ECLI:NL:TGZRZWO:2021:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 305-2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2021:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-03-2021 |
Datum publicatie: | 09-03-2021 |
Zaaknummer(s): | 305-2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gynaecoloog. Bij patiënt wordt na NovaSure-procedure thermisch letsel geconstateerd, waarvan patiënte ernstige gevolgen ondervindt. Klaagster verwijt beklaagde o.a. dat hij haar niet had geïnformeerd over de risico’s van de ingreep, hij ten onrechte vol hield dat de procedure probleemloos was verlopen en probeerde te verhullen dat een eerste poging door de arts-assistent om het apparaat uit te vouwen, was mislukt. Tevens verwijt zij hem dat hij ondanks haar uitdrukkelijke verzoek de ingreep niet zelf heeft gedaan maar aan de arts-assistent had overgelaten. College: Procedure zorgvuldig gevolgd. Fouten zijn niet gebleken. Beklaagde hoefde patiënt niet specifiek vooraf te informeren over risico op deze zeldzame complicatie, bij een beproefde en gangbare methode. Beklaagde had inderdaad toegezegd de procedure zelf te doen. Beklaagde mocht de afspraak zo begrijpen dat hij persoonlijk (en niet een collega) bij de ingreep aanwezig was. Rol arts-assistent daarbij is niet in strijd met deze toezegging. Beklaagde heeft de procedure overgenomen toen de arts assistent er niet in een keer in slaagde het apparaat voldoende uit te vouwen. Dit gebeurt vaker, was geen oorzaak van het thermisch letsel en hoefde beklaagde niet als complicatie te beschouwen. De NovaSure-procedure als zodanig verliep ogenschijnlijk probleemloos. Dat daarna thermisch letsel werd geconstateerd, doet aan het vlotte verloop van die procedure op zich niet af. Klachten ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 9 maart 2021 naar aanleiding van de op 31 december 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. I.P.C. Sindram, advocaat te Nijmegen,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , gynaecoloog, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, jurist bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 12 juni 2020 gehouden gehoor in het kader van het
vooronderzoek;
- de repliek;
- de dupliek met de bijlagen.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 2 februari 2021, waar zijn verschenen klaagster en beklaagde beiden met hun gemachtigde.
Als deskundige door het college is opgeroepen en verschenen: A. Timmermans, MD, PhD, gynaecoloog in het Amsterdam Universitair Medisch Centrum.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren in 1976, is op 14 februari 2011 door de huisarts verwezen naar de afdeling gynaecologie van het ziekenhuis waar beklaagde als gynaecoloog werkzaam was. In de verwijzing staat, voor zover relevant:
“komt voor bvo, maar is ongesteld. laatste maanden erg onregelmatig. altijd al veel last van gehad. daarvoor ook bij gyn geweest. allerlei opties geprobeerd. wil nu verw gyn voor novasure procedure. heeft het al met gyn besproken, maar was toen 32 en wist niet zeker of ze dat wilde. nu wel.”
Op 24 februari 2011 vond een eerste consult plaats bij beklaagde. Beklaagde noteerde na anamnese, speculumonderzoek en echoscopisch onderzoek:
“[…]
- Conclusie: 34 jarige vrouw met klachten van spotting en langdurig bloedverlies in de stopweek van de pil. Mirena gaf in het verleden veel klachten. Bij gynaecologisch onderzoek geen intracavitaire afwijkingen. Wil naast de Novasure een sterilisatie.
