ECLI:NL:TGZRZWO:2021:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 128/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:61
Datum uitspraak: 18-06-2021
Datum publicatie: 18-06-2021
Zaaknummer(s): 128/2020
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen GZ-psycholoog. Klager verblijft in een tbs-instelling. Beklaagde is als regiebehandelaar betrokken bij de behandeling van klager. Klager verwijt beklaagde dat zijn werkuren zijn teruggebracht van 28 naar 20 uur per week. Daarnaast meent hij dat hij geen passende therapie krijgt.   De beslissing om het aantal werkuren van klager terug te brengen is ingegeven vanuit het oogpunt van klagers behandeling. De klacht met betrekking hiertoe wordt dan ook ontvankelijk geacht. De beslissing om beklaagde minder uren te laten werken is in overleg met het behandelend team genomen. De behandelaren constateerden dat het (vele) werken werd gebruikt als een vorm van coping omdat klager daarmee niet hoefde na te denken over pijnlijke zaken. De conclusie van het behandelend team dat een te vol programma het behandelproces hindert, is inzichtelijk. Daarmee is ook de beslissing het aantal uren te beperken begrijpelijk en passend bij de behandeling van klager.   Uit de beschikbare stukken blijkt dat de behandeling van klager, inclusief therapie, is afgestemd op de bij hem vastgestelde diagnose.   Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 18 juni 2021 naar aanleiding van de op 12 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , verblijvende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. drs. P.A. de Zeeuw, verbonden aan DAS-rechtsbijstandsverzekeraar te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift;

-      het verweerschrift;

-      de op 20 november 2020 ontvangen stukken van de zijde van beklaagde;

-      het proces-verbaal van het op 18 maart 2021 gehouden mondelinge vooronderzoek met daaraan gehecht een reactie van klager op dit proces-verbaal;

-      de op 1 april 2021 ontvangen aanvullende stukken van beklaagde;

-      de brief van 6 mei 2021 van de gemachtigde van beklaagde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager verblijft sinds 11 december 2018 in D in het kader van een aan hem opgelegde maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (tbs). Met ingang van 20 december 2019 is hij intern overgeplaatst naar een behandelafdeling. Vanaf dat moment is beklaagde als regiebehandelaar (bij de kliniek aangeduid als: behandelcoördinator) betrokken bij de behandeling van klager.

Over de periode 1 april 2020 tot 1 juli 2020 is gerapporteerd in de “Wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van ter beschikking gestelden die van overheidswege worden verpleegd”. Hieruit volgt dat voor klager het zorgprogramma psychose is geïndiceerd. Daarnaast blijkt uit deze aantekeningen dat klager meewerkt aan onderzoeken met betrekking tot het nauwkeuriger vaststellen van zijn diagnose. Klager heeft meegewerkt aan een PCL-R onderzoek waarin de mate van psychopathie gemeten wordt. Ook werkt hij mee aan een onderzoek waarbij vastgesteld kan worden of hij niet aangeboren hersenletsel heeft. Klager was aangemeld voor psychomotorische therapie.  

Klager werkte aanvankelijk 28 uur per week bij de dagbesteding. Dit aantal uren is door het behandelteam met ingang van 29 april 2020 teruggebracht naar 20 uur per week.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat zijn werkuren zijn teruggebracht. Hij wil graag terug naar zijn oude werkuren; hij krijgt energie van werken en wordt moe van het op de afdeling hangen. Klager wil graag bezig zijn.

Daarnaast meent klager dat hij geen passende therapie krijgt.

Klager heeft één klachtonderdeel, namelijk dat hij ten onrechte geen verlof kreeg, tijdens het mondelinge vooronderzoek ingetrokken. 

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat de klacht over de werkuren niet in het tuchtrecht thuishoort voor zover klager meent recht te hebben op 28 uur werk en bij gebreke daarvan een vergoeding wil voor de niet gewerkte uren. Hij meent dan ook dat klager in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor zover klager wel ontvankelijk wordt verklaard, geldt dat 20 uur werken het gebruikelijke aantal werkuren is voor de patiënten. Daar kan van worden afgeweken, maar in het geval van klager vond het behandelteam het passender om hem het reguliere aantal uren te laten werken.

Beklaagde betwist dat klager geen passende therapie wordt geboden. Volgens beklaagde stelt klager zich ten onrechte op het standpunt dat behandeling achterwege kan blijven en dat hij zijn dagbesteding beter in kan vullen met werken. 

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Wat betreft de beslissing om het aantal werkuren van klager terug te brengen naar

20 uur per week, stelt het college vast dat deze beslissing is genomen door het behandelend team naar aanleiding van de constatering dat klager zijn werk inzet als een vorm van coping en dat hij extra veel ging werken om niet meer te hoeven voelen. De beslissing is daarmee ingegeven vanuit het oogpunt van klagers behandeling. Gelet hierop acht het college de klacht met betrekking hiertoe ontvankelijk. Het college komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

Dit geldt niet voor de tijdens het mondelinge vooronderzoek door klager uitgesproken wens financieel gecompenseerd te worden als hij zijn acht werkuren niet terugkrijgt. Voor zover dit bedoeld is als een verzoek aan het college om beklaagde te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, merkt het college op dat de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) daartoe geen mogelijkheid biedt.

