ECLI:NL:TGZRZWO:2021:114 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3196
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2021:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-12-2021 |
Datum publicatie: | 20-12-2021 |
Zaaknummer(s): | Z2021/3196 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | .Klacht tegen huisarts, inhoudende dat beklaagde geweigerd heeft de hulp te verlenen bij het afbouwen van medicatie en verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. Daarnaast wordt beklaagde verweten de verplichte bloedonderzoeken niet volgens de regels te hebben uitgevoerd en leugens en onwaarheden te hebben opgenomen in het medisch dossier. Ook zou beklaagde zich niet hebben verdiept in het verleden van klaagster en er voor gezorgd hebben dat klaagster moest worden opgenomen. Alle klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.Klaagster stond voor depressieve klachten onder behandeling bij een GGZ-instelling. Uit het dossier volgt dat beklaagde contact heeft opgenomen met de behandelaar om het verminderen van het medicatiegebruik te bespreken. Het college volgt het verweer van beklaagde dat verandering van medicatie met de behandelaar van de GGZ-instelling moest worden afgestemd. Van enige weigering om de medicatie af te bouwen of te veranderen wordt geen blijk gegeven. Het klachtonderdeel is ongegrond.Met betrekking tot klachtonderdeel 2. is niet aannemelijk geworden dat beklaagde zonder nadenken heeft gehandeld en daardoor verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. Als vaststaand feit dient beschouwd te worden dat beklaagde op verzoek van klaagster de medicatie heeft aangepast in het kader van een herkeuring voor haar rijbewijs. Van het voorschrijven van verkeerde medicatie is niet gebleken. Ook dit onderdeel is kennelijk ongegrond.De klachtonderdelen 3., 4. en 5. zijn door klaagster niet onderbouwd en derhalve kennelijk ongegrond. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt op welke gronden het dossier leugens en onwaarheden bevat of op grond waarvan geoordeeld moet worden dat beklaagde zich niet heeft verdiept in het verleden van klaagster. Daarnaast kan beklaagde niet worden verweten de bloedonderzoeken bij klaagster onjuist te hebben uitgevoerd, daar uit de voorliggende dossiers blijkt dat deze onderzoeken in regelmatige tussenpozen van ongeveer drie maanden werden aangevraagd en beoordeeld en dat bij afwijkende waarden adequaat werd gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE
Beslissing in raadkamer d.d. 17 december 2021 naar aanleiding van de op 29 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , te B,
k l a g e r
-tegen-
C , huisarts, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA rechtsbijstand
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift;
- het aanvullend verweerschrift.
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster - geboren in 1943 – werd als gevolg van het gebruik van het middel mirtazapine in 2013 door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) afgekeurd voor het verlengen van haar rijbewijs. Klaagster heeft zich op 18 november 2013 tot beklaagde gewend om de mirtazapine om te zetten in andere medicatie. Het medisch dossier vermeldt met betrekking tot dit verzoek als volgt (typefouten zijn in het citaat overgenomen):
“18-11-13 S Mevrouw heeft van het CBR brief gekregen dat
S ze niet mag rijden met mirtazapine en wil het
S daarom graag omzetten. Ze heeft het tegen de angst
S en omdat ze dan goed kon slapen .
P Overleg apotheek.
18-11-13 P R/30 st clomipramine tabl 10mg (N 1D)
P En na 8 dagen mirtazapine staken en dan
P clomipramide ophogen naar 20 mg (in overleg D en
P E apotheek)
22-11-13 S Onderstaande met mevrouw besproken. Ze wil dat
S gaan doen, heeft nu nog voor 8 dagen mirtazapine
S dus dat komt goed uit
22-11-13 P Naar : CBS
02-12-13 S Het gaat niet goed. Heeft nu sedert 4d combi, maar
S minder geconcentreerd kan niet goed nadenken.
S Slaapt niet goed meer.
P Terug naar mirtazepine, eerste 3 dagen dubbel of
P misschien zelfs 3 tabletten innemen. Durft geen
P hulp te vragen!”
Tevens heeft klaagster in 2013 een depressie doorgemaakt en stond voor haar psychische klachten tot augustus 2016 onder behandeling bij F (hierna: de GGZ-instelling). Uit het medisch dossier – meer specifiek de eindevaluatie van de behandeling van klaagster bij de GGZ-instelling op 18 augustus 2016 – volgt (typefouten zijn in het citaat overgenomen):
[..]