[…]
- Bespreking ingreep en mogelijke complicaties: ja, letsel, infektie, bloeding
- Afspraken m.b.t. ingreep: ja
- Toestemming verleend voor ingreep: ja
- Verwezen naar website nvog patiënten vereniging: ja
[…]”
De operatie vond plaats op 14 april 2011. Op het operatieverslag is E (AIOS gynaecologie) genoemd als operateur en beklaagde als tweede operateur. Het operatieverslag luidt als volgt:
“Algehele anesthesie. Joderen en steriel afdekken. Patiënte in steensnedeligging. Catheteriseren. Instellen portio. Aanhaken portio, dilatatie tot en met Hegar 8. Dit gebeurt zonder problemen. Sondelengte 7,5 a 8cm. Inbrengen NovaSure device zonder problemen. Instellingen lengte 5 en wijdte 2,5. Hierbij wordt de cavity assessment test vlot gepasseerd en volgt nu de 1,5 minuut bipolaire coagulatie van het endometrium. NovaSure device wordt weer verwijderd. De kogeltang blijft in situ en er wordt overgegaan tot de tweede procedure; laparoscopische sterilisatie.
Veress naald navel, insufflatie CO2, inbrengen trocars navel en onderbuik ongecompliceerd. Bij inspectie uterus in strekstand. Twee normale adnexa, normale tubae met aan de achterzijde/fundus van de uterus op twee plaatsen evident thermisch effect, wit verkleurde serosa met tevens op de dunne darm een witte verkleuring ter hoogte van het gebied waar de coagulatie letsels op de uterus de darm raakt. F, chirurg, wordt in consult gevraagd en overhecht de dunne darm met een viertal inverterende geknoopte Vicryl 3.0 hechtingen. Er is geen stenose zichtbaar en er lijkt goede passage mogelijk. De darm oogt verder vitaal. Uterus zonder bloedverlies. Desufflatie, sluiten van de trocar openingen met Vicryl rapide. Afnemen van de kogeltang.”
In de decursus werd aangetekend dat de NovaSure ongecompliceerd was en dat bij laparoscopie een beeld van thermisch letsel werd beschreven (“achterwand/fundus uterus en oppervlak van de dunne darm.”).
Besloten werd klaagster op te nemen. Deze opname vond plaats op de afdeling neurologie. Klaagster lag die nacht op een kamer met een onrustige medepatiënt. Klaagster had (veel) pijn, wat ook wordt beschreven in de aantekeningen van beklaagde van de volgende dag. Klaagster werd geïnstrueerd bij verergering van de klachten de dienstdoende gynaecoloog te bellen. De decursus vermeldt op 15 april 2011: Na 1 nacht opname gaat patiente vandaag HW. Geen koorts, soepele buik maar wel erg gevoelig ondanks pijnstilling (NSAID en PCM). Pijn ter hoogte van de uterus. Wil naar huis om te slapen (niet gelukt op de onrustige neurologische afdeling) B/ duidelijke afspraken; komende twee weken bij verergering van de klachten, koorts etc: diensdoende gyn/asss bellen! Niet primair naar de huisarts. Laten komen indien gewenst door patiente!”
Op 17 april 2011 nam klaagster contact op met de afdeling, waarbij ze aangaf dat pijnstilling niet voldoende werkte. Ook noemde ze een maximale temperatuur van 37.8. In overleg met de dienstdoend gynaecoloog werd klaagster geadviseerd langs te komen, maar klaagster wilde dit niet vanwege haar slechte ervaring tijdens haar verblijf in het ziekenhuis. Afgesproken werd daarom een verhoging van de medicatie en dat klaagster bij een verdere verhoging van de temperatuur of zieker voelen opnieuw contact op zou nemen.
In de late avond van 21 april 2011 meldde klaagster zich met hevige buikpijn. Het naar aanleiding van de klachten gedane beeldvormend onderzoek liet vrij lucht in de bovenbuik en mogelijk ook in de onderbuik zien. Klaagster is hierop in de vroege ochtend van 22 april 2011 (met spoed) geopereerd. Uit het operatieverslag volgt dat er geen sprake was van grove contaminatie, wel een accreet gebied onder in de buik. De eerder aangetroffen letsels waren voldoende overhecht. Bij onderzoek van de (rest van de) dunne darm troffen de chirurgen echter nog een perforatie aan die tegen een (andere) darmlis aanlag. Ook constateerden ze nog een letsel van onduidelijke diepte (geen perforatie) aan de mesenteriale kant. Beide letsels werden overhecht, waarna de buikholte werd gespoeld en de laparoscopie werd beëindigd.
