ECLI:NL:TGZRZWO:2021:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 158/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:38
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 19-03-2021
Zaaknummer(s): 158/2020
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Niet-gezagdragende vader benadert zijn eigen huisarts (die niet de huisarts van de minderjarige zoon is) om met spoed zoon te zien vanwege vermeende mishandeling door moeder. Moeder, die evenmin gezag heeft, klaagt onder andere erover dat beklaagde zonder toestemming van de voogd het kind heeft onderzocht, informatie over het kind aan vader heeft meegegeven en de meldcode kindermishandeling niet heeft gevolgd. Het college oordeelt dat beklaagde een juiste afweging heeft gemaakt om te beslissen de zoon te zien om te beoordelen of er daadwerkelijk sprake was van een spoedsituatie. Dat dit achteraf niet zo bleek te zijn, doet daaraan niet af. Vervolgens heeft beklaagde een dossiernotitie meegegeven waarin beklaagde heeft genoteerd wat de zoon tijdens het consult in het bijzijn van vader heeft verklaard. Dit is niet klachtwaardig omdat ook een niet-gezagdragende ouder recht heeft op bepaalde informatie over het minderjarige kind. Dat vader de notitie later inbracht in een gerechtelijke procedure, doet daaraan niet af. Tot slot acht het college het in deze context niet klachtwaardig dat de meldcode kindermishandeling is gevolgd. Het kind en zijn situatie waren bij Jeugdbescherming en Reclassering al bekend. Bovendien heeft klager tijdens het consult op verzoek van vader, die het kind daar weer moest terugbrengen, contact met die instelling gehad. Het volgen van de meldcode had in deze casus geen toegevoegde waarde. Klachten ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 19 maart 2021 naar aanleiding van de op 30 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C te D,

k l a a g s t e r

-tegen-

E , huisarts, (destijds) werkzaam te F,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 16 februari 2021, waar klaagster en beklaagde zijn verschenen. Klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de moeder van G (hierna: de zoon), geboren in 2009. De vader van de zoon is de voormalig echtgenoot van klaagster, te weten H (hierna: de vader). Het huwelijk tussen de ouders is in 2015 door echtscheiding ontbonden. Als gevolg van conflicten tussen de ouders zijn de kinderen vanaf 15 november 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) De Jeugd- en gezinsbeschermers te I. Met ingang van

8 november 2018 is de onder toezichtstelling gewijzigd en is de stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de LJ&R) belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 6 december 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland het gezag van beide ouders voor de duur van een jaar beëindigd en de gecertificeerde instelling LJ&R tot voogd benoemd.

Op 30 maart 2020 heeft de vader contact gezocht met de huisartsenpraktijk van beklaagde en verzocht om zijn zoon op consult te zien vanwege een ruzie tussen de zoon en zijn moeder. Beklaagde was de huisarts van de vader (ondanks dat deze inmiddels was verhuisd), maar niet de huisarts van de zoon. Op verzoek van de vader heeft beklaagde de zoon onderzocht. Tijdens het consult heeft de zoon aangegeven dat hij ruzie had met zijn moeder en dat hij daarna was weggelopen. De uitkomst van het consult met de zoon heeft beklaagde opgenomen in het medisch dossier van de vader. Het medisch dossier vermeldt het volgende:

“[…]

S zoon G 12-3-2020 Ruzie gehad met moeder en daarna weggelopen.

O Krassen binnenzijde beide armen li>re

Dunne legerbroek gescheurd van kruis tot onderbeen links. G geeft kalm aan dat bij vader wil zijn en niet bij moeder. Hij is reeds vaker weggelopen van huis.”

Beklaagde heeft de journaalregel van het consult met de zoon als afschrift meegegeven aan de vader. De journaalregel uit het medisch dossier werd diezelfde dag, te weten

30 maart 2020, gezonden aan de LJ&R en ingebracht in een lopende procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat:

1. hij de zoon zonder toestemming van de voogd heeft gezien en onderzocht;

2. hij de zoon heeft gezien en gesproken terwijl de zoon geen reguliere patiënt van hem was en er geen sprake was van een acute noodzaak om de zoon te onderzoeken en te behandelen;

3. hij geen eigen patiëntendossier heeft aangelegd van de zoon (al dan niet in de vorm van een passantendossier), maar het consult heeft opgenomen in het patiëntendossier van de vader;

4. hij primair medische informatie die de zoon betreft en waarin ook contextuele persoonsgegevens van klaagster zijn opgenomen, heeft verstrekt aan derden, te weten de vader, die geen gezag over de zoon heeft en hij subsidiair medische informatie betreffende de zoon heeft afgegeven terwijl hij heeft geweten, althans redelijkerwijs had behoren te weten, dat die informatie voor een ander doel zou worden gebruikt dan voor de behandeling van de zoon;

