ECLI:NL:TGZRZWO:2021:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 160/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:62
Datum uitspraak: 28-06-2021
Datum publicatie: 28-06-2021
Zaaknummer(s): 160/2020
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: klacht tegen arts over een advisering in het kader van de verlening van een gehandicaptenparkeerkaart. Kennelijk ongegrond.”

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 28 juni 2021 naar aanleiding van de op 5 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. R.J. Peet, werkzaam bij VvAA te Utrecht,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de door mr. Peet bij brief van 7 januari 2021 ingezonden medische stukken;

- het proces-verbaal van het op 4 maart 2021 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder de ontvangen medische stukken) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is op 16 september 2020 om 9.30 uur gezien door beklaagde in het kader van een bezwaar tegen de verlenging van een eerder verleende gehandicaptenparkeerkaart voor de duur van één jaar (in plaats van vijf jaar of onbepaalde tijd).

Voor het spreekuur beschikte beklaagde (al) over diverse medische stukken. Klager heeft tijdens het spreekuur nog aanvullende medische stukken meegenomen.

In een conceptadvies dat op 24 september 2020 aan klager werd gestuurd heeft beklaagde geconcludeerd dat er geen medische noodzaak kon worden vastgesteld voor een gehandicaptenparkeerkaart.

Klager heeft in een e-mail van 26 september 2020 laten weten het niet eens te zijn met het advies en toegelicht waarom niet.

Beklaagde heeft naar aanleiding van de reactie van klager haar rapport aangevuld. De conclusie dat beklaagde niet in aanmerking kwam voor een gehandicaptenparkeerkaart bleef echter in stand. Beklaagde heeft het aangepaste rapport met een toelichtende brief op 7 oktober 2010 naar klager gestuurd. Klager heeft hierop per e-mail van 16 oktober 2020 laten weten zich niet te verenigen met het advies en niet in te stemmen met verzending daarvan naar de gemeente.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Tijdens het mondeling vooronderzoek is de klacht samen met klager vastgesteld. Klager verwijt beklaagde dat zij:

a.    zich klantonvriendelijk, vijandig, intimiderend en manipulatief heeft gedragen, druk heeft uitgeoefend en haar macht heeft misbruikt;

b.    zich niet empathisch en betrokken heeft opgesteld en klager niet serieus heeft genomen;

c.    onjuist en onzorgvuldig heeft gerapporteerd;

d.    partijdig is en haar advies heeft gebaseerd op willekeur in plaats van een onafhankelijk oordeel;

e.    klager heeft misleid en valse hoop heeft gegeven;

f.     zich zodanig heeft gedragen dat dit bij klager heeft geleid tot psychische, emotionele en lichamelijke schade, waarvoor klager een vergoeding wenst;

g.    onrechtmatig en in strijd met de rechtsbeginselen en de artseneed heeft gehandeld.  

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager het verzoek om schadevergoeding bij klachtonderdeel f laten vallen.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert aan dat zij heeft gehandeld zoals van haar als arts mocht worden verlangd en dat zij niet in tuchtrechtelijke zin te kort is geschoten.  

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Vooraf

5.1.   

De vraag die beantwoord moet worden is of beklaagde binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Anders gezegd, of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die zij op dat moment had of behoorde te hebben.

5.2.   

De klacht ziet aan de ene kant op de houding van en bejegening door beklaagde en aan de andere kant op (de kwaliteit van) het opgestelde (concept)advies.

Het advies

5.3    

Het college zal als eerst de klachtonderdelen beoordelen die gaan over het advies. Dit zijn de klachtonderdelen c (onjuiste en onzorgvuldig rapporteren) en d (partijdig/niet onafhankelijk rapporteren). Voor een deel kan ook klachtonderdeel b over het advies gaan, namelijk daar waar klager beklaagde verwijt dat hij niet serieus is genomen.