Beklaagde heeft op 22 april 2011 een VIM-melding gedaan. Afgesproken werd dat het gebruikte apparaat de week erna door de firma NovaSure zou worden opgehaald en getest. De planner werd geïnformeerd dat voorlopig geen NovaSure behandelingen zouden worden gedaan.
De fabrikant deed op 28 april 2011 een melding van een mogelijke calamiteit bij (destijds) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna te noemen: de Inspectie).
Op 9 mei 2011 is klaagster bij beklaagde op consult geweest. Hierbij hebben zij onder meer gesproken over de aanhoudende klachten en heeft klaagster onder meer haar teleurstelling laten blijken over het handelen vanuit het ziekenhuis. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd haar relaas op papier te zetten en aan de klachtenfunctionaris aan te bieden.
De Inspectie heeft het ziekenhuis op 15 juli 2011 meegedeeld dat de fabrikant geen oorzaak van het incident had kunnen vinden en zij verzocht het ziekenhuis onderzoek te doen naar de mogelijke calamiteit. In oktober 2011 informeerde de Raad van Bestuur de Inspectie dat naar inzicht van de Raad van Bestuur geen sprake was van een calamiteit maar – kort gezegd – een complicatie. De Inspectie heeft de melding afgesloten.
Op 2 september 2011 heeft klaagster het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
In het kader van de aansprakelijkstelling is door klaagster en het ziekenhuis een deskundige ingeschakeld. Beklaagde heeft door deze deskundige gestelde vragen beantwoord. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid afgewezen.
Een gesprek tussen klaagster en beklaagde in de periode voorafgaand aan de indiening van de tuchtklacht heeft niet (meer) plaatsgevonden. Klaagster wilde dit wel en ook beklaagde was bereid tot een gesprek, maar men kwam niet tot overeenstemming over de voorwaarden waaronder dit gesprek zou plaatsvinden.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven en zoals aangepast in haar repliek -:
a. ten aanzien van de ingreep:
1. dat hij in strijd met artikel 2.28 van de Instructions for Use de NovaSure procedure heeft uitgevoerd bij een cavumbreedte van 2,5 cm;
2. dat hij de procedure bij die geringe cavumbreedte heeft uitgevoerd zonder controlemaatregelen om zeker te zijn dat het device juist was gepositioneerd en goed was uitgeklapt zodat de thermische ingreep veilig kon worden uitgevoerd;
3. dat het apparaat twee maal is aangezet;
4. dat hij in strijd met de waarheid volhardt in zijn bewering dat de ingreep ‘vlot en ongecompliceerd’ verliep;
b. ten aanzien van het informed consent:
1. dat hij in strijd met de afspraken de behandeling heeft laten uitvoeren door een arts-assistente;
2. dat hij klaagster niet heeft geïnformeerd over de complicatie die zich bij haar heeft voorgedaan [het college begrijpt dit klachtonderdeel zo dat klaagster beklaagde verwijt dat hij haar niet vooraf heeft gewezen op de risico’s van de NovaSure procedure];
c. dat de verslaglegging onjuist is door in het operatieverslag te verzwijgen dat het device was ingebracht door de arts-assistent, dat het haar niet lukte het device opengeklapt te krijgen en dat hij de behandeling had overgenomen;
d. dat hij haar postoperatief onjuist heeft geïnformeerd door vol te houden dat hij de ingreep geheel zelf had gedaan en dat sprake was van een “vlotte NovaSure behandeling”;
e. dat hij heeft geweigerd de klachten met klaagster te bespreken omdat zij zich tijdens de bespreking wilde laten vergezellen door haar raadsman.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij heeft gehandeld met inachtneming van de zorg die van hem mocht worden verwacht en dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is geweest. Hierna wordt nader op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Ad a1 Het uitvoeren van de procedure bij een cavumbreedte van 2,5 cm
