ECLI:NL:TGZRZWO:2021:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 173/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:83
Datum uitspraak: 17-09-2021
Datum publicatie: 17-09-2021
Zaaknummer(s): 173/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen fysiotherapeut. Klaagster is vanwege chronische pijnklachten aan haar rechteroog en -slaap door verschillende specialisten onderzocht. Omdat deze specialisten geen verklaring konden vinden voor haar pijnklachten, is zij verwezen naar de pijnpolikliniek. Hier is zij in juni 2020 voor multidisciplinaire diagnostiek op het multidisciplinaire spreekuur (MDS) geweest. Tijdens dit spreekuur is zij gezien door een anesthesioloog, verpleegkundige, psycholoog en beklaagde. Van het MDS is door deze behandelaren vervolgens een schriftelijke terugkoppeling gegeven aan de huisarts. Hierin hebben zij geconcludeerd dat er geen aanvullende behandelopties zijn op medicamenteus, fysiotherapeutisch en interventioneel gebied en zij hebben de behandelend psycholoog gevraagd aanvullende pijneducatie te geven. Tijdens de procedure bij het tuchtcollege heeft klaagster laten weten dat zij inmiddels in afwachting was van de resultaten van onderzoek naar de aanwezigheid van een hersentumor. Bij brief van 4 mei 2021 heeft klaagster de uitslag van haar MRI-scan aan het tuchtcollege gestuurd, waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking op een hersentumor rechts. De klacht is gericht tegen alle vier de behandelaren van de pijnpolikliniek. Klaagster verwijt hen dat zij een advies hebben opgesteld dat niet ziet op haar pijnklachten en dat zij niets met haar pijnklachten hebben gedaan. Klaagster voelt zich niet serieus genomen. Daarnaast heeft klaagster aangevoerd dat zij zich tijdens het onderzoek door beklaagde gecontroleerd voelde. Dit had te maken met het feit dat de anesthesioloog binnen kwam lopen. Ook vindt klaagster het opvallend dat in het verslag van het onderzoek door beklaagde is opgemerkt dat zij aan haar hoofddoek zat. Volgens klaagster zegt dit iets over seksueel misbruik, omdat normaal nooit in een verslag wordt opgenomen waar iemand wel of niet aan zit. Naar het oordeel van het college bestond er voor de behandelaren van de pijnpolikliniek geen aanleiding om onderzoek te verrichten naar de oorzaak van klaagsters pijn. Klaagster was vóór verwijzing immers al door meerdere specialisten gezien en deze konden geen verklaring voor haar pijnklachten vinden. Daarnaast waren er ook nog geen aanwijzingen voor een hersentumor toen klaagster op het MDS werd gezien. Dat bij onderzoek van een jaar later een hersentumor is geconstateerd, die mogelijk (ook) pijn veroorzaakt, maakt dit niet anders. De door beklaagde gegeven uitleg over de aanwezigheid van de anesthesioloog tijdens het onderzoek, acht het college begrijpelijk. Over de aantekening met betrekking tot het aanraken van de hoofddoek heeft beklaagde toegelicht dat hij het van belang vond dit te vermelden, omdat hij dacht aan neuropatische pijnklachten. Ook deze uitleg acht het college begrijpelijk. Klacht kennelijk ongegrond.    

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 17 september 2021 naar aanleiding van de op 20 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , fysiotherapeut, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde:E,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- de brief van klaagster van 17 november 2020;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, gehouden op 7 april 2021, met daaraan gehecht de reactie van beklaagde van 14 mei 2021 en de reactie van klaagster van 24 augustus 2021;

- de brief van klaagster van 4 mei 2021.

