprestatie (huur): € 380.000,-.”

Op 7 november 2017 stuurde de echtgenoot van beklaagde een e-mail aan de notaris K met het verzoek om een offerte voor notariële diensten:

“Ten behoeve van de aankoop van [de woning E] is een koopakte nodig. Verkoop is op € 380.000 gezet, met akkoord van beide partijen. […] Na het overlijden van [E] gaan we op [woning E] appartementen bouwen en 3 studios. Voor de verhuur van de 2 appartementen hebben we op termijn (zeg eind 2018, begin 2019) huurcontracten nodig. […]”

Op 10 november 2017 mailde E aan klager sub 2:

“Mijn grootste probleem, longkanker, is opgelost. Sinds gisteren ben ik kankervrij! en is mijn levensverwachting met de nodige jaren verlengd. Mijn andere probleem hoe krijg ik die 100.000,- euro van L zal de nodige tijd in beslag nemen.”

Op 13 november 2017 om 00:25 uur mailde E aan [nicht]:

“Onderwerp: 100.000 euro te kort door druk van je vader

Bovenstaand onderwerp bezorgt me 5 dagen van de week slaaptekort. Heb nog eens gegoogled om uit te vinden dat zulk soort zaken je in de toekomst niet meer gebeuren. Kijk op www.managejezelf.nl

dan 1. op persoonlijke ontwikkeling

2. doorzettingsvermogen en kom je uit op wilskracht, [Beklaagde] zei dat ik daar de kanker mee had overwonnen en mijn levensverwachting met 2 jaar steeg.”

Op 13 november 2017 12.24 uur mailde E aan de echtgenoot van beklaagde:

“Heb jij een bevestiging gekregen van mijn rechtsbekwaamheid? Stuur me deze s.v.p. i.v.m. bezoek aan notaris K.” En om 15.35: “want heb geen toekomst van 2 jaar meer!!!!!!!!!!!!”.

Op 13 november 2017 19:15 uur mailde de echtgenoot van beklaagde aan E: “Hi [voornaam E], [beklaagde] en ik komen vanavond samen even langs. Ik neem dan de medische verklaring omtrent wilsverklaring mee. Je vindt het tevens als bijlage in deze mail, digitaal.”

Op 20 december 2017 zijn E aan de ene kant en beklaagde en haar echtgenoot aan de andere kant overeengekomen dat laatstgenoemden de woning van E kopen voor een bedrag van € 380.000,00, waarbij E het recht behield de woning tot haar overlijden zonder tegenprestatie te bewonen. Levering van de woning heeft plaatsgevonden op

3 januari 2018 ten overstaan van notaris K.

Blijkens het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor ten overstaan van de rechtbank M d.d. 9 april 2019 verklaarde beklaagde, gehoord als getuige na het afleggen van de belofte, onder meer:

“In de zomer van 2016 was ik aan het werk als radioloog en stond op het echoprogramma. Een laborant vroeg mij toen of ik een echo kon beoordelen, die hij gemaakt had. De laborant zei daarbij dat hij een uitzaaiing kon zien. Ik herkende de naam van mijn buurvrouw en heb toen een collega gevraagd om de echo te beoordelen. Dit omdat ik de buurvrouw persoonlijk ken, ik had gezien dat het foute boel was. Ongeveer twee weken later zag ik de buurvrouw en vertelde de buurvrouw mij dat zij uitgezaaide longkanker had. Tot die tijd heb ik er niet met haar over gesproken.”