Beklaagde heeft er in zijn verweer op dit klachtonderdeel op gewezen dat de handleiding voor het NovaSure apparaat een innerlijke tegenstrijdigheid bevat. Artikel 2.28 van de handleiding bepaalt dat de cavumbreedte groter moet zijn dan 2,5 centimeter: “The WIDTH dial should read greater than 2,5 cm.”. Artikel 2.33 vermeldt daarentegen 2,5 centimeter als minimum: “Read the cornu-to-cornu measurement (2,5 cm minimum) on the WIDTH dial indicator”. Het college merkt daarbij op dat de inleiding op de handleiding op bladzijde 2 eveneens een minimum van 2,5 centimeter vermeldt. Daarbij is tevens sprake van een vooraf ingesteld energie-niveau: “The specific configuration of the bipolar electrode array and the predetermined power of the controller create a controlled depth of ablation in uteri sounding less than or equal to 10 cm and having a minimum cornu-to cornu distance of 2,5 cm.”
De ter zitting gehoorde deskundige A. Timmermans verklaart dat de procedure wordt toegepast vanaf 2,50 centimeter.
Naar het oordeel van het voorgaande acht het college aannemelijk geworden dat 2,5 centimeter de minimum-breedte van het cavum dient te zijn, hetgeen technisch ook de minimum-instelling van het instrument is. Beklaagde treft geen verwijt dat hij de NovaSure-procedure bij deze cavumbreedte heeft toegepast.
5.3
Ad a2 Het uitvoeren van de procedure zonder extra controlemaatregelen
Het college overweegt dat uit de dossieraantekening van het eerste consult bij beklaagde d.d. 24 februari 2011 blijkt dat beklaagde voor de ingreep een echoscopie heeft gemaakt om afwijkingen van de baarmoederholte uit te sluiten. Afwijkingen werden daarbij niet geconstateerd. Tevens blijkt uit het dossier dat op de dag van de ingreep na het inbrengen van het apparaat door middel van CO2 werd getest of sprake was van perforatie. Volgens beklaagde was er op dat moment geen verdere controle voorgeschreven en was deze ook niet mogelijk. Indien het apparaat, eenmaal ingebracht, zich niet volledig zou hebben uitgevouwen, had het apparaat weer verwijderd moeten worden. Op dat moment zou nadere inspectie hebben kunnen plaatsvinden. Bij klaagster was dit echter niet het geval. Soms blijkt het apparaat niet goed te ontplooien en wordt het na verwijdering opnieuw ingebracht en opnieuw gepositioneerd. Dit was ook bij deze ingreep het geval. Bij de tweede poging vouwde het apparaat geheel uit. Het enkele feit dat er een tweede poging moest worden gedaan, kon beklaagde, zoals hij heeft gedaan, toeschrijven aan de onervarenheid van de arts-assistent. Er bestond geen aanleiding na de eerste poging een hysteroscopie te doen.
De deskundige Timmermans heeft toegelicht dat na het inbrengen van het apparaat geen controle mogelijk is. Tevens verklaarde zij dat er geen algemeen geldend protocol van toepassing is dat een hysteroscopie voorschrijft voorafgaand aan de ingreep. De gebruiken binnen de ziekenhuizen lopen op dat punt uiteen. Sommige ziekenhuizen gaan uit van een camera-onderzoek direct vooraf en na de ingreep, andere niet. In de tijd dat de ingreep plaatsvond was het volgens de deskundige gebruikelijk om óf vooraf onderzoek te doen door bijvoorbeeld een watercontrast echo te maken óf op de operatiekamer direct voorafgaand aan de ingreep een hysteroscopie te doen. Als dat laatste was gedaan, dan zou zijn gezien dat er een kleine baarmoederholte was. Maar de deskundige meent niet dat dit had uitgemaakt. Het zou geen reden zijn geweest de ingreep niet te doen. In de literatuur staat volgens de deskundige niet beschreven dat met een kleinere baarmoeder een grotere kans op deze complicatie bestaat.
