ECLI:NL:TGZRZWO:2021:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 233/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:52
Datum uitspraak: 23-04-2021
Datum publicatie: 23-04-2021
Zaaknummer(s): 233/2020
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: klacht IGJ tegen fysiotherapeut. Beklaagde was eerder door tuchtcollege voor twaalf maanden onvoorwaardelijk geschorst wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens patiënte. Beklaagde blijkt op het moment van behandeling van die tuchtzaak andermaal een relatie met een (andere) patiënt te hebben gehad. Hij heeft daarover geen openheid gegeven. Het college is niet overtuigd van de intrinsieke motivatie van beklaagde om aan zijn problemen te werken. Klacht gegrond. Doorhaling. Voorlopige voorziening.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 april 2021 naar aanleiding van de op 23 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD , gevestigd te Utrecht,

vertegenwoordigd door F.C.J. Neefjes, senior-inspecteur bij de inspectie en

A.W. de Haan, senior juridisch adviseur,

k l a a g s t e r

-tegen-

A , fysiotherapeut, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. L.A.P. Arends, advocaat te Nijmegen,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 maart 2021, waar zijn verschenen de heer Neefjes en mevrouw Ten Kate, vertegenwoordigers van klaagster, en beklaagde met zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde - geboren in 1981 - is sinds februari 2008 werkzaam als fysiotherapeut. Naar aanleiding van een klacht van een patiënte van beklaagde wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag – ingediend op 4 maart 2019 - heeft het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle beklaagde op 13 augustus 2019 een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf maanden opgelegd (zaak 042/2019). Alle klachtonderdelen zijn destijds gegrond verklaard. De schorsing is ingegaan op 25 september 2019 en liep tot 25 september 2020.

Op 23 oktober 2019 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) een melding ‘geweld in de zorgrelatie’ ontvangen. De melder was een collega van beklaagde die sinds 2010 samen met beklaagde mede-eigenaar is van de fysiotherapiepraktijk. Beklaagde zou – zo volgt uit de melding – wederom een seksuele relatie hebben gehad met een patiënte (hierna: de patiënte) uit zijn praktijk. De seksuele relatie was – merkt het college voor een goed begrip op - aangegaan met een andere patiënte dan degene die de bovengenoemde tuchtprocedure van 4 maart 2019 aanhangig had gemaakt. De melder heeft, als gevolg van de uitkomst van de tuchtzaak tegen beklaagde, op

24 augustus 2019 de samenwerking met beklaagde opgezegd.

Op grond van voornoemde melding is de IGJ een onderzoek gestart naar het handelen van beklaagde. De IGJ heeft beklaagde en de patiënte hierover op 12 november 2019  geïnformeerd en heeft de patiënte verzocht mee te werken aan het onderzoek naar beklaagde. De patiënte heeft op 14 november 2019 verklaard mee te willen werken en heeft de WhatsApp-conversaties tussen haar en beklaagde op 18 november 2019 aan de IGJ doen toekomen. In het kader van hoor- en wederhoor heeft de IGJ met zowel de patiënte als de beklaagde gesprekken gevoerd en de gesprekverslagen zijn vastgelegd in het definitieve onderzoeksrapport.

Uit het onderzoek van de IGJ volgt dat tussen beklaagde en de patiënte in de periode van 8 juni 2016 tot en met 24 juli 2019 een behandelrelatie bestond. In dit tijdsbestek hebben er 76 fysiotherapeutische behandelingen plaatsgevonden. De seksuele relatie

- welke niet door beklaagde wordt betwist - liep van oktober 2018 tot juni 2019. Zowel op de fysiotherapiepraktijk, als op de privéadressen van beklaagde en de patiënte, vond seksueel contact plaats. Gedurende deze periode heeft er ook veel WhatsApp-contact plaatsgevonden. De patiënte is na het ontstaan van de seksuele relatie niet overgedragen aan een collega-fysiotherapeut. Ook overdracht naar een andere fysiotherapiepraktijk heeft niet plaatsgevonden. Na beëindiging van zowel de seksuele relatie als de behandelrelatie heeft er in de periode van 4 oktober 2019 tot 14 november 2019 nog (seksueel getint) WhatsApp-contact plaatsgevonden tussen beklaagde en de patiënte.

Op 28 september 2020 heeft beklaagde – na afloop van de schorsing - zijn werkzaamheden als fysiotherapeut hervat en heeft hij zijn eenmanspraktijk ondergebracht in een gezondheidscentrum. Bij brieven van 2 oktober 2020 en 23 oktober 2020, heeft de gemachtigde van beklaagde de IGJ geïnformeerd over de maatregelen die beklaagde heeft getroffen om recidive te voorkomen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat:

1.    hij tijdens de behandelrelatie niet de professionele distantie, zoals hij die had behoren te houden gelet op zijn professie, heeft gehouden tot patiënte en is verder tot de persoonlijke levenssfeer van patiënte doorgedrongen dan noodzakelijk was in het kader van de behandeling;

2.    hij ernstig seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens zijn patiënte;

3.    hij de behandeling van patiënte niet heeft beëindigd, noch heeft hij patiënte overgedragen aan een collega op het moment dat andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol gingen spelen;