“Probleemomschrijving
Mevrouw is bekend met ernstige depressie waarvoor ze is ingesteld
op nortrilen en lithium waardoor de stemming stabiel blijft. Mevrouw
wordt 4x per jaar gezien door de psychiater voor medicatiecontrole.
Verder heeft ze nu een signaleringsplan
[…]
Evaluatie behandeling tot op heden
Mevrouw A is bekend met recidiverende ernstige depressies
waarvoor ze ECT heeft gehad. Ze gebruikt nu nortrilen en lithium. De
stemming is stabiel gebleven en mevrouw rijdt weer auto vanaf januari
na het positieve advies vanuit het CBR. Verder zijn de lab.uitslagen
besproken. Deze was goed. Er zijn verder geen bijzonderheden en
daarom kan mevrouw weer terugverwezen worden.
Huidige medicatie:
priadel tablet mga 400mg (oraal) [lithium, RTC], 1x per dag 400 milligram
paracetamol tablet 500mg (oraal), zonodig 3 x per dag 1000 milligram
nortriptyline tablet 25mg (oraal), 1 x per dag 75 milligram
Afgesproken beleid
Mevrouw wordt bij F uitgeschreven.
Advies: elke 3 maanden te laten prikken op lithiumspiegel, Na, K,
Nierfunctie en schildklierfunctie.”
Nadat klaagster door de psychiater van de GGZ-instelling was ingesteld op lithium moest er om de drie maanden een laboratoriumcontrole plaats vinden. Conform het advies van de psychiater van de GGZ-instelling werd via de huisarts het bloed geprikt in verband met de lithiumspiegel en de nier- en schildklierfunctie. De laboratoriumcontroles vonden plaats via het G te H.
Op 28 juni 2018 heeft beklaagde een nieuw recept uitgeschreven voor de medicatie van klaagster en het volgende in het medisch dossier genoteerd:
“28-06-18 P Ik maak een recept tot 300819, dan moet weer lab
P geprikt, aanvraag SHO gedaan PM lithium moet elke
P 3 mnd gecontroleerd, nooit via HS.”
Klaagster heeft vervolgens aangegeven de medicatie te willen verminderen en af te willen bouwen. Alvorens hiertoe over te gaan heeft beklaagde haar verwezen naar de GGZ-instelling om aldaar het verzoek met de behandelaar te bespreken. Het medisch dossier vermeldt als volgt (typefouten zijn in het citaat overgenomen):
“02-07-2018 P Via I verwezen naar Psychiatrie F,
P J en omstreken [telefoonnummer]. K
02-07-2018 S Mevrouw is na een ernstige depressie nu weer 4
S jaar met medicatie goed. Ze heeft een prettig
S sociaal leven en vraagt zich af of afbouw van
S medicatie mogelijk is. Voor deze periode van
S depressie gebruikte ze mirtazepine, dit is
S destijds vanwerge CBR (herkeuring rijbewijs)
S gestopt met depressie die met ECT behandeld is tot
S gevolg.
P Graag uw advies / medicatie consult. Is gezien
P haar voorgeschiedeins afbouw van medicatie
P mogelijk? En hoe is dit veilig te doen? En welke
P medicatie zou ze dan nog wel moeten blijven
P gebruiken?”
Voorts volgt uit het medisch dossier dat klaagster een uitnodiging van de GGZ-instelling voor een huisbezoek op 13 juli 2018 heeft afgewezen omdat ze geen gedoe wenste ten aanzien van alle afspraken. Beklaagde heeft aansluitend contact gehad met klaagster. Het medisch dossier vermeldt met betrekking tot het voorgaande als volgt:
“02-08-18 S F belt ; Mw. heeft gebeld dat ze van de
S verwijzing afziet. Ze heeft 13/7 gebeld met hen
S nadat ze een uitnodiging had gekregen voor een
S huisbezoek. Ze wil geen gedoe met al die
S afspraken. F vraagt of ze de verwijzing
S helemaal moet annuleren? Ze hebben haar
S geprobeerd te bellen maar ze neemt niet op. Klopt
S het telefoonnummer?
02-08-18 S Mevrouw geeft aan er even na te willen
S denken, had dit niet verwacht.
P Dat mag natuurlijk, maar ik wil echt een goed
P onderbouwd advies.”
Op 23 augustus 2018 heeft de GGZ-instelling contact opgenomen met beklaagde om aan te geven dat klaagster niet heeft gereageerd op oproepen en de verwijzing zelf heeft afgebeld. De GGZ-instelling gaf aan de verwijzing te laten vervallen.
