ECLI:NL:TGZRZWO:2021:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 164/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:79
Datum uitspraak: 30-08-2021
Datum publicatie: 30-08-2021
Zaaknummer(s): 164/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt beklaagde dat hij het recht op informatie en toestemming heeft geschonden. Ook zou hij klaagster lichamelijk hebben verminkt. Het college vindt voor de verwijten van klaagster geen steun in het dossier en oordeelt dat beklaagde preoperatie uitleg heeft gegeven over de ingreep en over hetgeen tijdens de operatie zou plaatsvinden. Voorts zijn mogelijke risico’s – zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststofmatje en fisteling – met klaagster besproken. Tevens acht het college de toegepaste operatie verdedigbaar aangezien dit de meest passende en geboden operatietechniek was. De beoordeling of beklaagde een onrechtmatige daad heeft gepleegd behoort verder niet tot de bevoegdheid van het college. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 30 augustus 2021 naar aanleiding van de op 8 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door N. Hoogenboom,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , chirurg, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door mr. M.J. de Groot, verbonden aan de VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 5 maart 2021 gehouden gehoor in het kader van het

vooronderzoek.

Naast deze klacht zijn twee met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen collega’s van beklaagde. Deze klachten zijn bekend onder de nummers 165 en 166/2020. Ook in deze zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster – geboren in 1962 – werd na verwijzing door haar huisarts op 1 november 2011 poliklinisch gezien door beklaagde vanwege al langer bestaande recidiverende rectale prolapsklachten en aanhoudende obstipatie. Beklaagde was destijds arts in opleiding tot specialist (hierna: AIOS) met differentiatie oncologische en gastro-intestinale chirurgie.

Tijdens het eerste consult met klaagster heeft beklaagde haar lichamelijk onderzocht en een anamnese afgenomen. Vervolgens zijn aanvullende onderzoeken - te weten een sigmoidoscopie en een dynamisch rectaal onderzoek – aangevraagd, waarvan de resultaten op 21 december 2011 met klaagster zijn besproken. Besloten werd dat er een laparoscopische rectopexie uitgevoerd zou worden. Dit betreft een operatie waarbij de endeldarm wordt teruggebracht in zijn normale positie. Het rectum zou door middel van een kunststof matje aan het sacrum worden opgehangen. Operaties, zoals de onderhavige, werden op dat moment nog niet door beklaagde zelfstandig uitgevoerd. Het medisch dossier vermeldt het volgende:

“[…]

Reden van komst: rectumprolaps.

Voorgeschiedenis: urge incontinentie, hypothyreoïde, corpus suspensie via een Pfannenstiel incisie, obstipatie, ulcus duodeni.

Anamnese: patiënte heeft reeds één jaar recidiverende rectumprolaps, welke zich bij iedere ontlasting manifesteert. Patiënte moet deze zelf reponeren. Ontlasting is momenteel twee tot driemaal daags met dunne ontlasting. Patiënte gebruikt Movicolon. Er is geen bloed- of slijmbijmenging. Wel is er sprake van soiling. Met Movicolon is patiënte soms incontinent. De huidige klachten zijn sociaal invaliderend.

In de voorgeschiedenis heeft patiënte wel 3 vaginale bevallingen gehad.

Lichamelijk onderzoek: bij rectaal toucher is er een forse rectokèle graad 3, waarbij bij Valsalva intussusceptie gepalpeerd wordt. Er is een redelijke sfincterspanning.

Aanvullend onderzoek: sigmoïdoscopie: geen afwijkingen.

X- dynamisch rectaal onderzoek: uitgebreide extra-anale rectumprolaps met intussusceptie.

Conclusie: rectumprolaps gecombineerd met intussusceptie van dunne darm.

De huidige klachten zijn voor patiënte invaliderend. Derhalve komt zijn in aanmerking voor laparoscopische rectopexie. Hierbij zal het rectum worden opgehangen met een kunststof matje aan het sacrum. Uitleg over bovenstaande ingreep is gegeven.

Complicaties zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststof matje en fisteling zijn met patiënte besproken. Wij zullen haar oproepen voor deze ingreep.”

