ECLI:NL:TGZRZWO:2021:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 127/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:29
Datum uitspraak: 23-02-2021
Datum publicatie: 23-02-2021
Zaaknummer(s): 127/2020
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater over tekortschietende rapportage. Beklaagde heeft zijn rol als regiebehandelaar niet goed vervuld. Klacht gegrond. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 februari 2021 naar aanleiding van de op 8 juli 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle overgedragen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, werkzaam te B,

bijgestaan door D, jurist, verbonden aan de instelling waar beklaagde werkzaam is,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift met de bijlagen;

-      het verweerschrift met de bijlagen, waarbij beklaagde met betrekking tot bijlage

2 een verzoek ex artikel 67 lid 3 Wet BIG heeft gedaan;

-      bericht aan beide partijen dat de voorzitter van het college akkoord is met het verzoek ex artikel 67 lid 3 Wet BIG;

-      het proces-verbaal van het op 23 oktober 2020 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;

-      de stukken van beklaagde binnengekomen op 6 januari 2021.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 19 januari 2021, waar zijn verschenen, klaagster vergezeld door E en beklaagde vergezeld door zijn gemachtigde.

Ter zitting is in overleg besloten om de door beklaagde meegebrachte getuige niet te horen, nu deze niet zou kunnen verklaren over feiten die voor het oordeel van het college van belang zijn.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de moeder van F, geboren in 2005. In de periode februari tot mei 2019 is F psychologisch onderzocht door G, psycholoog, en H, orthopedagoog, beiden werkzaam bij I. Beklaagde is in het rapport als ‘hoofdbehandelaar’ (regiebehandelaar) vermeld. Het rapport is niet gedateerd en alleen ondertekend door H. F had aangegeven dat ze niet wilde dat het rapport bij haar moeder terecht zou komen. Het rapport is echter, per niet-aangetekende post, naar klaagster en haar dochter gestuurd.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:

1.    dat hij een slecht en onjuist rapport heeft afgegeven over haar dochter F;

2.    dat de door klaagster ingevulde gegevens zijn kwijtgeraakt en daarna onzorgvuldig zijn geïnterpreteerd waardoor klaagster met autisme is gediagnostiseerd;

3.    dat in het onderzoek de verstoorde relatie tussen F en klaagster nauwelijks aandacht heeft gekregen;

4.    dat niets is gedaan met het trauma van F betreffende het overlijden van haar halfbroer;

5.    dat de communicatie tussen de ouders van F buiten beschouwing is gebleven;

6.    dat het rapport niet aangetekend per post aan klaagster en haar dochter is verstuurd.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij het vervelend vindt voor klaagster hoe de gang van zaken is geweest. Hij heeft haar dochter een enkele keer gezien en voorgesteld een psychologisch onderzoek te laten doen. Daarna zijn er verschillende procedurefouten gemaakt waar beklaagde niet bij betrokken is geweest. Zo is het conceptrapport niet ter goedkeuring voorgelegd aan een gezondheidszorgpsycholoog en beklaagde, en is het niet goedgekeurde rapport toch naar klaagster en haar dochter gestuurd. Deze werkwijze is niet conform de interne afspraken. Dit had nooit mogen gebeuren. Er is buiten beklaagdes weten en medewerking om gehandeld. Beklaagde kan er daarom niet op worden aangesproken en de klacht moet daarom ongegrond worden verklaard.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Vaststaat dat beklaagde de dochter van klaagster slechts één keer heeft gezien en toen een psychologisch onderzoek heeft geïnitieerd. Verdere bemoeienis met de totstandkoming, de inhoud en de verzending van het rapport heeft beklaagde niet gehad. Wel was hij de regiebehandelaar. Over de vraag of beklaagde met het oog op de rapportage over de dochter van klaagster zijn taak als regiebehandelaar naar behoren heeft vervuld, oordeelt het college als volgt.

5.2

Tot voor kort was het vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de – destijds zo genoemde – hoofdbehandelaar, naast de zorg die hij als hulpverlener ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen heeft te betrachten, belast is met de regie van de behandeling van de patiënt (CTG

17 april 2012, ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1952 en YG1953). De regie houdt in algemene zin in dat de hoofdbehandelaar:

1.    ervoor zorgdraagt dat de verrichtingen van allen die beroepsmatig bij de behandeling van de patiënt zijn betrokken op elkaar zijn afgestemd en gecoördineerd, in zoverre als een en ander vereist is voor een vakkundige en zorgvuldige behandeling van de patiënt en tijdens het gehele behandelingstraject voor hen allen het centrale aanspreekpunt is;

2.    voor de patiënt en diens naaste betrekkingen ten aanzien van informatie over (het verloop van) de behandeling het centrale aanspreekpunt vormt.

Meer in het bijzonder, zo overwoog het Centraal Tuchtcollege standaard, zal de regievoering door de hoofdbehandelaar ten minste moeten inhouden dat de hoofdbehandelaar:

a)    door adequate communicatie en organisatie de voorwaarden en omstandigheden schept waaronder de behandeling verantwoord kan worden uitgevoerd;

b)    de betrokken zorgverleners in staat stelt een deskundige bijdrage te leveren aan een verantwoorde behandeling van de patiënt;

c)    in de mate die van hem beroepsmatig verwacht mag worden alert is op aspecten van de behandeling die mede liggen op andere vakgebieden dan het zijn en zich over die aspecten laat informeren door de specialisten van de andere vakgebieden;

d)    toetst of de door de betrokken zorgverleners geleverde bijdragen aan de behandeling van de patiënt met elkaar in verhouding zijn en passen binnen zijn eigen behandelplan en in overeenstemming hiermee ervoor heeft gezorgd dat de bij de verschillende zorgverleners ingewonnen adviezen zijn opgevolgd;

e)    in overleg met de desbetreffende bij de behandeling betrokken zorgverleners erop toeziet dat in alle fasen van het traject dossiervoering plaatsvindt die voldoet een de daaraan te stellen eisen;

f)     als hoofdbehandelaar de patiënt en zijn naaste betrekkingen voldoende op de hoogte houdt van het beloop van de behandelingen en hun vragen tijdig en adequaat beantwoordt.