Het college is van oordeel dat beklaagde geen verwijt treft dat hij na het inbrengen van het apparaat geen extra controle heeft gedaan. Aannemelijk is geworden dat dit op dat moment niet meer kon. Dat hij voorafgaande aan de ingreep geen extra controle van het cavum heeft gedaan, valt hem tuchtrechtelijk niet te verwijten, nu die procedure binnen zijn vakgebied niet tot de professionele standaard behoorde en er in dit concrete geval geen aanleiding bestond na de eerdere echografie ook nog een hysteroscopie te doen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.4
Ad a3 De NovaSure tweemaal aangezet
Het college overweegt dat het NovaSure-apparaat, wanneer dat eenmaal is aangezet, autonoom zijn procedure afmaakt. Dat het apparaat ook is aangezet toen de arts in opleiding een poging deed het armatuur in te brengen, is niet gebleken of aannemelijk geworden. Het feit dat er vier thermische letsels zijn geconstateerd, is niet redengevend voor de conclusie dat het apparaat (dat bestaat uit twee elektrisch te laden polen) twee keer moet zijn aangezet. Zoals de deskundige Timmermans heeft aangegeven, zijn darmen door hun werking voortdurend in beweging. Tevens kan beweging in de buik zijn ontstaan door de houding waarin een patiënt wordt gelegd. Door beweging kunnen de darmen op meerdere plekken zijn geraakt. De klacht is in zoverre ongegrond.
5.5
Ad a4 Ten onrechte gesteld dat de ingreep ‘vlot en ongecompliceerd’ was verlopen
Beklaagde heeft aangevoerd dat de NovaSure-procedure zelf zonder problemen is verlopen. Het thermisch letsel is pas daarna geconstateerd. Beklaagde heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij het feit dat de arts-assistent, die dit voor het eerst deed, er niet in slaagde het apparaat volledig uit te doen vouwen, niet als een complicatie zag. Volgens beklaagde kwam dit vaker voor en was dit niet als complicatie aan te merken. Hij heeft het inbrengen vervolgens zelf andermaal gedaan en toen verliep het probleemloos.
Het college kan deze uitleg van beklaagde volgen. Het feit dat het beklaagde wel meteen lukte het apparaat voldoende uit te vouwen, zou kunnen duiden op de onervarenheid van de arts-assistent die de eerste poging deed. Het enkele feit dat het de arts-assistent niet lukte, vormt geen complicatie. Feiten of omstandigheden die erop zouden duiden dat deze eerste poging faalde omdat er problemen met de baarmoeder waren, zijn niet gebleken. De NovaSure-procedure zelf is, toen deze door beklaagde werd verricht, blijkbaar zonder op dat moment kenbare problemen verlopen. Pas bij de opvolgende ingreep, de sterilisatie, werd het thermisch letsel geconstateerd. Dat duidt er achteraf op dat er iets mis is gegaan. Het toont evenwel niet aan dat de procedure op het moment dat deze werd uitgevoerd, reeds problemen te zien gaf. Beklaagde kan van de duiding die hij van het verloop van de procedure gaf derhalve geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5.6
Ad b1 In strijd met de afspraak doet de arts-assistent de behandeling
Klaagster heeft gesteld dat zij duidelijk heeft gezegd dat zij niet wilde dat een ander dan beklaagde de operatie deed. Beklaagde meent dat hij wel heeft gesproken over het feit dat zijn ziekenhuis een opleidingsziekenhuis is. Het medisch dossier bevat op dit punt echter geen informatie. Beklaagde stelt dat hij bij de planning wel heeft aangegeven zelf bij de operatie aanwezig te willen zijn. Dit was namelijk niet zonder meer vanzelfsprekend.
