ECLI:NL:TGZRZWO:2021:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 074/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:22
Datum uitspraak: 12-02-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s): 074/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht deels gegrond in verband met onzorgvuldige afronding consult en verslaglegging. Waarschuwing. Proceskostenvergoeding.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 februari 2021 naar aanleiding van de op 20 mei 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. S.C. de Leede, advocaat te Utrecht,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te D,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift met de bijlagen en de dvd;

-      het verweerschrift;

-      de brief van klager van 4 december 2020 met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 januari 2021, waar klager, bijgestaan door zijn advocaat, en beklaagde zijn verschenen. De zaak is gevoegd behandeld met zaaknummer 075/2020.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 18 januari 2016 omstreeks 23:40 uur heeft klager zich gemeld bij de Huisartsenpost “F ” te D. In het medisch dossier is het volgende genoteerd:

Subjectief DA               Klacht/beloop: Pt binnenkomen lopen, heftig pijnlijk in de lies (…) te druk voor volledige triage

HA:                              Tijdens lesgeven in G vanavond om 21.00 uur pijn in de linker lies gekregen. Zelf nog met de auto naar D gereden. Hyperventilerend uit de wachtkamer. Pijn vnl. in de linker lies met uitstraling naar de buik en linker testikel. Om 23.45 uur tabletje oxazepam + pijnstilling (diclofenac im 75 mg) om 00.15 uur wegens de heftige pijn. Pijn lijkt nu af te zakken, maar komt in aanvallen terug.

Objectief                      Lag te schudden en hyperventileren op tafel. temp : 37,1 rr: 120/80 pols; 95 sat : 99% later 92% abd: actief spierverzet met normale peristaltiek. Slagpijn nierloge Li++ urine: 1 ery..

Evaluatie                      Urolithiasis (alle vormen/lokalisaties)

ICPC (E-regel)              U95 – Urolithiasis (alle vormen/lokalisaties)

Plan                             Eerst 1 tabl Oxa, later inj Diclo im. Wil zekere diagnose, anders blijft hij hier. Mi 99% zeker. Veel opgeknapt, maar P niet helemaal weg. Nog 1 inj Morf im. Is uiteindelijk in slaap gevallen op de onderzoekstafel. Heeft hier bijna 3 uur gelegen.

Klager is in eerste instantie onderzocht door een collega van beklaagde, E, tegen wie klager ook een tuchtklacht heeft ingediend (no. 075/2020). Nadat E eerst een tablet paracetamol en – vanwege de onrust – een tablet oxazepam aan klager had gegeven, heeft hij de “werkdiagnose” urolithiasis (niersteenkoliek) gesteld en op basis daarvan aan klager pijnstilling (diclofenac im 75 mg) toegediend.

In verband met een spoedvisite heeft E de behandeling van klager omstreeks 00:50 uur overgedragen aan beklaagde. Vanwege het verwarrende klachtenbeeld en omdat de door E  toegediende diclofenac geen effect sorteerde heeft beklaagde besloten om 10 mg morfine i.m. toe te dienen, waarna klager in slaap is gevallen. Nadat klager weer wakker was geworden, heeft hij de huisartsenpost verlaten.

Op 21 januari 2016 heeft de eigen huisarts klager doorverwezen naar de uroloog, waarna uit een echo is gebleken dat er sprake is van een torsio testis . De conclusie van het echo-verslag van 21 januari 2016 luidt als volgt:

- Beeld passend bij een langer bestaande torsio testis met een gezwollen, inhomogeen aspect en mogelijk ook necrose.

- Aan de nieren gb, geen aanwijzingen voor nefrolithiasis.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat hij (1) onvoldoende en/of onjuist onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van klager op 18 en 19 januari 2016, (2) de verkeerde diagnose heeft gesteld, (3) klager inadequaat heeft behandeld, (4) klager niet nader heeft onderzocht en (5) klager niet heeft doorverwezen voor nader onderzoek.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat onderzoek door twee artsen ruimte maakt voor lacunes, dat de presentatie van klachten een beoordeling moeilijk maakte, zo niet onmogelijk, dat er waarschijnlijk (gezien de duur van de klachten) al irreversibele schade was opgetreden aan de getordeerde testis, dat de late en warrige presentatie van de klachten de diagnose lastig maakte en dat een torsio testis op de leeftijd van klager (destijds 33 jaar) zelden voorkomt. Beklaagde betoogt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college is van oordeel dat beklaagde op basis van de presentatie van de klachten van klager, zoals deze zijn genoteerd in het medisch dossier, de eerder door E ingezette behandeling op basis van diens diagnose niersteenkoliek/urinesteenlijden (urolithiasis) heeft mogen voortzetten door – overeenkomstig de NHG-Standaard Urinesteenlijden – toediening van morfine 10 mg intramusculair, nu de diclofenac onvoldoende effect sorteerde en om meer samenhang in de anamnese te verkrijgen. Dit betekent dat de klachtonderdelen (1) en (2) niet slagen.