Gelijktijdig met deze klacht heeft klaagster – samenhangende – klachten ingediend tegen drie andere behandelaren. Deze klachten zijn bekend onder de nummers 174/2020, 175/2020 en 176/2020. In alle klachten wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier van klaagster) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is bekend met epilepsie. In 2003 is bij haar een hersentumor aangetroffen. In 2010 heeft zij een auto-ongeval gehad, waarbij zij letsel heeft opgelopen aan haar rechteroog. In 2017 heeft klaagster een hersenoperatie ondergaan. In verband met chronische pijnklachten aan haar rechteroog en –slaap is zij onderzocht door meerdere specialisten, waaronder een kno-arts, oogarts en neuroloog. De specialisten hebben geen verklaring kunnen vinden voor de pijnklachten. Vervolgens is klaagster door de oogarts doorverwezen naar de polikliniek Pijnbehandeling. Klaagster heeft op 26 maart 2020 een telefonische intake gehad bij een arts-assistent anesthesiologie. Deze heeft hiervan een voortgangsverslag opgesteld, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

in het vragenlijstonderzoek werden aanwijzingen gevonden voor een negatieve invloed van psychologische factoren op de pijnervaring. Op basis van bovenstaande wordt het advies gegeven een psychologisch diagnostisch onderzoek te plannen.”

[….]

Ik besprak dat een multidisciplinaire benadering aangewezen is om alle factoren die bijdragen aan de pijn in kaart kunnen brengen om zo een gepast plan te kunnen maken.”

Klaagster is vervolgens op 3 juni 2020 voor multidisciplinaire diagnostiek op het multidisciplinaire spreekuur (MDS) van de pijnpolikliniek geweest. Tijdens dit spreekuur is zij gezien door een anesthesioloog, verpleegkundige, psycholoog en beklaagde. Deze behandelaren hebben op 10 juni 2020 een schriftelijke terugkoppeling van het MDS gegeven aan de huisarts. Hierin is onder meer het volgende advies opgenomen:

“Advies:

·         Er zijn geen aanvullende behandelopties op medicamenteus, fysiotherapeutisch en interventioneel gebied.

·         Bij deze zouden wij willen vragen aan de behandelend psycholoog te I aanvullende pijneducatie te geven.”

Tijdens het mondeling vooronderzoek op 7 april 2021 heeft klaagster laten weten dat zij in afwachting was van de resultaten van onderzoek naar de aanwezigheid van een hersentumor. Bij brief van 4 mei 2021 heeft klaagster de uitslag van haar MRI-scan aan het tuchtcollege gestuurd. Daaruit blijkt een verdenking op een hersentumor rechts.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klaagster heeft een klacht ingediend tegen alle vier de behandelaren van de pijnpolikliniek. Klaagster verwijt de behandelaren gezamenlijk dat zij een advies hebben opgesteld dat niet ziet op de reden van verwijzing van klaagster – namelijk haar pijnklachten – en dat zij niets met deze klachten hebben gedaan. Volgens klaagster is zij niet serieus genomen door deze behandelaren.

Daarnaast heeft klaagster aangevoerd dat zij zich tijdens het onderzoek door beklaagde gecontroleerd voelde. Dit had te maken met het feit dat de arts (H, hierna te noemen: de anesthesioloog) binnen kwam lopen.

Ook vindt klaagster het opvallend dat in het verslag van het onderzoek door beklaagde is opgemerkt dat zij aan haar hoofddoek zat. Volgens klaagster zegt dit iets over seksueel misbruik, omdat normaal nooit in een verslag wordt opgenomen waar iemand wel of niet aan zit.

Klaagster heeft tijdens het mondeling vooronderzoek verklaard dat zij mogelijk de klacht zou intrekken, maar dat dit afhankelijk was van de uitslag van het onderzoek naar een hersentumor. In haar brief van 4 mei 2021 heeft klaagster laten weten het niet makkelijk te vinden om een keuze te maken rond het voortzetten of intrekken van de klacht.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder nader ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Omdat klaagster heeft laten weten geen keuze te kunnen maken tussen het voortzetten of intrekken van haar klacht, moet worden aangenomen dat de klacht wordt voortgezet.

5.2

Het college wijst er op, dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Klaagster verwijt beklaagde (met de andere behandelaren) dat zij een advies heeft opgesteld dat niet ziet op de reden van verwijzing, dat zij niets met de pijnklachten van klaagster heeft gedaan en dat zij klaagster niet serieus heeft genomen.