De operatie is vervolgens uitgevoerd op 31 januari 2012 door een collega van beklaagde (beklaagde in de klacht met nummer 165/2020). Als gevolg van een recidief enterocele is klaagster nogmaals geopereerd, welke operatie heeft plaatsgevonden op 10 mei 2013. In de periode tussen de beide operaties is beklaagde niet langer betrokken geweest bij de behandeling van klaagster. Beklaagde heeft klaagster nog eenmaal postoperatief gezien, te weten op 12 mei 2013, en heeft met betrekking tot dit consult het volgende genoteerd in het medisch dossier:

“Veel pijn (verpleging). Geen koorts.Zit rustig in bed. Betreft mn angst dat operatie onvoldoende effect heeft.-Beleid: US als + à kweek.”

Op 13 mei 2013 is klaagster uit het ziekenhuis ontslagen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:

1. hij het recht op informatie en het recht op het geven van toestemming voor de medische behandeling heeft geschonden;

2. hij schuldig is aan de lichamelijke en geestelijke verminking van klaagster;

3. hij valsheid in geschrifte heeft gepleegd;

4. hij een onrechtmatige daad heeft gepleegd.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klaagster wordt verweten en stelt dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot klachtonderdeel 1. oordeelt het college dat het standpunt van klaagster geen steun vindt in het medisch dossier. Na meerdere onderzoeken en anamneses heeft beklaagde de conclusie getrokken dat klaagster in aanmerking kwam voor een laparoscopische rectopexie. Het rectum zou daarbij worden opgehangen met een kunststof matje aan het sacrum. Uit het medisch dossier blijkt, dat beklaagde uitleg heeft gegeven over de ingreep en over hetgeen tijdens de operatie zou plaatsvinden. Tevens zijn mogelijke complicaties – zoals recidiefkans, ontsteking van het kunststofmatje en fisteling – met klaagster besproken. Het college gaat er bij deze stand van zaken dan ook vanuit, dat klaagster in voldoende mate is geïnformeerd over de operatie en toestemming heeft gegeven voor de behandeling. Derhalve komt het college tot het oordeel dat beklaagde voldaan heeft aan het vereiste van ‘informed consent’ en is het klachtonderdeel daarmee ongegrond.

5.3

Het college volgt het verweer van beklaagde, dat het verrichten van een laparoscopische rectopexie de meest passende en geboden operatietechniek was teneinde de klachten van klaagster te verhelpen. Voornoemde operatie betreft een gangbare operatietechniek waarbij het succespercentage hoog is met een lage kans op complicaties. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt – in het licht van de klachten van klaagster – dat het verrichten van bovenstaande operatie op het moment zelf de meest adequate behandeling was. Dat achteraf bezien de resultaten van de operatie voor klaagster tegenvallen kan beklaagde – hoe vervelend dit ook is voor klaagster - niet worden verweten. Van enige schuld aan lichamelijke of geestelijke verminking kan – nu beklaagde de juiste afweging heeft gemaakt - bovendien geen sprake zijn. Het klachtonderdeel slaagt niet.

5.4

Ten aanzien van klachtonderdeel 3. is het college van oordeel dat dit onderdeel niet door klaagster is onderbouwd. Klaagster heeft niet toegelicht op welke wijze beklaagde valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. Nu iedere onderbouwing van dit verwijt ontbreekt en het college ook niet op basis van het dossier kan achterhalen dat het verwijt terecht is, faalt dit klachtonderdeel en is daarmee ongegrond.

5.5

Met klachtonderdeel 4. wordt aangevoerd dat beklaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens klaagster. Het college stelt voorop dat een tuchtrechtelijke procedure ten doel heeft een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen en niet tot doel heeft een uitspraak te doen over aansprakelijkheid of een onrechtmatige gedraging van de zorgverlener. De beoordeling of een zorgverlener een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens klaagster behoort derhalve niet tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft zich te beperken tot de beoordeling of beklaagde met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Gelet op hetgeen onder 5.2 en 5.3 is overwogen moet geconcludeerd worden dat beklaagde bij zijn handelen is gebleven binnen de hiervoor genoemde grenzen. Het klachtonderdeel slaagt dus niet.

5.6

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, K.M.A.J. Tytgat en W. Kelder, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.