5.3

Het college stelt vast dat partijen van mening verschillen over de wijze waarop de behandeling is beëindigd, nadat beklaagde aan klager morfine had toegediend en deze daarna op de onderzoekstafel in slaap was gevallen. Klager stelt dat hij na het wakker worden naar huis is gestuurd, terwijl hij nog steeds pijn had en geen duidelijkheid had gekregen over de (definitieve) diagnose. Daartegenover heeft beklaagde aangevoerd dat klager zelf de aanwezige verpleegkundige heeft verzocht om naar huis te mogen gaan, dat klager niet wilde wachten totdat beklaagde met een andere patiënt klaar was en dat beklaagde de verpleegkundige uiteindelijk daarvoor toestemming heeft gegeven.

5.4

Hoewel beklaagde in het medisch dossier wel heeft genoteerd dat hij een recept (5x diclofenac-natrium zetpil 100 mg) heeft voorgeschreven en verstuurd naar de dienstapotheek, blijkt daaruit niet op welke wijze het consult is afgerond en of dat in samenspraak met klager was of niet. Beklaagde heeft het consult om 2:20 uur beëindigd zonder vermelding van het verdere beleid (er is bijvoorbeeld geen controlemoment afgesproken), terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Dit geldt temeer, nu beklaagde heeft verklaard dat hij niet 100% overtuigd was van de diagnose nierstenen. Beklaagde heeft verklaard dat hij een doorverwijzing heeft overwogen maar mede door het verwarrende beeld van de klachten heeft besloten om eerst morfine toe te dienen om meer samenhang in de anamnese (en het onderzoek) te kunnen krijgen. Volgens het college was er dus extra reden om klager (na uitwerken van de morfine) te zien om te bepalen of doorverwijzing nodig was. Dit betekent dat beklaagde in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld. De klachtonderdelen (3) t/m (5) zijn daarom gegrond.

5.5

Het college acht het tuchtrechtelijk verwijt dat beklaagde kan worden gemaakt van dien aard dat een waarschuwing op zijn plaats is. Daarbij betrekt het college het feit dat beklaagde eerder in 2003 en 2007 door dit college is gewaarschuwd. In die gevallen ging het echter om het afgeven van een medische verklaring en het niet verstrekken van medische informatie, en niet zoals nu het geval is om een ontoereikende afronding van het consult en onvoldoende verslaglegging op dat punt. Het college ziet daarom aanleiding ook ditmaal te volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

5.6

Het betaalde griffierecht van € 50,00 zal worden terugbetaald. Voorts verzoekt klager primair vergoeding van de door zijn advocaat gemaakte kosten ad € 907,50 (3 uur x

€ 302,50 inclusief kantoorkosten en btw) en subsidiair € 196,00 eigen bijdrage toevoeging. In artikel 69 lid 5 Wet BIG is een regeling met betrekking tot de gemaakte proceskosten opgenomen. Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan het college beklaagde veroordelen in de proceskosten. Het college ziet aanleiding dat in dit geval te doen en zal daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toewijzen. Het college sluit voor wat betreft de in redelijkheid toe te wijzen kosten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand bedragen ingevolge het Bpb € 1.050,00 (1 punt voor het klaagschrift + 1 punt voor de zitting x tarief € 525,00). Deze forfaitaire vergoeding is hoger dan hetgeen is verzocht, zodat het primair verzochte bedrag van € 907,50 in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. Nu klager echter met een toevoeging procedeert op basis waarvan de werkelijke proceskosten € 196,00 bedragen, zal dat (subsidiair verzochte) bedrag worden toegewezen.

6.    DE BESLISSING

Het college

-      verklaart de klachtonderdelen (1) en (2) ongegrond;

-      verklaart de klachtonderdelen (3) t/m (5) gegrond;

-      legt beklaagde de maatregel van waarschuwing op;

-      veroordeelt beklaagde in de hierboven vastgestelde kosten van klager tot een bedrag van € 196,00 en bepaalt dat beklaagde dit bedrag dient te voldoen op de bankrekening van de advocaat van klager binnen een maand nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort, heeft laten weten.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, M. van Bergeijk,

R.J. Wolters en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van P. van der Stroom, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.