Het college overweegt als volgt. Een objectieve bron op basis waarvan de precieze bewoordingen van hetgeen besproken is kan worden vastgesteld, ontbreekt. Klaagster ging ervan uit dat zij had bedongen dat beklaagde de ingreep volledig eigenhandig zou doen. Beklaagde vond het vanzelfsprekend dat een arts-assistent daarbij zoals gebruikelijk een rol zou hebben. Het college overweegt dat vast staat dat beklaagde “steriel” klaar stond. Onder zijn directe supervisie heeft de arts-assistent geprobeerd de procedure met het instrument te volgen. In die zin heeft beklaagde gehandeld overeenkomstig zijn (al dan niet impliciete) interpretatie van de wens van klaagster. Die interpretatie is – bij gebreke aan een objectieve bron waaruit de afspraak tussen partijen blijkt – niet onbegrijpelijk noch anderszins onverantwoord. De klacht is ook in zoverre ongegrond.
5.7
Ab2 niet informeren over de risico’s van de ingreep
In het verslag van het eerste consult bij beklaagde d.d. 24 februari 2011 heeft beklaagde genoteerd: “Bespreking ingreep en mogelijke complicaties: ja, letsel, infektie, bloeding”. Tijdens het mondelinge vooronderzoek heeft beklaagde verklaard dat hij de onderhavige complicatie niet met klaagster heeft besproken, nu deze zich zeer weinig voordoet. Beklaagde heeft een artikel overgelegd waaruit zou blijken dat dit zich in 1 op de 10.000 ingrepen zou voordoen.
Ter zitting is de vraag eveneens voorgelegd aan deskundige Timmermans. De deskundige gaf aan dat het voorkomen van dit type complicatie inderdaad wordt gezien als 1 op 10.000. In de VS wordt de procedure zeer vaak uitgevoerd en worden 68 gevallen beschreven over een periode van vijf jaar. In Nederland zijn er, voor zover de deskundige bekend twee bekende gevallen in totaal, terwijl deze ingreep in Nederland zo’n 6.000 keer per jaar wordt uitgevoerd en ook al heel lang wordt toegepast.
Het college merkt op dat uit het (hiervoor onder de feiten aangehaalde onderdeel van het) medisch dossier de reden van de verwijzing onder anamnese staat vermeld. Kort gezegd blijkt daaruit dat klaagster allang klachten had over bloedverlies. Ze was daarvoor al bij de gynaecoloog geweest. Allerlei opties waren geprobeerd. Nu wilde zij – aldus althans de verwijsbrief – NovaSure (klaagster heeft ter zitting verklaard dat zij niet specifiek voor NovaSure kwam). Klaagster had het al met de gynaecoloog besproken, maar was toen 32 en wist niet zeker of ze het wilde, nu wel, aldus nog steeds de verwijsbrief.
Het college overweegt als volgt. Van beklaagde kan worden verlangd dat hij die informatie verstrekt die in de gegeven situatie redelijkerwijze verlangd kan worden (artikel 7:448 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Behandelaren dienen de patiënt te informeren over de normale, voorzienbare risico’s van de behandeling. Daarbij hoeft niet op alle mogelijke risico’s te worden gewezen. Welke risico’s moeten worden genoemd, hangt mede af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van het risico, de potentiële ernst van de schade, de kans dat het risico zich verwezenlijkt, de gangbaarheid van de behandeling, of het gaat om medisch noodzakelijke of niet noodzakelijke ingrepen, het nog bestaan van alternatieven en dergelijke.
