ECLI:NL:TGZRZWO:2021:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 087/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:26
Datum uitspraak: 12-02-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s): 087/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft klachten ingediend tegen een internist, een allergoloog en een internist, bekend onder de nummers 086/2020, 087/2020 en 088/2020. De klachten van klaagster betreffen in hoofdzaak de behandeling van haar buikklachten, het missen van de diagnose ACNES en de behandeling van haar vermoeidheid. Bij klaagster is later een schildkliercarcinoom vastgesteld. Beklaagden hebben niet onzorgvuldig gehandeld. De klachten zijn kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 12 februari 2021 naar aanleiding van de op 10 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B, 

k l a a g s t e r

-tegen-

E , allergoloog, werkzaam te D,

bijgestaan door G, als jurist verbonden aan het H te D,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

het proces-verbaal van het op 22 september 2020 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek.

- de brief van klaagster van 12 november 2020;

Klaagster heeft tegen drie medisch specialisten een klacht ingediend. De andere twee klachten zijn bekend onder de nummers 086 en 088/2020. In de drie zaken is op dezelfde dag uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is werkzaam als internist-allergoloog in het I. In 2001/2002 heeft beklaagde klaagster daar gezien.

Beklaagde is eveneens vanaf 2004 werkzaam als internist-allergoloog in het H te D op de KNO-afdeling en vanaf 2015 op de afdeling dermatologie.

Klaagster is in 2000 geopereerd waarbij beide ovaria zijn verwijderd wegens buikklachten en cystes in de ovaria. De operatie was sterk gecompliceerd verlopen en kende een lange hersteltijd. Klaagster heeft sindsdien voortduren buikklachten gehouden samen met andere lichamelijke klachten en symptomen (eczeem, vermoeidheid, een lage bloeddruk, gezwollen lymfeklieren en een lage lichaamstemperatuur) waarvoor ze sinds 2007 de afdeling Interne Geneeskunde (C) van het H bezocht en ook elders was geanalyseerd. Steeds werd de diagnose prikkelbare darmsyndroom gesteld.

In 2015 is bij klaagster de diagnose dubbelzijdige ACNES gesteld.

In januari 2016 bezocht klaagster C opnieuw. C heeft toen met klaagster besproken nog een keer de allergoloog te consulteren waar zij al eerder was geweest.

Op 2 februari 2016 heeft klaagster beklaagde bezocht op de polikliniek dermatologie. Klaagster had beklaagde voorafgaande aan het consult een brief gestuurd over haar medische situatie. Van dit consult heeft beklaagde dezelfde dag verslag gedaan in een brief aan de huisarts met een kopie naar C.

Als beleid noteerde beklaagde:

“Op allergie gebied alles stabiel en rustig.

Gezien lab waardes, klachtenpatroon en eerder subjectief gunstige effect Armou (T3 en T4), valt een proeftijd behandeling met levothyroxine of Armour te overwegen. Hiervoor verder overleg met C, huisarts of endocrinoloog.

Alhier exit

(…)”

Beklaagde heeft op of omstreeks 24 februari 2016 telefonisch overleg gehad met de endocrinoloog F. In het overleg werden de laatst beschikbare bloeduitslagen op het gebied van schildklierparameters van december 2015 besproken. Deze uitslagen lieten euthyreoïdie zien en geen hypothyreoïdie. Besproken werd dat er geen indicatie was voor behandeling met schildklierhormonen. F adviseerde wel herhaling van de controle van de schildklierfunctie.

Klaagster heeft beklaagde op 8 maart 2016 weer poliklinisch bezocht.

Beklaagde schreef in de brief aan de huisarts, in kopie aan C:

“Onlangs berichte ik u over patiënte; zie mijn brief van 02-02-16.

Daarin heb ik gesuggereerd om patiënte op proef te behandelen met lage dosis schildklierhormonen vanwege bekende struma met eertijds meetbaar licht ontregelde schildklierparameters. De metingen in december 2015 zijn echter niet afwijkend. Ik trek mijn suggestie daarom in. Het valt te overwegen om de schildklierfunctie bij patiënte af en toe te controleren. (…)”

Op 3 juli 2017 is bij klaagster elders een pathologische supraclaviculaire klier gezien en de diagnose schildkliercarcinoom gesteld.

Klaagster heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de gemiste diagnose. De aansprakelijkheid is door het ziekenhuis afgewezen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij eerst aangaf tijdens het consult dat medicatie nodig was, en vervolgens bij het volgende consult er toch vanaf zag.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij wijst het college erop dat het college bij de beoordeling uitgaat van de feiten die op het moment van het te beoordelen handelen aan beklaagde bekend waren of die beklaagde bekend hadden kunnen zijn.

5.2

Zoals blijkt uit de hierboven beschreven feiten bezocht klaagster het spreekuur van beklaagde naar aanleiding van diverse klachten die zouden kunnen passen bij hypothyreoïdie. Beklaagde heeft de klachten van klaagster serieus genomen. Beklaagde heeft zijn bevindingen teruggekoppeld aan de huisarts van klaagster en gesuggereerd om een eventuele proefbehandeling met schildklierhormonen te overwegen. Een behandeling met dergelijke medicatie valt niet binnen het deskundigheidsgebied van beklaagde als allergoloog. Terecht heeft beklaagde daarom bij zijn suggestie voor een behandeling met schildklierhormonen gesuggereerd daarbij de juiste deskundigheid te raadplegen. De huisarts van klaagster heeft haar vervolgens doorverwezen naar de endocrinoloog. Deze was echter van oordeel dat de laboratoriumuitslagen leidend zijn voor de indicatie om te starten met schildklierhormonen, en dat op basis van die uitslagen een behandelindicatie ontbrak. Wel adviseerde de endocrinoloog de schildklierfunctie te controleren. Beklaagde heeft dit naar aanleiding van het consult op 8 maart 2016 aan de huisarts van klaagster bericht. Het college acht de handelwijze van beklaagde niet onzorgvuldig. Het college acht het wel voorstelbaar dat klaagster, juist omdat zij mogelijk meende dat zij baat zou hebben bij een behandeling met schildklierhormonen, uit de suggestie van beklaagde heeft opgemaakt dat beklaagde een dergelijke behandeling nodig vond. Dit blijkt echter niet uit het dossier en beklaagde weerspreekt dat. Zoals uit de hierboven weergegeven feiten blijkt heeft beklaagde klaagster juist verwezen om de noodzaak van die behandeling te beoordelen. Het college acht dat een juiste handelwijze.

5.3

Gelet op het voorgaande dient daarom als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, P.J. Wahab en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.