ECLI:NL:TGZRZWO:2021:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 116/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:21
Datum uitspraak: 12-02-2021
Datum publicatie: 12-02-2021
Zaaknummer(s): 116/2020
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht over het niet corrigeren van de door beklaagde aan zijn patiënt gedane mededeling dat klaagster niet-noodzakelijke röntgenfoto’s maakte. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Klaagster vraagt zich ook af of beklaagde voldoende kennis heeft van het beoefenen van mondzorg. Deze klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 12 februari 2021 naar aanleiding van de op 23 juli 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. A.I. Keur, advocaat te Amsterdam,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , tandarts, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. H.J.E. van der Spoel, advocaat te Zwolle,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Tussen klaagster (en haar echtgenoot die tevens tandarts is in de praktijk van klaagster) en beklaagde zijn en/of worden verschillende (tuchtrechtelijke) procedures gevoerd. Het Centraal Tuchtcollege heeft in een eerdere tuchtrechtelijke procedure tussen deze partijen overwogen: “De verstandhouding tussen [klaagster en haar echtgenoot] en [beklaagde] is ronduit slecht. Deze wordt gekenmerkt door conflicten, onderling wantrouwen en uiteenlopende visies op (aspecten van) de beroepsuitoefening. Er worden over en weer klachten ingediend waardoor de verstandhouding verder verslechtert.” (vgl. CTG 17 maart 2020 met zaaknummer c2019.177, ECLI:NL:TGZCTG:2020:85).

In een door klaagster voor de Commissie intern Tuchtrecht van de KNMT (CIT-KNMT) gebrachte zaak, luidde de beslissing d.d. 16 december 2019 van de CIT-KNMT voor zover hier relevant als volgt:

“Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij tijdens de spoeddienst op 18 mei 2019 genoodzaakt was nieuwe röntgenfoto’s te maken omdat zij wilde vaststellen hoe de situatie van de apicale parodontitis op dat moment was. De eerder die ochtend gemaakte röntgenfoto’s waren hiervoor niet geschikt omdat dit röntgenfoto’s van de beginsituatie waren die gemaakt zijn voorafgaande aan de behandeling van tandarts […]. De CIT acht de verklaring van klaagster aannemelijk en is van oordeel dat verweerder door zijn uitlatingen klaagster ten onrechte heeft beschuldigd van het maken van niet noodzakelijke röntgenfoto’s en het onjuist declareren hiervan. Verweerder heeft met deze uitlatingen in strijd gehandeld met hetgeen is bepaald in artikel 15 van de gedragsregels. (…)”

Klaagster verzocht beklaagde per e-mail d.d. 9 februari 2020 om zijn uitlatingen, onder verwijzing naar voornoemde beslissing van de CIT-KNMT, richting patiënte te corrigeren. Beklaagde weigerde dit, zoals hij in zijn e-mail d.d. 10 februari 2020 berichtte aan klaagster. In de e-mail d.d. 30 juni 2020 kondigde klaagster aan dat zij onderhavige tuchtklacht in zou dienen, als beklaagde geen gevolg zou geven aan het verzoek tot correctie.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- het volgende:

1. Beklaagde corrigeerde richting patiënte niet zijn onterechte beschuldigingen aan het adres van klaagster. Tot op heden is de beschuldiging aan het adres van klaagster dat zij niet-noodzakelijke röntgenfoto’s maakte en die onjuist declareerde niet gecorrigeerd, ondanks het herhaalde verzoek van klaagster hiertoe. Beklaagde had de betrokken patiënte moeten informeren over de beslissing van de CIT-KNMT. Klaagster heeft er, zowel als tandarts op wie de mededelingen betrekking hebben als in de hoedanigheid van tandarts in de regio waar patiënte woont, belang bij dat de onterechte beschuldigingen worden gecorrigeerd en het vertrouwen wordt hersteld.

2. De onjuiste mededeling van beklaagde aan de patiënte impliceert dat beklaagde zelf in een vergelijkbare situatie niet over zou gaan tot het maken van foto’s. Dit is geen verantwoorde mondzorg. De vraag rijst of beklaagde voldoende kennis heeft van het beoefenen van mondzorg.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster als collega van beklaagde geen voldoende rechtstreeks belang heeft bij het indienen van de klacht jegens beklaagde. Voorts heeft beklaagde op geen enkele wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klaagster. Beklaagde heeft niet in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Klaagster moet bij het indienen van de klacht een rechtstreeks belang hebben dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Klaagster wordt door het niet corrigeren van de uitlatingen door beklaagde rechtstreeks in haar belang getroffen, voor zover het wenselijk is om dit in het kader van de ontvankelijkheid te beoordelen en gelet op de beslissing van het Centraal Tuchtcollege met zaaknummer C2019.177. Dit belang houdt verband met de individuele gezondheidszorg omdat het niet corrigeren van bepaalde uitlatingen van invloed kan zijn op het vertrouwen dat patiënte heeft in klaagster. Klaagster is dus rechtstreeks belanghebbende, als bedoeld in artikel 65 lid 1, onder a, van de Wet BIG. Het handelen valt onder de tweede tuchtnorm, als bedoeld in artikel 47 lid 1, onder b, van de Wet BIG. Klachtonderdeel 1 is ontvankelijk.

Voor wat betreft klachtonderdeel 2 geldt het volgende. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de door beklaagde geleverde kwaliteit van zorg. In het algemeen heeft een zorgverlener geen rechtstreeks belang als hij een klacht indient over de door een andere zorgverlener geleverde kwaliteit van zorg (zie ook: C2019.177). Klaagster heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die een afwijking van dit algemene uitgangspunt rechtvaardigen. Klachtonderdeel 2 is niet ontvankelijk.

5.2

Klachtonderdeel 1 moet bezien worden in het licht van de eerdere (tuchtrechtelijke) procedures en verstoorde verhouding tussen partijen, zoals weergegeven onder de feiten. Het medisch tuchtrecht heeft tot doel de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van een zorgverlener. Het gaat daarbij om een algemeen belang. Zoals het Centraal Tuchtcollege reeds in voornoemde eerdere tuchtrechtelijke procedure tussen klager en beklaagde overwoog (C2019.177, onder 4.4), is het medisch tuchtrecht niet bedoeld en ook niet geschikt om een oordeel te vellen over ernstig verstoorde verhoudingen tussen zorgverleners onderling. Dit is, nog steeds volgens het Centraal Tuchtcollege, alleen anders als door die verstoorde verhoudingen risico’s ontstaan voor de kwaliteit van de patiëntenzorg. Van dergelijke risico’s voor de kwaliteit van de patiëntenzorg is niet gebleken. Het medisch tuchtrecht leent zich derhalve niet tot het afdwingen van de correctie van uitspraken door beklaagde, zoals klaagster met klachtonderdeel 1 beoogt te bereiken. Daarvoor is mede redengevend dat patiënte geen patiënt was in de praktijk van klaagster, maar een patiënt in de praktijk van beklaagde. Klaagster zag patiënte slechts incidenteel in een spoeddienst. Het belang van klaagster, dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg, is van onvoldoende gewicht om tot een gegrond verwijt in tuchtrechtelijke zin te concluderen. Daarbij merkt het college op dat het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg er veeleer mee gediend zou zijn indien partijen hun slechte onderlinge verstandhouding op een andere wijze zouden oplossen dan door het indienen van klachten. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart dat:

- klachtonderdeel 2 kennelijk niet-ontvankelijk is;

- klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door S.B Boorsma, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, R. Rowel,

M.E. Geertman en Th.J.M. Hoppenreijs, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.