4.    hij niet professioneel heeft gehandeld als bedoeld in het beroepsprofiel.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij tot tweemaal toe de grenzen van de voor hem geldende beroepsnormen heeft overschreden, maar dat hij zijn leven nadien heeft gebeterd. De grensoverschrijdende gedragingen van beklaagde deden zich voor in dezelfde – voor beklaagde – slechte periode. Beklaagde heeft van beide gebeurtenissen geleerd. Gedurende zijn schorsingsperiode heeft beklaagde met behulp van professionals hard gewerkt om te leren van zijn fouten, met een schone lei van start te gaan met betrekking tot zijn werkzaamheden als fysiotherapeut en om niet nogmaals een misstap te begaan. Sinds de hervatting van zijn werkzaamheden – te weten na afloop van de hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing – doet beklaagde er alles aan om recidive te voorkomen. Hij heeft niet alleen zijn partner geïnformeerd maar tevens degenen die in het gezondheidscentrum werken waar hij nu zijn praktijk uitoefent. Hij werkt zo min mogelijk met vrouwelijke patiënten. Beklaagde begrijpt dat zijn handelen ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar is en dat dientengevolge een maatregel behoort te worden opgelegd. Hij verzoekt het college om – gelet op zijn inspanning en aantoonbare vooruitgang en voorzorgsmaatregelen – hem een laatste kans te geven door een voorwaardelijke maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 48, lid 7, van de Wet BIG, onder door het college op te stellen voorwaarden.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Beklaagde heeft – zowel ter zitting als in het verweerschrift – de verwijten van klaagster niet betwist of bestreden. Hij heeft toegegeven wederom een seksuele relatie aangegaan te zijn met een patiënte. Derhalve is vast komen te staan dat de seksuele relatie tussen de patiënte en beklaagde in de periode van oktober 2018 tot juni 2019 heeft plaatsgevonden. Ook moet het grensoverschrijdend gedrag – waaronder de WhatsAppberichten in de periode van 4 oktober 2019 tot 14 november 2019 – als vaststaand worden aangenomen. De klacht is daarmee in al haar onderdelen gegrond.

5.2

De gedragingen van beklaagde in ogenschouw nemende oordeelt het college als volgt. Beklaagde is eerder, op 13 augustus 2019, door het tuchtcollege voor de duur van een jaar onvoorwaardelijk geschorst wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag. Destijds is het college er – op aangeven van beklaagde - van uitgegaan dat beklaagde het jaar schorsing zou gebruiken om aan zichzelf te werken, om zijn kennis over gedragsregels en ethiek op peil te brengen en om de communicatiemethode binnen zijn praktijk te professionaliseren. Feit is echter, dat beklaagde tijdens de tuchtprocedure in 2019 en daarna wederom een seksuele relatie had met een patiënte. Eveneens heeft beklaagde

– na het ingaan van de onvoorwaardelijke schorsing –  seksueel getinte WhatsApp-berichten gestuurd aan de patiënte. Hij heeft over de tweede relatie tegenover het tuchtcollege geen openheid gegeven. Integendeel, hij heeft ook destijds in zijn verweer aangegeven dat hij zich realiseert dat hij fouten heeft gemaakt en ervoor moet zorgen dat die in de toekomst worden voorkomen. Dat beklaagde deze relatie tijdens de lopende tuchtprocedure in 2019 niet heeft beëindigd en gedurende de schorsing seksueel getinte WhatsApp-berichten heeft verzonden rekent het college beklaagde zwaar aan. Er kan thans gegronde twijfel bestaan over de oprechtheid van zijn verweer destijds dan wel over de vaardigheid van beklaagde met een dergelijke situatie om te gaan. Dat beklaagde voor de tweede maal over de schreef is gegaan en daarmee doorging tijdens de behandeling van de eerste tuchtzaak en na de uitspraak van het tuchtcollege, is derhalve tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar.

5.3

Voorts is het college van oordeel dat beklaagde ter zitting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nu wel voldoende waarborgen heeft ingebouwd. De intervisie – zoals door beklaagde in het leven geroepen bij een ex-collega en later met twee

ex-studiegenoten – alsook de hulp van een coach acht het college tegen de geschetste achtergrond een onvoldoende waarborg. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij

– vanwege corona - niet de mogelijkheid heeft gehad de cursus ethiek van de KNGF te volgen. Het had echter in de lijn der verwachting gelegen, nu het vertoonde gedrag ernstig in strijd is met de in de beroepsgroep geldende richtlijnen, dat beklaagde zich

– ondanks corona - in ieder geval de beroepsnormen van de beroepsgroep en de ethische regels eigener beweging eigen had gemaakt. Het college oordeelt dat dit van beklaagde verwacht en verlangd had mogen worden.  

