ECLI:NL:TGZRSGR:2021:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2640-2020-180a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:95
Datum uitspraak: 13-07-2021
Datum publicatie: 13-07-2021
Zaaknummer(s): D2021/2640-2020-180a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een uroloog. De uroloog heeft erkend dat hij klager een verkeerd medicijn – antidepressivum in plaats van oestrogeen – heeft voorgeschreven. Hij heeft nagelaten een extra controle uit te oefenen. Uit het gesprek met klager is niet gebleken dat de uroloog communicatief of anderszins tekort geschoten is. Dat de uroloog geen herhaalrecept meer heeft uitgeschreven nadat de zorg aan een ander ziekenhuis is overgedragen en na intern overleg binnen het MDO, met de raad van bestuur en de klachtenfunctionaris, is juist zorgvuldig. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

Datum uitspraak: 13 juli 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. L. Rijsdam, werkzaam te Leiden,

tegen:

C , uroloog,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. D.E. Thiescheffer, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 december 2020;

-          de brief met bijlagen van klager van 26 januari 2021, ontvangen op 4 februari 2021;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de faxberichten van de gemachtigde van klager van 11 en 20 mei 2021.  

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 juni 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Ook is verschenen E, de partner van klager. De gemachtigde van klager heeft tijdens de zitting pleitnotities overgelegd.

1.4       De klacht is behandeld samen met een andere, met de klacht samenhangende zaak als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer 2020-180b.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is als uroloog werkzaam in het F.

2.2              Klager is door zijn waarnemend huisarts verwezen naar het F voor een nadere analyse vanwege infertiliteit en klachten die mogelijk passen bij testosteroninsufficiëntie.

2.3              Klager heeft in de ochtend van 19 november 2020 een eerste consult gehad bij een collega van beklaagde G (beklaagde in de zaak met klachtnummer 2020-180b). Omdat klager niet tevreden was over het verloop van dit consult, heeft hij direct na afloop daarvan verzocht zijn behandeling over te dragen aan een andere uroloog. Zo is beklaagde bij de behandeling van klager betrokken geraakt.

2.4              In de middag van 19 november 2020 zijn de hulpvraag van klager en de te kiezen behandelstrategie in het overleg van de vakgroep urologie (hierna: het MDO) besproken. Uitkomst van het MDO was dat aan klager Clomifeen (hierna ook: Clomid) zou worden voorgeschreven, een oestrogeenreceptormodulator die een positief effect kan hebben op het testosteron.

2.5              Tijdens een telefonisch consult op vrijdag 27 november 2020 heeft beklaagde de uitkomsten van het MDO met klager gedeeld. Nadat klager ermee had ingestemd dat beklaagde zijn nieuwe behandelaar zou worden, heeft beklaagde voorgesteld om te starten met de behandeling door middel van Clomid, 25mg (om de dag). Beklaagde heeft vervolgens een recept uitgeschreven.

2.6              Tijdens de ochtendoverdracht van maandag 30 november 2020 meldde G dat

zij klager tijdens haar weekenddienst aan de lijn had gehad, die haar gemeld had dat beklaagde hem een verkeerd medicijn had voorgeschreven, namelijk Clomipramine (een antidepressivum) in plaats van Clomid. G heeft excuses gemaakt voor deze fout en aangegeven dat hierover direct na het weekend contact zou worden opgenomen.

2.7       Direct na de ochtendoverdracht heeft beklaagde met klager gebeld om zijn excuses aan te bieden. Klager vertelde het middel niet gebruikt te hebben, maar uitte wel zijn zorgen over gevolgen die hadden kunnen intreden als hij het middel wel gebruikt zou hebben.

2.8       Ook vertelde klager aan beklaagde dat zijn vervolgafspraak was ingepland met G. Dit was in strijd met zijn wens om niet langer door G behandeld te worden. In reactie hierop heeft beklaagde onder meer gezegd dat sprake was van ‘Murphy’s law’.

2.9       Beklaagde heeft vervolgens benoemd dat hij zich voor kon stellen dat, om wat zich had voorgedaan, het vertrouwen van klager in hem verloren was gegaan. Omdat dit in zijn ogen geen basis was voor een goede behandelrelatie, heeft beklaagde voorgesteld klager door te verwijzen naar een andere specialist. Klager heeft hiermee ingestemd en verzocht om verwijzing naar het H. Beklaagde heeft hierop toegezegd het juiste recept naar de apotheek te sturen en de verwijzing te gaan regelen. Beklaagde heeft het (juiste) recept uitgeschreven en een verwijsbrief opgesteld, die op 1 december 2020 is doorgestuurd naar de afdeling urologie van het H.