“U vraagt mij of ik op een later moment wel inzage heb gehad in haar medisch dossier. In november 2017 heeft [E] tegen mij gezegd dat ze inzage wil in haar medisch dossier, om gegevens daarvan aan de familie te laten zien. Ik heb gezegd dat zij dat via DigiD kan doen, zij antwoordde daarop dat zij dat zelf niet kon. Dat kon alleen [nicht], maar daar kon zij het niet aan vragen. Ze wilde het dossier aan [nicht] en haar familie laten zien, om het tegen hen te gebruiken. Zij wilde twee dingen aantonen aan de hand van haar medisch dossier. Ten eerste dat zij in april 2017 niet compos mentis was, doordat zij bepaalde medicatie niet had genomen. Ten tweede wilde zij aantonen dat zij in de zomer – en dan bedoel ik augustus, september, oktober 2017 – wel goed bij kennis was. U vraagt mij waarom zij dat wilde. [E] had een huis in I, dat zij in april 2017 aan haar familie heeft verkocht. Achteraf vond zij dat de prijs te laag was en dat ze haar nooit hadden mogen vragen, omdat ze in die periode niet goed bij bewustzijn was. Ik heb het dossier toen ook ingezien en daar bleek dat ook uit. Vanwege haar longkanker kreeg zij een therapie. In een reactie daarop heeft haar schildklier niet goed gewerkt. Zij heeft medicatie gekregen ten behoeve van de schildklier maar die heeft zij niet genomen in maart-april 2017. De functie van haar schildklier was zo laag, dat zij niet compos mentis kon zijn. Toen zij de medicatie wel weer is gaan nemen, zijn de klachten verminderd. […] Ik wist zowel uit de medische gegevens als uit de gesprekken met [E] dat er uitzaaiingen in haar hersenen waren aangetroffen. In de periode van augustus tot een deel van november 2017 heeft zij een goede periode gehad en heb ik geen gedragsveranderingen waargenomen. Vanaf november werd [E] lichamelijk slechter, ze werd steeds duizeliger. In gedrag veranderde ze niet.”

Blijkens het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor ten overstaan van de rechtbank M d.d. 20 januari 2020 verklaarde de arts J, gehoord als getuige na het afleggen van de belofte, onder meer:

“Ik heb veel ervaring met wilsbekwaamheid onderzoeken. Ik doe dit al ruim 10 jaar, alleen al het laatste jaar heb ik er 125 verricht. In mijn medische verklaring heb ik de conclusie opgenomen, te weten dat mevrouw wilsbekwaam was. In mijn rapport heb ik al opgenomen dat mevrouw wist wat het doel van het gesprek was en dat zij wilde meewerken aan het onderzoek. In mijn rapport staat niet opgenomen de argumenten voor verkoop die mevrouw had maar ik weet die argumenten nog wel. Bij herhaling noemde zij het prettige en goede contact met de buren. Zij had de wens in het huis te blijven wonen tot aan haar overlijden. Dat had zij ook zo besproken. Mevrouw was op de hoogte van het doel van het gesprek, zij was volledig op de hoogte van de reden voor de keuring. De reden was de verkoop van de woning aan de buren. Ik heb achteraf geen enkele twijfel over de juistheid van mijn conclusie. […] Ik heb meermaals het doel van het gesprek met haar doorgenomen. […] Als er sprake is van verkoop van de woning ver onder de gangbare prijs, dan kan er sprake zijn van een weldoener en dan staat dit los van de wilsbekwaamheid. Maar als ik het zou weten en het zou aan de orde zijn, dan zou ik dat meenemen in de beoordeling. In het onderhavige geval was dit niet aan de orde. […] Mevrouw was volledig op de hoogte van haar medische situatie. Zij gaf aan dat wat zij onder de leden had en hoe dit behandeld werd. Ik heb mij verder niet afgevraagd waarom zij haar woning wilde verkopen. Ik heb met mevrouw niet concreet gesproken over haar levensverwachting in de zin van dagen, maanden, jaren, maar wel in de zin van de eindigheid gelet op haar ziektebeeld. […]”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten beklaagde - zakelijk weergegeven - dat zij:

1. met gebruikmaking van haar hoedanigheid als arts, haar gedetailleerde kennis van het ziektebeeld en haar vertrouwensrelatie met E een zakelijke overeenkomst met haar heeft gesloten waarvoor zij E onder de gegeven omstandigheden had moeten behoeden;

2. door een onzakelijke korting van € 120.000,-- op de koopprijs bij de aankoop van het huis van E, wetend dat E niet lang meer te leven had, in strijd heeft gehandeld met KNMG gedragsregel II.21 en ten nadele van erflaatster en van klaagster sub 1. een aanzienlijk financieel voordeel heeft genoten;