Voor zover klaagster hiermee stelt dat de behandelaren van de pijnpolikliniek onderzoek hadden moeten verrichten naar de oorzaak van haar pijn, volgt het college haar daarin niet. Klaagster was vóór verwijzing naar de pijnpolikliniek immers al door meerdere specialisten onderzocht. Juist het feit dat deze specialisten geen verklaring voor haar pijnklachten konden vinden, was reden om haar te verwijzen naar de pijnpolikliniek. Daar werd geconstateerd dat er geen behandelopties waren en er werd een advies gegeven. Toen klaagster op het MDS werd gezien waren er ook nog geen aanwijzingen voor een hersentumor, zodat er voor beklaagde en de andere behandelaren op dat moment geen aanleiding bestond om daar nader onderzoek naar te laten verrichten. Dat bij onderzoek van een jaar later een hersentumor is geconstateerd, die mogelijk (ook) pijn veroorzaakt, maakt dit niet anders.

Ook overigens blijkt niet dat klaagster tijdens het MDS niet serieus is genomen. De klacht slaagt in zoverre dan ook niet.

5.4

Met betrekking tot de aanwezigheid van de anesthesioloog bij het onderzoek door beklaagde is in het verweerschrift de volgende toelichting gegeven:

Verweerster heeft als fysiotherapeut tijdens het MDS het lichamelijk onderzoek geleid. Het zelfstandig uitvoeren van een lichamelijk onderzoek bij een patiënt behoort tot het deskundigheidsgebied van een fysiotherapeut. De betrokkenheid van een arts is hierbij niet noodzakelijk. De coördinerend arts kijkt in het kader van het MDS dan ook alleen mee bij het deel van het onderzoek van de fysiotherapeut om zo een optimaal beeld te krijgen van een patiënt bij de fysieke testen. Dit is niet alleen bij klaagster gebeurd, maar bij alle patiënten die een MDS bezoeken.”

Daarnaast hebben zowel de anesthesioloog als beklaagde tijdens het mondeling vooronderzoek de aanwezigheid van de anesthesioloog bij het onderzoek door beklaagde uitgelegd: volgens hen is de anesthesioloog enkel aan het eind van het onderzoek langs geweest om met beklaagde de bevindingen te bespreken.

Klaagster heeft in reactie hierop verklaard dat zij nu begrijpt dat het eenmalige bezoek van de anesthesioloog losstaat van haar persoonlijkheid en een vast onderdeel is van het MDS.  

Ook voor het college is een en ander begrijpelijk. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is hier dan ook geen sprake. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt. 

5.5

Beklaagde heeft in het verslag van 10 juni 2020 over het bewegingsonderzoek het volgende gerapporteerd:

Knijpt regelmatig met haar ogen. Zit regelmatig aan haar hoofddoek. Geeft aan dat haar hoofddoek soms ook irriterend is op haar hoofd.”

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft beklaagde deze aantekening als volgt toegelicht:

“Toen klaagster haar hoofddoek aanraakte, dacht ik aan neuropatische pijnklachten. Herhaalde aanrakingen kunnen de huid namelijk overgevoelig maken en pijnklachten veroorzaken. Daarom vond ik het van belang dit te vermelden, zodat de arts eventueel de huid en tast kon onderzoeken. Achteraf gaf klaagster aan dat ze geen oppervlakkige pijn had aan haar huid, maar dat ze de pijn echt in haar hoofd voelde. Daarmee was uitgesloten dat sprake was van neuropatische pijnklachten. Anders dan deze medische reden bestond dus – in tegenstelling tot wat klaagster veronderstelde – geen andere (psychologische) aanleiding om dit in het verslag te vermelden.”

Klaagster heeft vervolgens verklaard deze uitleg van beklaagde te begrijpen. Ook het college begrijpt deze uitleg en ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Daarom slaagt de klacht ook in zoverre niet.

5.6

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S.E. Dekker en J.M. Uijen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.