ECLI:NL:TGZRZWO:2021:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 230/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:76
Datum uitspraak: 04-08-2021
Datum publicatie: 04-08-2021
Zaaknummer(s): 230/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager heeft zich bij beklaagde gemeld met ADHD-problematiek. Beklaagde heeft hem vervolgens doorverwezen voor diagnose en behandeling naar de tweedelijns GGZ. Hier is vastgesteld dat bij klager sprake is van ADHD, gecombineerd beeld (primair), in ernstige mate en een stoornis in alcoholgebruik, matig. Bij ontslag zijn door de psychiater medicijnen voorgeschreven: 10mg methylfenidaat, 2dd1.5T zo nodig, 90 tabletten. Anderhalve maand later meldt klager zich bij beklaagde voor een herhaalrecept. Beklaagde wil de medicatie niet voorschrijven, omdat zij de tijd dat klager stabiel en zonder alcohol is te kort vindt om de medicatie over te nemen. Klager verwijt beklaagde dat zij niet bekwaam is om de diagnose ADD/ADHD te stellen, klager heeft doorverwezen naar een specialist bij ADHD-centraal en vervolgens weigert om de door de psychiater voorgeschreven ADHD-medicatie te herhalen. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde gehandeld overeenkomstig het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde GGZ-medicatie zoals dat op dat moment gold. Van een stabiele situatie was geen sprake. Daar komt bij dat klager al binnen twee maanden om een herhaalrecept vroeg, ondanks dat hij 90 tabletten had gekregen om te gebruiken op de dagen dat hij voor zijn werk concentratie en focus nodig had. Volgens het college getuigt het van zorgvuldigheid dat beklaagde, gegeven deze omstandigheden, de door de psychiater voorgeschreven medicatie niet heeft herhaald. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 4 augustus 2021 naar aanleiding van de op 21 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te B,

gemachtigde: C.N. Felter,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlage;

- het verweerschrift met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aanbod om gehoord te worden in het kader van het mondeling vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bij het verweerschrift overgelegde dossier van klager) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1973, is bekend met een verleden van middelengebruik (alcohol en drugs). Hij heeft zich op 14 januari 2020 voor het eerst bij beklaagde gemeld in verband met ADHD-problematiek. Beklaagde heeft klager – nadat andere trajecten niet mogelijk bleken – doorverwezen naar ADHD-centraal. Hier heeft op 30 juli 2020 een eerste gesprek plaatsgevonden. Vastgesteld is dat bij klager sprake is van ADHD, gecombineerd beeld (primair), in ernstige mate en een stoornis in alcoholgebruik, matig. Bij brief van 16 september 2020 ontving beklaagde van de behandelaars bij ADHD-centraal een ontslagbrief. Hierin is onder meer vermeld dat het alcoholgebruik (0,75 tot 1 fles wijn per dag) en het gebruik van XTC en speed (wisselend) gelijk is gebleven en dat er geen medicatie is voorgeschreven bij ontslag. Bij brief van 7 oktober 2020 is deze ontslagbrief door de behandelaars bij ADHD-centraal gerectificeerd. De conclusie in die brief is:

“(…) Patiënt is bekend met de risico’s op somatische problematiek ten gevolge van middelengebruik (…) Patiënt wil incidenteel methylfenidaat gebruiken op de dagen dat hij voor zijn werk concentratie focus nodig heeft.”

Als medicatie werd door ADHD-centraal 10mg methylfenidaat voorgeschreven, 2dd1.5T zo nodig, 90 tabletten. Klager heeft zich vervolgens op 27 november 2020 bij beklaagde gemeld voor een herhaalrecept. Zij heeft op 27 november 2020 en 2 december 2020 telefonisch contact gehad met ADHD-centraal. Daarbij heeft zij, zoals blijkt uit de notities in het dossier, besproken dat zij de medicatie niet wil voorschrijven, omdat zij de tijd dat klager stabiel en zonder alcohol is te kort vindt om de medicatie over te nemen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – samengevat – dat zij niet bekwaam is om de diagnose ADD/ADHD te stellen, klager heeft doorverwezen naar een specialist bij ADHD-centraal en vervolgens weigert om de door de psychiater van ADHD-centraal voorgeschreven ADHD-medicatie te herhalen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Volgens beklaagde is zij inderdaad niet voldoende bekwaam om de diagnose ADHD te stellen. Daarom heeft zij klager doorverwezen naar de tweedelijns GGZ, voor diagnostiek en behandeling. Dit is conform de richtlijn ADHD bij volwassenen van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en het advies van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). In dat advies worden ook voorwaarden gesteld aan het herhalen door een huisarts van de ADHD-medicatie: zo moet er sprake zijn van een stabiele situatie en moet de huisarts zich bekwaam achten om de receptuur over te nemen. Omdat er volgens beklaagde nog geen sprake was van een stabiele situatie en zij zich onvoldoende bekwaam achtte, heeft zij de receptuur niet overgenomen.