3. als niet bij de behandeling betrokken arts en zonder machtiging kennis heeft genomen van het medisch dossier van E;

4. zonder medeweten van de behandelend arts en zonder machtiging het medisch dossier heeft opgevraagd en aan E heeft overhandigd;

5. haar beroepsgeheim heeft geschonden door het ziektebeeld van E te bespreken met haar echtgenoot.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - primair aan dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klacht nu zij niet als direct belanghebbenden zijn aan te merken. Subsidiair voert zij aan dat de klachten (kennelijk) ongegrond zijn. Zij stelt zich op het standpunt dat E wilsbekwaam was en wist wat zij deed. De korting op de koopprijs is op objectieve gronden ingegeven door adviseurs (de taxateur, de makelaar, de notaris) voor woningen in bewoonde staat. Deze adviseurs wisten ook dat de werkelijke levensverwachting van E veel korter dan vier jaar was. Dat wist E zelf ook. Zij erkent dat zij geen inzage had mogen nemen in het medisch dossier van E, maar benadrukt dat zij hiervoor wel toestemming van E had.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college bespreekt eerst het ontvankelijkheidverweer.

Artikel 65, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg luidt:

“1. Een zaak wordt in eerste aanleg bij het bevoegde regionale tuchtcollege aanhangig gemaakt door indiening van een klaagschrift door:

a. een rechtstreeks belanghebbende;

b. degene die aan de beklaagde een opdracht heeft verstrekt;

c. degene bij wie of het bestuur van een instelling waarbij de beklaagde werkzaam of voor het verlenen van individuele gezondheidszorg ingeschreven is;

d. de inspecteur.”

Het college overweegt dat klagers geen rechtstreeks belanghebbenden in de zin van artikel 65, eerste lid, zijn. Daarmee wordt in de eerste plaats bedoeld de patiënt, in dit geval mevrouw E. Dat klagers zelf als erfgenaam of executeur-testamentair vermogensrechtelijke belangen hebben onderscheidenlijk vertegenwoordigen, maakt hen nog niet tot rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, eerste lid. Klager sub 2 is derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht. Klaagster sub 1 zou eventueel als nabestaande een tuchtklacht kunnen indienen. Zij zou dan als zodanig geacht kunnen worden de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen. Blijkens de rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (zie onder meer ECLI:NL:TGZCTG:2019:64 en ECLI:NL:TGZCTG:2015:339) lijdt dit echter uitzondering in het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen.

5.2

In dit geval is het college van oordeel dat van zodanige twijfel moet worden gesproken. De weergegeven feiten en omstandigheden maken aannemelijk dat E zelf niet over beklaagde zou hebben willen klagen. In deze procedure is de vraag gerezen of E onder normale omstandigheden - dus als zij niet terminaal ziek was geweest, geen ruzie met haar familie had gehad over de, vermeend te lage, verkoopprijs van de woning in I en niet (zoals althans klagers stellen) oneigenlijk beïnvloed was geweest door beklaagde en haar echtgenoot - niet anders tegen het handelen van beklaagde zou hebben aangekeken. Het college is echter van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor deze conclusie. Voorop staat dat E wilsbekwaam was. De conclusie dat zij desondanks - gelet op de omstandigheden van het geval - terugkijkend van mening zou zijn geweest dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, volgt niet zodanig evident uit het dossier dat op basis daarvan toch tot een afgeleid klachtrecht van klaagster sub 1 zou kunnen worden geconcludeerd. Noch het feit dat E wellicht (mede) vanuit onzakelijke motieven heeft gehandeld, noch de ethische kanten van deze zaak zijn daarvoor op zichzelf beschouwd voldoende. Beslist dient derhalve te worden als volgt.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing geanonimiseerd worden gepubliceerd.

6. DE BESLISSING

Het college:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, alsmede aan ‘Medisch Contact’.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, P.E.M. Messer-Dinnissen, lid-jurist,

S.C.J. van Hoof en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens en G.J.M. Akkersdijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.