Daarnaast heeft beklaagde verklaard dat hij bij het ingaan van de schorsing acht behandelingen heeft gehad bij de eerstelijnspsycholoog en aansluitend gespecialiseerde GGZ heeft aangevraagd. Sinds 4 februari 2020 staat beklaagde op de wachtlijst, maar vanwege de coronapandemie zou het traject vertraagd zijn. Recentelijk – zo stelt beklaagde – heeft het intakegesprek bij C GGZ plaatsgevonden en zou er een persoonlijkheidsonderzoek gestart worden. Op de vraag van het college of er reeds een behandelplan ten grondslag ligt aan de behandeling of het persoonlijkheidsonderzoek kon beklaagde geen antwoord geven.

5.4

Gelet op het bovenstaande is het college niet overtuigd van de intrinsieke motivatie van beklaagde om te werken aan zijn gedragsproblemen. Beklaagde heeft geen blijk gegeven zich in voldoende mate onder zorg te hebben gesteld, nu hij tot op heden niet behandeld is bij een GGZ-instelling en er slechts op summiere wijze intervisie heeft plaatsgevonden. Het college maakt zich dan ook zorgen over het gedrag van beklaagde en de mate waarin hij inzicht vertoont in de achtergronden ervan. Beklaagde geeft niet het vertrouwen op een gedegen manier met patiënten om te kunnen gaan. De zorgverleningsrelatie tussen een fysiotherapeut en zijn patiënt is een relatie met een ongelijkwaardige verhouding, waarin de patiënt zich in een afhankelijke en kwetsbare positie bevindt, waarin deze ten behoeve van bijvoorbeeld anamnese gevoelige persoonlijke informatie van zichzelf moet prijsgeven en waarbij lichamelijk contact onderdeel van de therapie is. Het is voorts moeilijk te vermijden dat een zorgverlener tijdens de behandeling kennisneemt van persoonlijke informatie van de patiënt, diens zorgen, kwetsbaarheden en problemen. In een dergelijke situatie is het, zoals beklaagde trouwens beaamt, ongeoorloofd een seksuele relatie te beginnen met de patiënt. Het college verwijst daarvoor naar de modelregeling Fysiotherapeut- Patiënt en de KNGF-regeling Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut. Beklaagde heeft blijk gegeven dat bij hem sprake is van een terugvalrisico, dat onvoldoende kan worden afgeweerd. Beklaagde heeft niet overtuigend blijk gegeven geleerd te hebben van de gemaakte fouten en van de hem opgelegde schorsing. Dat beklaagde – zoals ter zitting verklaard – ten tijde van zijn handelen door een moeilijke periode ging doet daar niet aan af. Moeilijke periodes komen en gaan nu eenmaal zonder dat men daar zelf altijd invloed op heeft.

5.5

Naar het oordeel van het college zijn de genoemde gedragingen tegen de hiervoor geschetste achtergrond zodanig strijdig met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden, dat een maatregel passend en geboden is die erop gericht is te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder aan dat gedrag van die zorgverlener worden blootgesteld. Met inachtneming van deze uitgangspunten is het college van oordeel dat de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register passend en geboden is. Beklaagde is in 2019 veroordeeld voor hetzelfde grensoverschrijdende gedrag. Herhaling van het verweten gedrag van beklaagde dient voorkomen te worden. Hoewel beklaagde de wens heeft uitgesproken zijn werkzaamheden als fysiotherapeut te willen voortzetten, ziet het college geen aanleiding om beklaagde een minder zware maatregel op te leggen.

5.6

Ter zitting heeft de inspectie het college in overweging gegeven beklaagde – gelet op diens leeftijd en mogelijke inkomstenderving - de maatregel van voorwaardelijke doorhaling op te leggen onder door het college te stellen voorwaarden. Het college acht een dergelijke maatregel – gezien de flagrante schending van de beroepsnormen en het feit dat beklaagde tijdens de eerdere tuchtzaak doorging met zijn grensoverschrijdend handelen – niet op zijn plaats. Het college overweegt daarbij, dat indien beklaagde na verloop van tijd kan aantonen dat een adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden aangenomen dat het risico op herhaling nihil of verwaarloosbaar is, hij zich op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Wet BIG tot de Minister van VWS kan wenden teneinde in de ontzegde bevoegdheid te worden hersteld. Die situatie is nu nog (lang) niet aan de orde.

5.7

Nu ter zitting is gebleken dat beklaagde – na zijn schorsing – weer actief is als fysiotherapeut en gevreesd moet worden voor herhaling, is het college van oordeel dat, met inachtneming van hetgeen onder 5.7 wordt overwogen, toepassing dient te worden gegeven aan artikel 48, lid 8 en 9, van de Wet BIG. Het college zal bepalen dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt en zal tevens de na te vermelden voorlopige voorziening treffen, een en ander omdat het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg dit vordert.

5.8

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal op grond van artikel 71 van de Wet BIG worden bepaald dat deze uitspraak op geanonimiseerde wijze wordt gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klacht gegrond; 

-      legt op de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register;

-      bepaalt dat de maatregel van doorhaling onmiddellijk van kracht wordt;

-      schorst bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de bevoegdheid van beklaagde om de aan zijn inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen;

-      bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Medisch Contact’ en ‘FysioPraxis’.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, W.J.B. Cornelissen, lid-jurist, J.M. Uijen,  S.E. Dekker en G. van der Sluis, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

V.R. Knopper, secretaris.                                                                                                  

                     voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.