In het onderhavige geval gaat het naar het oordeel van het college om een zeer kleine kans op het zich voordoen van dit type letsel, bij een gebruikelijke, beproefde methode. Over de aard van de in Nederland en de Verenigde Staten bekende complicaties is volgens de deskundige weinig beschreven. Klaagster had al lang klachten en had blijkens de verwijsbrief andere opties reeds vergeefs geprobeerd. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt treft dat hij klaagster over het bestaan van het onderhavige, betrekkelijk zeldzame risico niet specifiek heeft geïnformeerd.
5.8
Ad c Onjuiste verslaglegging door rol de arts-assistent niet op te nemen
Ad d ten onrechte volhouden dat beklaagde de ingreep zelf had gedaan en dat sprake was van een vlotte NovaSure behandeling
Beklaagde heeft aangevoerd dat bij een ingreep onder supervisie het in 2011 geen gangbare norm was dat in een verslag van een operatie telkens werd vermeld welk onderdeel van de ingreep door welke operateur werd verricht. Tevens heeft hij het niet-lukken van de poging van de arts-assistent de NovaSure uit te klappen niet beschouwd als incident maar, kort gezegd, als een niet-ongebruikelijke situatie, die ook voorkomt bij anderen dan arts-assistenten.
Beklaagde heeft betwist dat hij heeft volgehouden dat hij alleen bij de ingreep betrokken is geweest. Hij stond als supervisor “steriel” naast de arts-assistent en assisteerde haar. Na de overname van het apparaat heeft beklaagde de NovaSure procedure geheel eigenhandig gedaan.
Het college overweegt dat het aanvankelijk niet vermelden van deze informatie bij klaagster mogelijk de indruk heeft gewekt dat beklaagde iets te verhullen had, wat gezien de ernst van de door haar ondervonden gevolgen invoelbaar is. In die zin was het achteraf beter geweest dat het vermeld was geweest. Nu echter de eerste poging door de arts-assistent op goede grond niet als complicatie werd aangemerkt en er evenmin aanwijzing is dat de thermische schade daardoor is toegebracht, kan dit motief niet ten grondslag hebben gelegen aan het niet-noteren van deze gegevens in het OK-verslag. De klacht over het tegen beter weten in ‘volhouden’ door beklaagde dat hij de operatie zelf had gedaan, strandt op dezelfde grond. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Voor zover de klacht betrekking heeft op het ‘vlot verlopen’ van de NovaSure procedure wordt verwezen naar overweging 5.5.
5.9
Gesprek weigeren vanwege aanwezigheid raadsman
Beklaagde heeft aangevoerd dat hij niet heeft geweigerd met klaagster te spreken. Hij heeft juist wel aangeboden met haar te praten. Dit is ook vastgelegd door de klachtenfunctionaris. Wel heeft beklaagde geweigerd te spreken in het bijzijn van de advocaat van klaagster, nu deze het wilde hebben over de aansprakelijkheid van de fabrikant. Hij wilde samen met beklaagde (of het ziekenhuis) optrekken.
Het college constateert dat het verweer van beklaagde wordt bevestigd door de door hem overgelegde e-mail d.d. 28 augustus 2014 (bijlage 5 bij conclusie van dupliek), gericht aan klaagsters gemachtigde. Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster bevestigd dat de aansprakelijkheidskwestie een onderdeel van het gesprek zou zijn. Anders dan dit klachtonderdeel impliceert, kan naar het oordeel van het college niet van beklaagde worden verwacht dat hij geen inbreng heeft in de gesprekscondities. Deze kunnen niet door één partij worden bepaald. Het standpunt van beklaagde dat hij in een gesprek geen aansprakelijkheidskwesties wilde bespreken, is niet onredelijk of klachtwaardig. Uit de mail blijkt voorts inderdaad dat beklaagde open stond voor een gesprek in andere samenstelling. De klacht is ook op dit onderdeel ongegrond.
5.10
Uit het voorgaande volgt dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college:
- verklaart de klachten ongegrond.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J. Sap, lid-jurist, G.L. Bremer en
G.J.M. Akkersdijk en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b.
Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.