ECLI:NL:TGZRZWO:2021:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 166/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:81
Datum uitspraak: 30-08-2021
Datum publicatie: 30-08-2021
Zaaknummer(s): 166/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt beklaagde dat hij ten onrechte het middel Constella niet heeft voorgeschreven. Het college volgt echter het verweer van beklaagde dat de medicatie ten tijde van het handelen nog niet werd vergoed door de zorgverzekeraar en oordeelt dat beklaagde er niet van op de hoogte had hoeven zijn dat dit middel op een later moment vergoed zou worden. De overige klachtonderdelen zijn niet door klaagster onderbouwd en kunnen derhalve niet slagen. Met betrekking tot het afschrift van de Turkse arts heeft het college vastgesteld dat hiervan een kopie aanwezig was in het medisch dossier en derhalve is ook dat klachtonderdeel kennelijk ongegrond. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 30 augustus 2021 naar aanleiding van de op 8 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door N. Hoogenboom,

k l a a g s t e r

-tegen-

G , arts, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door mr. M.J. de Groot, verbonden aan de VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 5 maart 2021 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek.

Naast deze klacht zijn twee met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen collega’s van beklaagde. Deze klachten zijn bekend onder de nummers 164 en 165/2020. Ook in deze zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster – geboren in 1962 – is sinds lange tijd bekend met recidiverende rectale prolapsklachten. Voor deze klachten stond zij vanaf 2011 bij twee collega’s van beklaagde onder behandeling in het I te E (beklaagden in de klachten met nummer 164/2020, respectievelijk 165/2020).

Beklaagde was voor het eerst betrokken bij de behandeling van klaagster op 3 februari 2015 na verwijzing door een collega-arts. De reden voor verwijzing was gelegen in het feit, dat de obstipatieklachten van klaagster na een eerdere operatie in verband met rectale prolapsklachten in 2012 - en een heroperatie wegens een recidief in 2013 – niet waren verholpen. Beklaagde concludeerde op grond van de voorgeschiedenis, beeldvorming (DRE) en anamnese dat sprake was van obstipatie. Om de obstipatie te differentiëren adviseerde beklaagde een aanvullend onderzoek in de vorm van een markerstudie. Tevens was beklaagde voornemens klaagster voor sacrale neurostimulatie (hierna: SNS) door te verwijzen naar collega J in het K te L. Beklaagde heeft het volgende genoteerd in het medisch dossier:

“[…]

Anamnese

Via collega F; ook bekend in M en N; advies SNS L. O: sigmoïdresectie

Klachten 4 jaar geleden begonnen na val uit klimrek op de billen; toen obstipatie en na een jaar rectum prolaps waarvoor operatie en later i.v.m. recidief re-operatie. Eerste operatie heeft ongeveer een jaar effect gehad. Met bisacodyl een maaldaags ontlasting; dun en in enkele keren. Zonder bisacodyl 2 weken niet. Niet duidelijk of het dan hard is

Laxantia; Mgoxide 2d2; dun en opgeblazen, movicolon,; voor operatie; wisselend effect, metamucil; nee. Darmspoelingen; water.

Geen rectaal bloedverlies.

PTNS heeft goed effect op de blaas.

Fam; CRC-.

Aanvullend onderzoek

Buikoverzicht.

6 markers ter plaatse van de coecumpool 10 markers ter plaatse van de flexura lienalis en 3 markers in rectosigmoïd.

Decursus

Patiënte is in meerdere academische centra gezien. In aansluiting op de eerdere onderzoeken voor wij een colon passage studie uit waarbij er een normale trasnit wordt gezien. Zij vertelt ook dat tijdens de marker studie zij goed naar het toilet is gegaan. In deze periode heeft zij ook veel bewogen. Deze registratie toont aan dat een normale passage en evacuatie zeer wel mogelijk is. Vanuit de academie is echter geadviseerd SNS te overwegen en hiervoor verwijzen wij haar naar collega J in L.

Conclusie

1. obstipatie

2. normale transit

Beleid

1. icc SNS; L; dr J

2. bisacodyl 1d4 tab.”