5.3

Recent heeft het Centraal Tuchtcollege aanleiding gezien zijn vaste rechtspraak over de taken en verantwoordelijkheden van verschillende zorgverleners bij de behandeling van één patiënt te herformuleren (Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 29 januari 2021, ECLI:NL:TGZCTG:2021:36). De toegenomen complexiteit van zorg, die soms door zorgverleners van verschillende instellingen wordt verleend, vereist uitgangspunten die meer flexibel toegepast kunnen worden, aldus het Centraal Tuchtcollege. Gesproken wordt daarom van “de regiebehandelaar”. 

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege moet, in gevallen waarin twee of meer zorgverleners betrokken zijn bij de behandeling van één patiënt, thans als uitgangspunt worden genomen dat elke bij die behandeling betrokken zorgverlener een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft en houdt jegens die patiënt. In gevallen waarin de aard en/of complexiteit van de behandeling dat nodig maakt, dragen deze (individuele) zorgverleners er steeds zorg voor dat één van hen als regiebehandelaar wordt aangewezen.

De regiebehandelaar ziet er in ieder geval op toe, dat:

-      de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening aan de patiënt wordt bewaakt en dat waar nodig een aanpassing van de gezamenlijke behandeling in gang wordt gezet;

-      er een adequate informatie-uitwisseling en voldoende overleg is tussen de bij de behandeling van de patiënt betrokken zorgverleners;

-      er één aanspreekpunt voor de patiënt en diens naaste betrekking(en) is voor het tijdig beantwoorden van vragen over de behandeling.

Ter toelichting hiervan overweegt het Centraal Tuchtcollege nog dat de regiebehandelaar niet zelf het aanspreekpunt hoeft te zijn. Het aanspreekpunt hoeft voorts niet zelf alle vragen van de patiënt en diens naaste betrekkingen te kunnen beantwoorden, maar moet wel de weg naar de antwoorden weten te vinden. Deze norm ziet niet op het actief informeren van de patiënt en diens naaste betrekkingen. De plicht van de zorgverlener om actief informatie te geven volgt immers al uit de eigen verantwoordelijkheid die de zorgverlener jegens de patiënt heeft.

5.4

Beklaagde heeft naar voren gebracht dat zijn enige betrokkenheid bij de behandeling, meer bepaald de diagnostiek, van de dochter van klaagster is geweest dat hij haar eenmalig heeft gezien en naar aanleiding daarvan heeft voorgesteld haar psychologisch te onderzoeken. Hij zou daarom ook alleen op deze punten tuchtrechtelijk kunnen worden aangesproken. Naar het oordeel van het college miskent beklaagde hiermee zijn rol als regiebehandelaar. In de klacht ligt besloten dat klaagster hem in die verantwoordelijkheid aanspreekt. Nu hij van de voortgang van het onderzoek kennelijk niet door de betrokken psychologen op de hoogte werd gebracht, had het op zijn weg gelegen actief hiernaar te informeren, bijvoorbeeld tijdens het driemaandelijkse overleg of anderszins. Het is immers de taak van de regiebehandelaar de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening van de patiënt te bewaken alsmede om te zorgen voor adequate communicatie. De recente herformulering van de taken van de hoofd- c.q. regiebehandelaar door het Centraal Tuchtcollege brengt op dit punt geen (wezenlijke) verandering met zich. Beklaagde is als regiebehandelaar ten aanzien van het door hem geïnitieerde psychologische onderzoek van de dochter van klaagster te passief geweest waardoor hij geen zicht had op de uitvoering van het onderzoek en de rapportage. Dat de betrokken psycholo(o)g(en) niet conform de interne afspraken heeft/hebben gehandeld, zoals beklaagde heeft gesteld en ook door de directeur van I is onderschreven, doet hier niet aan af. In zoverre is de klacht dus gegrond.

5.5

Het college laat het rapport als zodanig alsmede de gang van zaken daaromheen verder buiten beschouwing. Anders dan als regiebehandelaar was beklaagde immers niet betrokken bij de totstandkoming, de inhoud en de verzending van het rapport. Hierop kan hij dus ook niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. In zoverre is de klacht dus ongegrond.

5.6

Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college dat beklaagde zich de gang van zaken ter harte lijkt te hebben genomen en dat, zoals beklaagde stelt, binnen de organisatie maatregelen zijn getroffen om herhaling zoveel mogelijk te voorkomen. Een waarschuwing is daarom passend en voldoende.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klacht gegrond voor wat betreft het optreden van beklaagde als regiebehandelaar;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt beklaagde als maatregel een waarschuwing op;

-      bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, alsmede aan ‘Medisch Contact’ en ‘Tijdschrift voor Psychiatrie’.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,

M.D. Klein Leugemors, H.J. Kolthof en A.J.K. Hondius, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.