Klaagster belde op 24 augustus 2018 met de huisartsenpraktijk van beklaagde. Het navolgende is opgenomen in het medisch dossier:
“24-08-18 S Belt; F ouderen zou mw bellen, maar dit is
S nog niet gebeurd. Ze wilde dit graag doorgeven aan
S L. Mw ziet nu van medicatiemindering af, lijkt
S haar nu niet goed, te veel onrust. Komt hier nog
S op terug.
P zie contact spver 23-08. Er is wel degelijk gebeld
P door F. Graag contact opnemen met Mw en
P F, telefoonnummers afstemmen. Als mw door
P wil zetten met verw zal ik nieuwe verw maken.
24-08-18 S Nieuwe verwijzing niet nodig, mw wil nu geen hulp
S en niet afbouwen met medicatie. Wil dit met L
S bespreken wanneer ze terig is van vakantie. L dan
S even bellen?
Op 23 oktober 2020 heeft klaagster een herhaalrecept voor lithium gevraagd. Beklaagde heeft hier akkoord voor gegeven. Tevens is klaagster geattendeerd op het feit dat zij ter controle weer bloed moest prikken. Diezelfde dag heeft klaagster gebeld met beklaagde. Met betrekking tot dit telefonisch onderhoud geeft het medisch dossier het volgende weer (typefouten zijn in het citaat overgenomen):
“23-10-20 S tc mw: mw gaat geen bloedprikken, wil niet
S onmenselijk behandelt worden, op streepjes
S lopen, wel zitten op de ene stoel en niet op de
S andere stoel, mw wil absoluut geen mondkapje
S dragen. het is onmenselijk en complete onzin! dit
S is mijn mening, aldus mw.
P Dan weet ik niet of we de lithium nog kunnen
P herhalen. Tkg M.”
Vervolgens is op 26 oktober 2020 nogmaals contact geweest tussen klaagster en beklaagde. Daarnaast heeft beklaagde de crisisdienst benaderd. Uit het medisch dossier volgt onder meer:
“26-10-20 S Mevrouw is zeer geagiteerd. Gelooft dat de NOS
S staatsmedia zijn en dat die samen met de staat
S zorgen voor beperkingen van haar grondrechten.
S Volgens de grondwet moeten zieken geisoleerd worden en
S mogen gezonden gaan en staan waar ze willen. En er
S zijn helemaal geen covidpatienten. Ze wil niet
S bloed prikken want ze wil niet beperkt worden in
S haar grondrechten. Geen kapjes dragen. Niet
S afstand houden en geen handen kunnen schudden. Als
S ik zeg dat ik alleen met bloed controles lithium
S kan voorschrijven, zegt.
O Wil geen bemoeienis van F
P Uitleg dat ik helaas niet de verantwoordelijkheid
P kan nemen voor het lithium gebruik. En haar idee
P over de huidige samenleving vind ik ook niet
P coherent: overleg crisis dienst: maar nu eers hier
P som spoedgeval.
26-10-20 S Crisis dienst: lijkt wat geagiteerd te raken door
S eerder te lage spiegel. Advies: netwerk
S inschakelen. Met veel erkenning en daarmee ruimte
S kan krijgen om te prikken. Hoe ziet omgeving het
S functioneren? Vindt omgeving ook dat ze anders
S reageert dan normaal?
P Wat brengt meer schade toe? Stoppen of door?
P Advies over 3 mnd weer overleg. en dan over dragen
P naar team ouderen event.”
Op 24 november 2020 heeft klaagster een e-mail gezonden aan beklaagde waarin zij haar boosheid heeft geuit over de inschakeling van de crisisdienst door beklaagde. Tevens heeft klaagster aangegeven geen bemoeienis meer te wensen van beklaagde en haar medisch dossier te willen ontvangen. Uit het e-mailbericht van klaagster blijkt onder meer (typefouten zijn in het citaat overgenomen):
[…]
“Mijn huisarts die ik dan ook nooit maar dan ook nooit meer vertrouw!
Mijn huisarts die zich op geen enkele manier, maar dan ook op geen enkele manier meer met mij bemoeit, anders doe ik aangifte tegen u op grove overtreding van mijn mensenrechten en privacy van gezonde mensen!
Those days in the Netherlands: bek houden en je nooit meer met mij bemoeien kankerwijf!
Medisch dossier aangetekend opsturen naar het bij u wel bekende adres, evenals alle digitale informatie die u van mij bijelkaar hebt gesprokkeld.”
Beklaagde heeft naar aanleiding van bovengenoemde e-mail getracht klaagster op
25 november 2020 te bellen om bovengenoemde e-mail te bespreken. Tevens heeft beklaagde diezelfde dag contact opgenomen met de KNMG om de ontstane situatie te bespreken en advies in te winnen in het kader van de patiëntenzorg.