5.4    

Het advies is vastgelegd in een rapport van 19 oktober 2020. Een dergelijk rapport moet volgens vaste rechtspraak voldoen aan de volgende eisen:

-         Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

-         Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

-         In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

-         Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

-         De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Daarbij dient het onderzoek door beklaagde uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek te kunnen doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of beklaagde in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

5.5

Het college is van oordeel dat het door beklaagde opgestelde (concept)advies aan deze eisen voldoet. Zoals duidelijk vermeld in het advies beschikte beklaagde voorafgaand aan het spreekuur over verschillende medische stukken en heeft klager tijdens het spreekuur ook nog verschillende medische stukken aangeleverd. Beklaagde heeft de beschikbare en in het advies genoemde stukken bij haar advisering betrokken, net als de bevindingen tijdens het spreekuur en bij het vertrek van klager, waarbij beklaagde met hem is meegelopen naar de parkeerplaats. Beklaagde heeft duidelijk opgeschreven waarom de beschikbare informatie en het spreekuuronderzoek hebben geleid tot haar conclusie dat beklaagde niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart. Deze conclusie volgt naar het oordeel van het college op inzichtelijke en consistente wijze uit de in het advies opgenomen bevindingen. Beklaagde heeft dan ook in redelijkheid tot deze conclusie kunnen komen. Er is in het dossier geen objectieve aanwijzing te vinden dat beklaagde partijdig of vooringenomen was en/of klager niet serieus heeft genomen. Dit betekent dat de klachtonderdelen die verbandhouden met het (concept)advies (zoals hiervoor weergegeven onder 5.3) niet slagen.

Houding en bejegening

5.6

De klachten a, b, e en f gaan over de manier waarop beklaagde zich zou hebben gedragen ten opzichte van klager. Duidelijk is dat het contact tijdens het spreekuur stroef verliep. Over de oorzaak van dit stroeve verloop zijn partijen het niet eens. Beklaagde beschrijft in het verweerschrift dat klager zich tijdens het gesprek wantrouwend opstelde en klager beschrijft dat beklaagde zich van aanvang af onvriendelijk en vijandig gedroeg.

Het college is niet bij de gesprekken tussen partijen aanwezig geweest en kan dus niet vaststellen wat er precies is gezegd, in welke context en toonzetting de communicatie heeft plaatsgevonden en wat precies de reden is geweest voor de stroef verlopende communicatie. Aannemelijk is dat beklaagde (ook) kritische vragen aan klager zal hebben gesteld en dat klager dit vervelend heeft gevonden. Van belang is echter dat een adviserend arts er niet aan ontkomt relevante vragen te stellen aan een betrokkene, ook waar deze als vervelend kunnen worden ervaren. Voor de conclusie dat beklaagde in haar opstelling en communicatie jegens klager niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en bekwaam arts is in het dossier echter geen aanknopingspunt te vinden. Dat betekent dat het verwijt dat beklaagde zich heeft gedragen als in klachtonderdelen a en b is verwoord niet kan slagen.

Het verwijt dat beklaagde aan het einde van het spreekuur zou hebben meegedeeld dat zij zou adviseren tot een (tijdelijke) verlenging en daarmee klager valse hoop zou hebben gegeven (onderdeel e), slaagt evenmin. Beklaagde zegt daarover dat zij na afloop van het spreekuur geen toezegging heeft gedaan en gezegd heeft dat als de parkeerkaart verlengd zou worden, dit voor maximaal een jaar zou zijn.

Ook op dit punt lopen de lezingen van partijen dus uiteen, en ook hiervoor geldt dat niet objectief kan worden vastgesteld welke lezing juist is. Dat maakt dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klager heeft misleid en valse hoop heeft gegeven.  

Klager verwijt beklaagde nog dat zij zich zo heeft gedragen dat dit bij klager heeft geleid tot psychische, emotionele en lichamelijke schade (klachtonderdeel f). Dit klachtonderdeel kan niet slagen. Het is mogelijk dat het traject leidend tot het advies en het advies zelf een negatieve impact heeft gehad op het psychisch en lichamelijk welbevinden van klager. Uit wat hiervoor ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e is overwogen, moet echter worden geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat deze negatieve impact een gevolg is van verwijtbaar handelen van beklaagde. 

Onrechtmatig handelen/handelen in strijd met rechtsbeginselen en artseneed

5.7    

Als klachtonderdeel g is naar voren gebracht dat beklaagde onrechtmatig en in strijd met de rechtsbeginselen en de artseneed zou hebben gehandeld. Het college gaat ervan uit dat klager met het in dit klachtonderdeel genoemde handelen het in de klachtonderdelen a tot en met f verweten handelen bedoelt. Hiervoor is al overwogen dat de verwijten met betrekking tot dit handelen niet kunnen slagen en dat geldt daarmee ook voor klachtonderdeel g.

Waar klager met klachtonderdeel g een ander handelen van beklaagde aan de orde wil stellen geldt dat het verwijt niet is geconcretiseerd of onderbouwd zodat het om deze reden niet kan slagen. 

5.8

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, L.G. Jak en C.W.M. Hosmus, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.