Na het ondergaan van de markerstudie zag beklaagde klaagster poliklinisch op 2 maart 2015. Uit de markerstudie volgde het beeld van een normale colon-passage. Klaagster werd vervolgens voor beoordeling van SNS doorverwezen naar dokter J in het K te L. Het gebruik van de medicatie bisacodyl werd gecontinueerd.

Op 8 juni 2015 heeft er intercollegiaal overleg plaatsgevonden tussen dokter J en beklaagde. Uit het medisch dossier volgt dat er geen indicatie bestond voor SNS.

Op 9 juni 2015 heeft beklaagde dit met klaagster besproken.

Op 3 juli 2015 is klaagster voor het laatst op consult bij beklaagde verschenen. Het medisch dossier vermeldt het volgende:

Decursus

Ontlasting blijft moeizaam, er komt niets zonder bisacodyl. Met 4-5 dan veel krampen. Verwacht nu van mij aanpak van de pijn. Heeft nu via andere arts (chirurg) verwijzing voor N gekregen ivm haar klachten.

Gezien verwijzing eerst dat maar de resultaten hiervan afwachten. Kans op definitieve oplossing blijft gering. Denkt zelf dat de oorzaak in het matje ligt. Huisarts ingelicht.”

Gezien de verwijzing door de andere arts naar het Q werd besloten eerst het traject aldaar te volgen. Na het consult van 3 juli 2015 heeft klaagster niet meer onder behandeling gestaan bij beklaagde.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:

1. hij haar onheus en vijandig heeft bejegend;

2. hij een medische verklaring van een buitenlands medisch specialist heeft vernietigd;

3. hij ten onrechte het geneesmiddel Constella niet heeft voorgeschreven;

4. hij geen informatie heeft gegeven over het ziektebeeld;

5. hij haar voor niks op afspraken heeft laten komen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klaagster wordt verweten en stelt dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van klachtonderdeel 1. stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest.

Het college kan niet uitmaken wie van beiden gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht wordt dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college hier niet vaststellen. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.3

Het college stelt met betrekking tot klachtonderdeel 2. vast dat een afschrift van de verklaring van een buitenlands medisch specialist als bijlage is opgenomen in het medisch dossier. Uit het proces-verbaal van het op 5 maart 2021 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek volgt, dat klaagster tijdens het mondeling vooronderzoek heeft bevestigd dat de betreffende verklaring identiek is aan de verklaring zoals door het college aangetroffen in het medisch dossier, alsmede dat het de verklaring van de buitenlands medisch specialist betreft. Derhalve oordeelt het college dat de verklaring niet door beklaagde is vernietigd. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.4

Klaagster voert in het derde klachtonderdeel aan, dat beklaagde ten onrechte niet het medicijn Constella heeft voorgeschreven. Beklaagde verweert zich door te stellen, dat in de periode dat klaagster bij hem onder behandeling stond voornoemd medicijn niet werd genoemd in Bijlage 1B en Bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Het medicijn Constella werd vanaf 1 september 2015 vergoed door de zorgverzekering en derhalve pas nadat het laatste consult – te weten op 3 juli 2015 – bij beklaagde heeft plaatsgevonden. Het college oordeelt dat beklaagde – gelet op de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen – niet op de hoogte had hoeven dan wel kunnen zijn van het gegeven dat Constella per 1 september 2015 zou worden vergoed door de zorgverzekeraars. Hiervan kan beklaagde dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt en het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.5

Het college ziet aanleiding klachtonderdelen 4. en 5. gezamenlijk te bespreken, aangezien beide onderdelen niet door klaagster zijn onderbouwd. Zo heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat beklaagde zijn informatieplicht over het ziektebeeld van klaagster heeft geschonden en is voorts niet gebleken dat beklaagde haar zonder reden op afspraken heeft laten komen. De verwijten van klaagster vinden bovendien geen steun in het medisch dossier. Nu het college de feiten en omstandigheden – zoals gesteld door klaagster - niet kan vaststellen zijn klachtonderdelen 4. en 5. ongegrond.

5.6

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, K.M.A.J. Tytgat en W. Kelder, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.