ECLI:NL:TGZRZWO:2021:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 088/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:27
Datum uitspraak: 12-02-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s): 088/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft klachten ingediend tegen een internist, een allergoloog en een internist, bekend onder de nummers 086/2020, 087/2020 en 088/2020. De klachten van klaagster betreffen in hoofdzaak de behandeling van haar buikklachten, het missen van de diagnose ACNES en de behandeling van haar vermoeidheid. Bij klaagster is later een schildkliercarcinoom vastgesteld. Beklaagden hebben niet onzorgvuldig gehandeld. De klachten zijn kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 12 februari 2021 naar aanleiding van de op 10 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B, 

k l a a g s t e r

-tegen-

F, internist, werkzaam te D,

bijgestaan door G, als jurist verbonden aan het H te D,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

het proces-verbaal van het op 22 september 2020 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek.

- de brief van klaagster van 12 november 2020.

Klaagster heeft tegen drie medisch specialisten een klacht ingediend. De andere twee klachten zijn bekend onder de nummers 086 en 087/2020. In de drie zaken is op dezelfde dag uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is werkzaam als internist, gespecialiseerd in de endocrinologie, in het H te D.

Klaagster is in 2000 geopereerd waarbij beide ovaria zijn verwijderd wegens buikklachten en cystes in de ovaria. De operatie was sterk gecompliceerd verlopen en kende een lange hersteltijd. Klaagster heeft sindsdien voortduren buikklachten gehouden samen met andere lichamelijke klachten en symptomen (eczeem, vermoeidheid, een lage bloeddruk, gezwollen lymfeklieren en een lage lichaamstemperatuur) waarvoor ze sinds 2007 de afdeling Interne Geneeskunde (C) van het H bezocht en ook elders was geanalyseerd. Steeds werd de diagnose prikkelbare darmsyndroom gesteld.

In 2015 is bij klaagster de diagnose dubbelzijdige ACNES gesteld.

In januari 2016 bezocht klaagster C opnieuw. C heeft toen met klaagster besproken nog een keer de internist-allergoloog E in het H te consulteren waar zij al eerder was geweest.

Op 2 februari 2016 heeft klaagster E bezocht op de polikliniek dermatologie. Klaagster had beklaagde voorafgaande aan het consult een brief gestuurd over haar medische situatie. Van dit consult heeft beklaagde dezelfde dag verslag gedaan in een brief aan de huisarts met een kopie naar C.

Als beleid noteerde E:

“Op allergie gebied alles stabiel en rustig.

Gezien lab waardes, klachtenpatroon en eerder subjectief gunstige effect Armou (T3 en T4), valt een proeftijd behandeling met levothyroxine of Armour te overwegen. Hiervoor verder overleg met dr Kramer, huisarts of endocrinoloog.

Alhier exit

(…)”

Op 23 februari 2016 stuurde de huisarts van klaagster een verwijzing naar de afdeling Endocriene ziekten van het H met het verzoek tot medebeoordeling van de behandelindicatie voor schildklierhormoon, in het bijzonder Armour Thyroïd en eventueel behandeling met die medicatie. Beklaagde concludeerde op basis van de beschikbare laboratoriumuitslagen dat er sprake was van bij herhaling een normale schildklierfunctie (euthyreoïdie) en dat er daarom geen indicatie was voor behandeling met schildklierhormoon.

Beklaagde heeft op of omstreeks 24 februari 2016 telefonisch overleg gehad met de internist-allergoloog E. In het overleg werden de laatst beschikbare bloeduitslagen op het gebied van schildklierparameters van december 2015 besproken. Deze uitslagen lieten, zoals hiervoor vermeld, euthyreoïdie zien en geen hypothyreoïdie. Besproken werd dat er geen indicatie was voor behandeling met schildklierhormonen. Beklaagde adviseerde wel herhaling van de controle van de schildklierfunctie.

Klaagster heeft E op 8 maart 2016 weer poliklinisch bezocht.

E schreef in de brief aan de huisarts, in kopie aan C:

“Onlangs berichte ik u over patiënte; zie mijn brief van 02-02-16.

Daarin heb ik gesuggereerd om patiënte op proef te behandelen met lage dosis schildklierhormonen vanwege bekende struma met eertijds meetbaar licht ontregelde schildklierparameters. De metingen in december 2015 zijn echter niet afwijkend. Ik trek mijn suggestie daarom in. Het valt te overwegen om de schildklierfunctie bij patiënte af en toe te controleren. (…)”

Op 3 juli 2017 is bij klaagster elders een pathologische supraclaviculaire klier gezien en de diagnose schildkliercarcinoom gesteld.

Klaagster heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de gemiste diagnose. De aansprakelijkheid is door het ziekenhuis afgewezen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat zij na triage, het niet nodig vond om klaagster zelf te zien en dat met haar adviezen niets is gedaan.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen haar ingediende klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij wijst het college erop dat het college bij de beoordeling uitgaat van de feiten die op het moment van het te beoordelen handelen aan beklaagde bekend waren of die beklaagde bekend hadden kunnen zijn.

5.2

Zoals blijkt uit de hierboven beschreven feiten heeft de huisarts klaagster, naar aanleiding van de suggestie van E, verwezen naar de afdeling Endocriene ziekten van het H. Beklaagde heeft naar aanleiding van die verwijzing de medische gegevens bestudeerd en geconcludeerd dat er geen indicatie was voor een behandeling met schildklierhormoon, omdat er sprake was van een normale schildklierfunctie. Wel heeft beklaagde nog telefonisch overleg gehad met E om navraag te doen naar zijn mogelijke aanvullende overwegingen. In dit telefoongesprek is besproken dat er geen indicatie was voor een behandeling met schildklierhormoon. Wel adviseerde beklaagde om de schildklierfunctie te controleren. Dit advies is via E bij de huisarts van klaagster terechtgekomen.

Het college acht de wijze van handelen zorgvuldig en de beslissing om geen behandeling in te zetten op basis van de laboratoriumuitslagen die een euthyreoïdie lieten zien en dus klaagster niet uit te nodigen op de poli endocriene ziekten, op dat moment terecht. Het advies van beklaagde om de schildklierfunctie te controleren is op een juiste wijze aan de huisarts doorgegeven. Zij heeft bovendien correct overleg gevoerd met zowel allergoloog E als internist C.

5.3

Gelet op het voorgaande dient daarom als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, P.J. Wahab en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.