5.2

Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

In de dagrapportages inzake de arbeidsuren, die beklaagde op 31 maart 2021 aan het college heeft opgestuurd, zijn de overwegingen vastgelegd die hebben geleid tot het besluit om klager maximaal 20 uur te laten werken en ook overwegingen over de invulling van klagers programma.

Zo is in de dagrapportage van 7 april 2020 door de assistent behandelcoördinator (rapporteur MDO) genoteerd dat klager gesprekken heeft gevoerd met een psycholoog, waaruit naar voren kwam dat hij een vermijder is en werk gebruikt als coping. Genoteerd is verder: “er wordt afgesproken dat betrokkene enkel het maximaal aantal uren mag gaan werken (waarschijnlijk 20 uur). Het voorstel is om dit met betrokkene te bespreken en hem een week de tijd te geven om zelf tot een programma van 20 uur te komen. Indien hij dit niet doet wordt er voor hem besloten en zal dit gereguleerd moeten worden.

In de rapportage van 14 april 2020 wordt dit vervolgd: “Betrokkene heeft erg veel uren dagbesteding. In de huisregels staat niks over het maximaal aantal uren. Met betrokkene zal besproken worden wat het team passend voor hem vindt: 20 uur. Met betrokkene en het werk kan gekeken worden naar welke uren hij gaat doen, waar hij voorkeuren in heeft. E zal betrokkene aanmelden voor een aantal vaktherapieën. F kan vervolgens samen met betrokkene kijken naar wat hij in de vrije tijd kan doen. Er wordt afgesproken dat deze week (voor komende dinsdag) een programma samengesteld wordt en dat het vanaf dan ook ingaat.

Beklaagde heeft vervolgens op 21 april 2020 gerapporteerd: “Betrokkene gesproken over het besluit van het team dat hij maximaal 20 arbeidsuren mag hebben. Betrokkene kan zich hierin niet vinden en toont zich weerbarstig. Knap is dat betrokkene kan aangeven dat het vele werken hem helpt om niet te hoeven nadenken over pijnlijke zaken uit het verleden. E legt uit dat therapie enkel effect kunnen hebben, wanneer ze ook kunnen landen en dat hij het wel begrijpt dat dit niet gemakkelijk is.

En op 24 april 2020: “Overleg met advocaat. Advocaat gesproken over het verminderen van de arbeidsuren van betrokkene. Er is uitgelegd dat betrokkene nog altijd een vol programma heeft. Ook is uitgelegd dat duidelijk is dat een overvol programma betrokkene helpt in het vermijden van een verwerkingsproces / het integreren van opgedane kennis. Hiermee hindert dit het behandelproces.”

Uit de hiervoor weergegeven aantekeningen wordt duidelijk dat de beslissing om klager minder uren te laten werken in overleg met het behandelend team is genomen. Van belang daarbij was dat de behandelaren constateerden dat het (vele) werken werd gebruikt als een vorm van coping omdat klager daarmee niet hoefde na te denken over pijnlijke zaken. De conclusie van het behandelend team dat een te vol programma het behandelproces hindert, is inzichtelijk. Daarmee is ook de beslissing het aantal uren te beperken begrijpelijk en passend bij de behandeling van klager.

5.4    

Ten aanzien van de klacht dat klager geen passende therapie wordt geboden, wordt het volgende overwogen.

Uit de beschikbare stukken blijkt dat de behandeling van klager, inclusief therapie, is afgestemd op de bij hem vastgestelde diagnose. Dat klager de aangeboden therapie niet passend vindt, maakt niet dat deze vanuit behandeloogpunt niet passend is. Zoals door beklaagde tijdens het mondelinge vooronderzoek is toegelicht, wordt datgene aangeboden waarvan verwacht wordt dat het succes heeft. Aan klager zijn al verschillende soorten therapieën aangeboden. Dat deze therapieën tot op heden inhoudelijk weinig effectief zijn gebleken doet daaraan niets af. Kern van de behandeling is dat de kernproblematiek wordt aangepakt. Klager heeft immers de maatregel tbs met verpleging van overheidswege gekregen, omdat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis die samenhangt met het indexdelict. Dat de samenwerking goed is en dat sprake is van een goed evenwicht tussen de draagkracht en draaglast is daarbij van belang.

Voor zover klager bedoelt dat hij graag therapie wil volgen als invulling voor de acht weggevallen werkuren, overweegt het college dat de werkuren juist zijn teruggebracht zodat klager op de afdeling tot rust kan komen en daarmee tijd en aandacht kan besteden aan de tbs-behandeling. Deze uren zijn dus niet bedoeld om te werken of therapie te volgen.

Klager is het, zo blijkt uit zijn brief van 20 april 2021, ook niet eens met de dosering van zijn medicatie, die volgens hem te hoog is. Zoals hij zelf echter al schrijft, is deze medicatie voorgeschreven door de psychiater. Reeds hierom kan beklaagde over de dosering van de medicatie geen verwijt worden gemaakt. Dit valt immers niet onder het deskundigheidsgebied van beklaagde.

5.5    

Gelet op voorgaande overwegingen overweegt het college dat beklaagde met zijn handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.6

Dit betekent dat als volgt dient te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, Th.A.M. Deenen en S.L.M. Jorna, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.