Concluderend meent beklaagde dat zij niet heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het NHG-advies waarnaar beklaagde verwijst betreft het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde GGZ-medicatie (hierna: het Standpunt). In december 2020 is het Standpunt geactualiseerd en uitgebreid met een addendum voor ADHD-middelen bij volwassenen. Nu de klacht echter betrekking heeft op het handelen van beklaagde vlak vóór die tijd, gaat het college bij de beoordeling uit van het tot december 2020 geldende Standpunt. Daarin valt onder meer het volgende te lezen:

De begeleiding van patiënten met een chronische psychische aandoening vraagt naast voldoende beschikbare tijd ook om competenties op gebieden waarop huisartsen zich niet altijd bekwaam voelen. Met name de vaak meervoudige complexe medicatie voor deze patiëntenpopulatie overstijgt in het algemeen de kennis van de huisarts. Daarin moet worden voorzien in de afstemming met de psychiater. Als een huisarts zich niet bekwaam acht om een patiënt te behandelen, moet hij het overnemen van een patiënt ook kunnen weigeren. Begeleiding in de huisartsenzorg is ook afhankelijk van de omstandigheden van de patiënt. De patiënt moet stabiel zijn en de samenwerkingsrelatie tussen de patiënt en de huisarts (of POH-GGZ) moet zodanig zijn dat er redelijk betrouwbare afspraken kunnen worden gemaakt. Bij deze patiënten zijn de vertrouwensrelatie en de begeleiding van de eigen huisarts extra belangrijk.

Het Standpunt definieert stabiele patiënten als volgt:

Stabiele patiënten zijn wilsbekwame patiënten bij wie de aandoening minimaal twee jaar stabiel is en bij wie sprake is van een stabiele leefomgeving. De patiënt dient voldoende ziekte-inzicht te hebben, gemotiveerd te zijn om laboratoriumcontroles uit te laten voeren en chronisch ingesteld te zijn op eventuele comedicatie. Bovendien moet de samenwerkingsrelatie tussen de patiënt en de huisarts zodanig zijn dat zij betrouwbare afspraken kunnen maken die in de praktijk worden nageleefd.”

5.2

Vaststaat dat klager een verleden heeft van middelengebruik (alcohol en drugs) en dat er ten tijde van het gesprek op 3 augustus 2020 nog sprake was van een dagelijks alcoholgebruik van 0,75 liter wijn per dag. Ook in de aanvankelijke ontslagbrief van

16 september 2020, gebaseerd op een laatste behandelingscontact op 8 september 2020, wordt van een alcoholinname van 0,75 tot 1 fles wijn per dag gesproken. In de brief van ADHD-centraal van 7 oktober 2020 werd beklaagde voor het eerst gemeld dat klager volledig gestopt zou zijn met alcoholgebruik, waarna aan hem door ADHD-centraal medicatie is voorgeschreven, zoals hierboven beschreven.

Gelet op deze recente beëindiging van het alcoholgebruik, acht het college de conclusie van beklaagde dat eind november/begin december 2020 nog niet gesproken kon worden van een stabiele situatie juist.

Daarnaast kan op basis van het dossier (onder meer het huisartsenjournaal van

27 november 2020) worden geconcludeerd dat tussen beklaagde en klager geen goede samenwerking tot stand was gekomen. Ook om die reden was in genoemde periode van een stabiele situatie nog geen sprake.

Daar komt bij dat klager, ondanks dat hij als medicatie 90 tabletten had gekregen om te gebruiken op de dagen dat hij voor zijn werk concentratie en focus nodig had, al binnen twee maanden om een herhaalrecept vroeg. Het college is van oordeel dat het van zorgvuldigheid getuigt dat beklaagde, gegeven deze omstandigheden, de door ADHD-centraal voorgeschreven medicatie niet heeft herhaald.

Dit betekent dat beklaagde met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, G.S.H. Vegt en H.M. Kole, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.