Beklaagde ontving op 2 december 2020 het bericht van klaagster waarin zij aangaf dat de behandelrelatie was verbroken en dat klaagster op zoek ging naar een andere huisarts. In overleg met de KNMG heeft beklaagde middels een aangetekend schrijven klaagster op 4 mei 2021 uitgeschreven uit de praktijk. Daarbij heeft beklaagde te kennen gegeven dat klaagster voor noodzakelijke zorg bij haar terecht kon.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat:
NaN. zij geweigerd heeft hulp te verlenen bij het verminderen van de medicatie;
NaN. zij zonder nadenken heeft gehandeld en daardoor verkeerde medicatie heeft voorgeschreven;
NaN. zij de verplichte bloedonderzoeken niet volgens de regels heeft uitgevoerd en onbekwaam heeft gehandeld;
NaN. het medisch dossier leugens en onwaarheden bevat;
NaN. zij zich niet heeft verdiept in het verleden van klaagster en ervoor heeft gezorgd dat klaagster moest worden opgenomen.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat zij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen haar door klaagster wordt verweten en stelt dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college overweegt met betrekking tot klachtonderdeel 1. als volgt. Het dossier in ogenschouw nemend kan het verwijt van klaagster – inhoudende de weigering van beklaagde tot het verlenen van hulp bij de vermindering van de medicatie – niet slagen. Het medisch dossier geeft blijk van het feit dat beklaagde – alvorens de wens tot afbouw van de medicatie in te willigen – contact heeft opgenomen met de GGZ-instelling waar klaagster voor haar depressie onder behandeling stond. Het college volgt het verweer van beklaagde dat het de behandelaar van de GGZ-instelling was die de medicatie heeft voorgeschreven en dat wijzigingen omtrent het medicatiebeleid van klaagster met de behandelaar van de GGZ-instelling moest worden afgestemd.
Voorts volgt uit het medisch dossier dat beklaagde klaagster naar de GGZ-instelling heeft verwezen teneinde de afbouw van de medicatie te bespreken. Als vaststaand feit dient beschouwd te worden dat klaagster niet op de verwijzing is ingegaan, hetgeen beklaagde niet kan worden verweten. Bovendien heeft klaagster op 24 augustus 2018 beklaagde te kennen gegeven af te zien van een verwijzing en de afbouw van de medicatie niet meer noodzakelijk te achten. Op grond van het voorgaande is derhalve niet gebleken dat beklaagde geweigerd heeft haar hulp te verlenen aan het verminderen – dan wel afbouwen – van de medicatie en oordeelt het college dat het klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
5.3
Ten aanzien van klachtonderdeel 2. oordeelt het college dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat beklaagde zonder nadenken heeft gehandeld en daardoor verkeerde medicatie heeft voorgeschreven. Mocht klaagster doelen op het feit dat beklaagde - in het kader van de afkeuring van de verlenging van het rijbewijs door het CBR – de medicatie heeft aangepast, dan dient geconcludeerd te worden dat beklaagde dit op verzoek van klaagster heeft gedaan. Het medisch dossier toont voorts aan dat in overleg met klaagster, alsmede met de apotheek, de medicatie is aangepast en dat klaagster hiermee akkoord is gegaan. Bovendien is klaagster – nadat de nieuwe medicatie de gewenste werking miste – in overleg met beklaagde teruggegaan naar de oude medicatie. Het college beslist derhalve dat het klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
5.4
Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 3., 4. en 5. gezamenlijk te bespreken. Daarbij overweegt het college dat klaagster de verwijten niet nader heeft onderbouwd. Klaagster heeft niet aangetoond dat het medisch dossier leugens en onwaarheden bevat, alsmede heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt op basis waarvan geoordeeld moet worden dat beklaagde zich niet heeft verdiept in het verleden van klaagster. Ook is klachtonderdeel 3. – inhoudende dat beklaagde de bloedonderzoeken niet volgens de regels heeft uitgevoerd – ongerechtvaardigd, daar uit de voorliggende dossiers blijkt dat deze onderzoeken in regelmatige tussenpozen van ongeveer drie maanden werden aangevraagd en beoordeeld en dat bij afwijkende waarden adequaat werd gehandeld. Derhalve is het college van oordeel dat de klachtonderdelen 3., 4. en 5. niet kunnen slagen en kennelijk ongegrond zijn.
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, R.J. Wolters en M.D. Klein Leugemors, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.