2.10     Het voorval als omschreven onder 2.6 was voor beklaagde aanleiding de klachtenfunctionaris van het F in te lichten. Omdat klager het foutief voorgeschreven medicijn niet had ingenomen en de fout van beklaagde daarmee geen medische consequenties had gehad, er reeds tweemaal excuses waren aangeboden (eerst door G en daarna door beklaagde) en klager inmiddels was verwezen naar het H, is in overleg met de klachtenfunctionaris besloten geen aanvullende actie te ondernemen.

2.11     Op 19 januari 2021 heeft klager gebeld met het secretariaat van de afdeling urologie van het F voor een herhaalrecept Clomid. Omdat voor het secretariaat niet direct duidelijk was wie de behandelaar was van klager, is het verzoek van klager uitgezet op de afdeling. Aangezien voor beklaagde onduidelijk was of de behandeling van klager inmiddels was overgenomen door het H, is de vraag of er nog een herhaalrecept mocht worden afgegeven, op 20 januari 2021 besproken in het MDO. Ook is de kwestie neergelegd bij de raad van bestuur en bij de klachtenfunctionaris van het F. Besloten is hierna, om bij het H te informeren of klager daar al gezien was door een specialist. Toen uit navraag bij het H bleek dat klager daar gezien was door een fertiliteitsarts en door een uroloog en dat een vervolgafspraak gepland stond, is besloten dat beklaagde geen vervolgrecept meer kon uitschrijven. Dit is door het secretariaat aan klager meegedeeld.    

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

a.              een verkeerd medicijn heeft voorgeschreven;

b.             de mogelijke consequenties van inname van het verkeerde medicijn heeft weggewuifd als ‘aannames’;

c.              als reactie op het feit dat met de verkeerde uroloog een afspraak was ingepland, heeft gereageerd met de woorden ‘Murphy’s law’;

d.             de toezegging dat een herhaalrecept telefonisch kon worden verkregen, niet is nagekomen, waardoor klager niet heeft kunnen beschikken over zijn medicijnen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Klachtonderdeel a: voorschrijven verkeerd medicijn

5.1              Beklaagde erkent dat hij aan klager op 27 november 2020 een verkeerd medicijn heeft voorgeschreven, namelijk Clomipramine in plaats van Clomid. Beklaagde heeft een fout gemaakt bij het intypen van de naam van het medicijn in het systeem: na het intypen van de letters ‘Clomi’ kreeg hij alleen ‘Clomipranine’ als treffer, waarna hij dit medicijn heeft aangeklikt en voorgeschreven. Bij de vervolghandeling, het daadwerkelijk verzenden van het medicijn aan de apotheek, heeft beklaagde (kennelijk) geen extra controle meer uitgevoerd.

5.2              Beklaagde erkent dat dit nooit had mogen gebeuren. Hij is enorm geschrokken van het incident. Hij heeft klager persoonlijk excuses gemaakt toen hij hoorde dat hij een verkeerd medicijn voorgeschreven had.

5.3              Met klager is het College van oordeel dat beklaagde – door na te laten een (extra) controle uit te oefenen op de door hem ingetypte (eerste letters van de) medicijnnaam, met als gevolg dat hij een verkeerd medicijn heeft voorgeschreven – heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als arts tegenover klager had moeten betrachten.

5.4              De omstandigheden dat klager het medicijn uiteindelijk niet heeft ingenomen, waardoor de fout geen medische consequenties heeft gehad, en dat klager ook een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het doornemen van de bijsluiter voorafgaand aan het innemen van een (nieuw) medicijn, doen hieraan op zichzelf niet af.

5.5              Omdat beklaagde zijn werkwijze sinds het incident heeft aangepast (hij voert nu een extra controle uit voordat hij een medicijn naar de apotheek doorstuurt) en omdat hij ook organisatie-breed heeft gezocht naar mogelijkheden om de werkprocessen te verbeteren om herhaling te voorkómen (zo heeft hij de kwestie in het MDO en met de klachtenfunctionaris besproken en is de casus van klager op enig moment ook in de raad van bestuur van het F ter sprake gebracht) is het College van oordeel dat beklaagde zich toetsbaar heeft opgesteld en dat met de lichtste maatregel – die van een waarschuwing – kan worden volstaan.   

Klachtonderdelen b en c: wegwuiven van de consequenties van de inname van een verkeerd medicijn als ‘aannames’ en reageren met de woorden ‘Murphy’s law’

5.6              Daarnaast verwijt klager beklaagde dat hij zijn zorgen over de mogelijke effecten van inname van een verkeerd medicijn heeft weggewimpeld als ‘aannames’ en dat hij in reactie op een andere fout (een verkeerd ingeplande afspraak) heeft gereageerd met de woorden ‘Murphy’s law’.  