5. hij medische informatie aan de vader heeft meegegeven terwijl deze onvolledig en onjuist was;

6. hij heeft nagelaten om een deugdelijke evaluatie te doen en op basis daarvan een plan van verdere aanpak te bepalen, en heeft nagelaten om de stappen van de meldcode kindermishandeling te volgen;

7. indien klachtonderdeel 6 ongegrond is, beklaagde heeft nagelaten in voldoende mate uitvoering te geven aan artikel 3 van de KNMG-meldcode kindermishandeling;

8. hij zich ervoor heeft laten lenen om een door zijn eigen patiënt verlangde verklaring omtrent de medische toestand van diens zoon te verstrekken, terwijl hij wist of had kunnen weten dat die verklaring niet zou worden gebruikt ten behoeve van de behandeling van de zoon.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift – aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond dient te worden verklaard. Voor zover nodig wordt hierna specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

De klachtonderdelen 1 en 2 zal het college gezamenlijk bespreken, nu beide klachtonderdelen zien op het onderzoek en de behandeling van de zoon. Ook de klachtonderdelen 4, 5 en 8, alsmede de klachtonderdelen 6 en 7 geven aanleiding gezamenlijk besproken te worden.

5.2

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Betreffende klachtonderdelen 1 en 2 oordeelt het college als volgt. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat de vader - vanwege een vermeende mishandeling van zijn zoon door diens moeder - telefonisch contact heeft gezocht met de praktijk om zijn zoon met spoed te zien. De vader vermeldde tijdens het telefoongesprek dat het niet mogelijk was de eigen huisarts van de zoon te bezoeken. Daarnaast moest hij zijn zoon op tijd afleveren bij de LJ&R, alwaar de zoon opgehaald zou worden door zijn moeder. Beklaagde gaf aan de vermeende mishandeling en de zorgen van de vader om het kind te hebben afgewogen tegen het feit dat de zoon op korte termijn teruggebracht moest worden naar de LJ&R en dat de huisarts van de zoon niet in de buurt was. Op basis van het telefoongesprek met de vader kon beklaagde niet beoordelen of er daadwerkelijk sprake was van een spoedsituatie. Het college is van oordeel, dat beklaagde op dat moment een goede inschatting heeft gemaakt. Het getuigt van goed hulpverlenerschap dat hij de zoon op het spoedconsult heeft gezien. Nu beklaagde ervan uit mocht gaan dat op het moment van handelen mogelijk een spoedsituatie bestond was er – gelet op de KNMG-Richtlijn Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen – geen directe toestemming van de voogd vereist. Op basis van voornoemde richtlijn is het belang van het kind in een situatie als de onderhavige leidend. Daaraan doet niet af dat de klachten van de zoon achteraf bezien niet ernstig waren. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn ongegrond.

5.4

Met betrekking tot klachtonderdeel 3 oordeelt het college als volgt. Beklaagde heeft ter zitting betoogd de afweging te hebben gemaakt om de notitie van het consult in het dossier van de vader op te nemen. Hij baseerde zijn afweging op het feit dat de zoon niet als patiënt was ingevoerd, de zoon minderjarig was en - naar later bleek - voor iets relatief kleins op consult kwam. Deze wijze van noteren vond beklaagde het meest praktisch nu het slechts een notitie betrof. Het college overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat er van iedere patiënt een eigen dossier aangemaakt dient te worden, ook van passanten. Derhalve was de handelswijze van beklaagde op dit punt niet optimaal, aangezien de zoon - mede gelet op de continuïteit van zorg (in het geval de zoon ooit terug zou keren in de praktijk van beklaagde) of als er in de toekomst vragen zijn over het bewuste contact - recht heeft op een eigen patiëntendossier. Hoewel het beter was geweest een apart dossier van de zoon aan te leggen, is het college van oordeel dat het handelen van beklaagde in de onderhavige situatie – waarbij het slechts ging om een korte notitie van hetgeen beklaagde met betrekking tot de klachten van de zoon had vastgesteld – niet als zodanig tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

5.5

Ten aanzien van klachtonderdeel 4, 5 en 8 overweegt het college als volgt. Ter zitting heeft beklaagde verklaard gedurende het spoedconsult in alle rust met de zoon te hebben gesproken en de informatie van de zoon te hebben genoteerd. Daarnaast heeft beklaagde telefonisch contact gehad met LJ&R en aangegeven dat er met de zoon niet veel aan de hand was, maar dat de vader zich er druk over maakte. De vader wenste een afschrift van de notitie teneinde zich te kunnen verantwoorden bij LJ&R indien hij zijn zoon aldaar te laat zou terugbrengen. Bij zijn verzoek tot afgifte van de notitie heeft de vader druk uitgeoefend. Beklaagde heeft uiteindelijk voldaan aan het verzoek van de vader door een afschrift van de notitie mee te geven.

De KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens in ogenschouw nemende, is het college van oordeel dat er geen sprake is van een medische verklaring maar slechts een feitelijke notitie van hetgeen door de zoon ten tijde van het consult is gezegd en door beklaagde is geconstateerd. Voornoemde richtlijn spreekt van een medische verklaring indien de verklaring een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens gezondheidstoestand bevat. In onderhavige situatie was geenszins sprake van een waardeoordeel van beklaagde, nu beklaagde slechts feitelijk heeft genoteerd wat de zoon tijdens het consult - en in het bijzijn van zijn vader - heeft verklaard.

Ook een niet-gezagdragende ouder heeft - op grond van de KNMG-richtlijn Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen - recht op informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens opvoeding en verzorging betreffen. Het college overweegt dat de zoon ten tijde van het handelen een minderjarige jonger dan twaalf jaar oud was en dat de notitie, zoals hierboven beschreven, slechts feitelijkheden bevatte - die de zoon in het bijzijn van zijn vader had medegedeeld - zonder waardeoordeel van beklaagde. Op basis van de richtlijn oordeelt het college dat beklaagde dan ook gerechtigd was tot het afgeven van de notitie. Het verdient echter aanbeveling de context van de gang van zaken met betrekking tot een spoedconsult in het vervolg weer te geven in het medisch dossier van de patiënt. In onderhavige situatie was het voor de volledigheid beter geweest de context te noteren in het medisch dossier, waardoor beklaagde uiting had kunnen geven aan de druk van de vader tot afgifte van de notitie en het contact tussen beklaagde en LJ&R. Een degelijke verslaglegging van hetgeen zich gedurende het (spoed)consult heeft afgespeeld had een verschil van inzicht tussen partijen mogelijk kunnen voorkomen.

Het verwijt van klaagster dat beklaagde zich heeft laten lenen om op verzoek van de vader een medische verklaring omtrent de gezondheidstoestand van de zoon te verstrekken, heeft zij niet nader onderbouwd. Bovendien heeft beklaagde dit verwijt ter zitting gemotiveerd betwist. Vooropgesteld moet worden, zoals reeds door het college is overwogen, dat er geen sprake is van een medische verklaring maar slechts van een verslaglegging van het consult. Dat beklaagde kon weten of vermoeden dat de vader de notitie in een gerechtelijke procedure zou inbrengen is niet gebleken, maar had hem er ook niet van hoeven weerhouden deze mee te geven. Het gebruik van informatie in een gerechtelijke procedure is immers in beginsel niet onrechtmatig en vormt ook geen erkende uitzondering op de verplichting een niet-gezagdragende ouder van bepaalde informatie te voorzien. Dat de bewuste notitie door vader in een juridische procedure is ingebracht, valt beklaagde dus niet aan te rekenen. Hij moest aantekeningen maken op basis van zijn eigen verantwoordelijkheid als arts. Het college oordeelt dat dit klachtonderdeel faalt. Daarmee zijn klachtonderdelen 4,5 en 8 ongegrond.

5.6

Het college is met betrekking tot klachtonderdelen 6 en 7 van oordeel, dat er in strikte zin geen behandeling maar enkel een spoedconsult heeft plaatsgevonden. Beklaagde mocht het dan ook bij het consult laten aangezien hij een behandeling – op basis van de getoonde klachten – niet noodzakelijk achtte. Beklaagde was derhalve niet gehouden een evaluatie te doen en een plan van aanpak op te stellen. Er bestaat tevens geen verplichting tot het opnemen van een E-regel (evaluatie) of P-regel (plan) in het journaal. Daarnaast dient op grond van hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard geconcludeerd te worden, dat de zoon ten tijde van het consult psychisch stabiel was. Ook gaf de situatie van de zoon geen blijk van een vermoeden van kindermishandeling waarop meteen of anders gehandeld had moeten worden. Naar de zoon verklaard heeft, had hij ruzie gehad met klaagster. Rondom het gezin bestond reeds hulpverlening en de zoon moest op instructie van LJ&R daar direct na het consult afgeleverd worden. Er was bovendien al contact was geweest tussen beklaagde en LJ&R. Onder deze omstandigheden bestond er voor beklaagde geen aanleiding het stappenplan behorende bij de Meldcode kindermishandeling te volgen. Dat zou onder deze omstandigheden geen toegevoegde waarde hebben gehad. De klachtonderdelen zijn ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.

Aldus gegeven door A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, P.A.H. Lemaire, lid-jurist,

R.J. Wolters, M. van Bergeijk en M.D. Klein Leugemors, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.