5.7              Beklaagde heeft in zijn verweerschrift en tijdens de zitting uitgelegd dat hij voornoemde bewoordingen, of woorden van gelijke strekking, inderdaad heeft gebruikt tijdens het telefoongesprek van 30 november 2020, maar dat hij de ernst van de situatie daarmee geenszins heeft willen bagatelliseren. Dat zijn woorden door klager wel als bagatelliserend zijn ervaren, wordt door beklaagde zeer betreurd.

5.8              Het College overweegt in dit verband dat verwijten over de inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich vaak moeilijk op hun juistheid laten beoordelen. Het College is immers van die communicatie geen getuige geweest. Het is vaak ‘de toon die de muziek maakt’ en behalve de toon van een boodschap is ook de context waarin iets gezegd wordt doorgaans van groot belang. Dit alles maakt het beoordelen van de wijze van bejegening voor het College tot een moeilijke opgaaf, ook al heeft klager in dit geval een (door hemzelf gemaakt) transcript van het bewuste telefoongesprek overgelegd.

5.9              Uit het transcript, gelezen in samenhang met de gedingstukken en met hetgeen op de zitting is besproken, blijkt voor het College niet dat beklaagde – van wie als professioneel zorgverlener zonder meer mag worden verwacht dat hij een gesprek waarin excuses moeten worden gemaakt en waarin een beroep wordt gedaan op zijn inlevingsvermogen, in goede banen kan leiden – tijdens het telefoongesprek communicatief of anderszins tekort geschoten is. Het College concludeert dan ook dat de onderdelen b. en c. van de klacht ongegrond zijn.

Klachtonderdeel d: niet-nakomen afspraak herhaalrecept

5.10          Het vierde en laatste klachtonderdeel ziet op het feit dat beklaagde – tegen de afspraken in – op 19/20 januari 2021 geen herhaalrecept meer heeft afgegeven, waardoor klager niet meer over zijn medicijnen heeft kunnen beschikken.

5.11          Uit het onder 2.11 overwogene blijkt dat beklaagde deze kwestie achtereenvolgens aan het MDO, de raad van bestuur en de klachtenfunctionaris heeft voorgelegd. Na dit interne overleg, en nadat beklaagde zich ervan had vergewist dat de behandeling inmiddels door de specialisten van het H opgepakt was, heeft beklaagde afgezien van het voorschrijven van een herhaalrecept. Het College is van oordeel dat deze handelwijze getuigt van zorgvuldigheid. Beklaagde heeft hiermee immers voorkómen dat hij met het uitschrijven van een herhaalrecept zou interveniëren in de behandeling van de opvolgend specialisten, terwijl hij geen kennis had van het effect van de behandeling met Clomid en hij ook de patiëntgegevens van klager niet meer kon inzien.

5.12          Dat aan klager mogelijk niet duidelijk is meegedeeld dat de toezegging dat hij voor een herhaalrecept naar het F mocht bellen alléén gold zo lang de behandeling nog niet door de opvolgend specialisten van het H overgenomen was, is – zeker in het licht van de communicatieproblemen die zich tussen klager, beklaagde (en medebeklaagde) eind 2020 al hadden voorgedaan – betreurenswaardig, maar maakt het oordeel van het College niet anders. Dit geldt temeer nu tijdens de zitting duidelijk is geworden dat klager, toen hij op 19 januari 2021 belde voor een herhaalrecept, het medicijn Clomid al niet meer innam terwijl hij daarvan nog een bescheiden voorraad voorhanden had, waardoor van een situatie van het niet kunnen beschikken over voldoende medicijnen geen sprake was.  

Conclusie en schadevergoeding

5.13          Met betrekking tot de klachtonderdelen b., c. en d., kan beklaagde geen verwijt worden gemaakt als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG. De klacht zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

5.14          Ten aanzien van klachtonderdeel a. is de conclusie dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Zoals al overwogen, zal het College beklaagde hiervoor de maatregel van een waarschuwing opleggen. Voor een vergoeding van de kosten die klager heeft moeten maken voor bezoeken en behandelingen in het F is – nog daargelaten dat (de gemachtigde van) klager niet heeft begroot hoe hoog deze kosten precies waren – in een procedure als deze geen plaats. Het College zal het verzoek hiertoe dan ook afwijzen. 

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht ter zake van onderdeel a. gegrond en legt beklaagde hiervoor de maatregel van een waarschuwing op;

-           verklaart de klacht voor het overige ongegrond en wijst het verzoek om een schadevergoeding af.  

Deze beslissing is gegeven door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, T.D. de Haan, J.W. de Fijter en B.J. Bouma, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris op 13 juli 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het College u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.