ECLI:NL:TGZRSGR:2021:92 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2023-2020-150a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:92
Datum uitspraak: 06-07-2021
Datum publicatie: 06-07-2021
Zaaknummer(s): D2021/2023-2020-150a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Niet is gebleken dat de arts klaagster geestelijk heeft mishandeld. Ook geen blijk van smaad en laster. De arts heeft voldoende aangetoond dat zij zicht en controle had op het medicijngebruik van klaagster. De behandelovereenkomst is voorts zorgvuldig beëindigd. Klacht is in het geheel onvoldoende onderbouwd. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , arts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met een bijlage, ontvangen op 27 oktober 2020;

-          het aanvullende klaagschrift met bijlagen;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de repliek;

-          de dupliek.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling

te worden gehoord.

1.3       Het College heeft de klacht op 25 mei 2021 in raadkamer behandeld. 

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is sinds 1 januari 2012 werkzaam bij D, als psychiater. Zij werkt als teampsychiater en ziet ambulante patiënten in het kader van een intake, een psychiatrisch onderzoek of een behandelconsult. Als regiebehandelaar is zij eindverantwoordelijk voor de zorg en stuurt zij een GGZ/Flexible Assertive Community Treatment (Fact)-team aan. Dat is een multidisciplinair team dat (bemoei)zorg levert aan patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening. Sinds twee jaar werkt zij tevens als Manager Zorg van zes GGZ-teams. Daarnaast werkt zij als psychiater bij de Acute Dienst.

2.2              Klaagster is vanaf 2008 is zij cliënt bij D. Zij is niet opgenomen geweest en er zijn geen BOPZ/WvGGZ-maatregelen opgelegd.

2.3              Uit een psychiatrisch onderzoek van 2017 volgde dat klaagster bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij was vastgelopen op meerdere levensgebieden. Volgens het onderzoek ondervond klaagster met name last van haar beperkte emotieregulatie en had zij moeite met intermenselijk contact.

2.4              Vanaf 2018 kwam klaagster bij het GGZ-team van beklaagde. Uit de overdracht van haar vorige GGZ-team bleek dat het niet gelukt was tot een goede behandelrelatie en evenmin tot een adequate behandeling te komen.

2.5              In december 2018 hebben klaagster en beklaagde elkaar voor het eerst gezien. Er is een psychiatrisch onderzoek verricht. In augustus 2019 hebben beklaagde en klaagster elkaar nogmaals gezien tijdens een huisbezoek. Bij brief van 19 augustus 2019 is aan klaagster een nieuw behandelaanbod gedaan.

2.6              In maart 2020 heeft beklaagde overleg gehad met de geneesheer-directeur van D inzake het afsluiten van de behandeling. De geneesheer-directeur was akkoord met het beëindigen van de behandelrelatie en beklaagde heeft een ontslagbrief naar de huisarts van klaagster geschreven. Het is beklaagde niet gelukt telefonisch contact met klaagster te krijgen om de behandeling telefonisch af te sluiten.

2.7              Klaagster is op 3 juni 2020 bij D uitgeschreven.

2.8              Op 13 en 24 november 2020 is op verzoek van klaagster opnieuw contact geweest tussen de huisarts van klaagster en beklaagde. Behandeling bij een ander GGZ-team was niet goed gegaan en klaagster wilde weer bij D in zorg komen. In overleg met de geneesheer-directeur is aan de huisarts een behandeltraject elders geadviseerd.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde dat zij:

a.       haar geestelijk heeft mishandeld;

b.      zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster;

c.       geen controle op medicijnverhoging heeft uitgevoerd;

d.      heeft gelogen in de ontslagbrief;

e.       onzorgvuldig heeft gehandeld.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Het College zal de klachtonderdelen hieronder separaat beoordelen en de onderdelen b en d, vanwege hun onderlinge samenhang, tezamen.  

5.1              Geestelijke mishandeling

De gestelde geestelijke mishandeling bestaat volgens klaagster hieruit dat beklaagde ervoor verantwoordelijk was dat er te veel pillen bij klaagster thuis waren en dat beklaagde trauma’s openreet. Beklaagde heeft dat betwist. Bij D wordt een systeem voor het voorschrijven van medicatie gehanteerd om het ontstaan van een tekort of een grote voorraad te voorkomen.  Waarom de apotheek van een medicijn (Venlafaxine) op 13 februari 2020 een volledig recept heeft geleverd, terwijl sprake was van een door beklaagde uitgeschreven herhaalrecept, is beklaagde onduidelijk. Beklaagde wijst er tot slot op dat klaagster niet bekend was met enige dreiging van overmatig medicijngebruik. Het College is van oordeel dat klaagster het verwijt onvoldoende heeft onderbouwd. De gemaakte verwijten leveren geen (geestelijke) mishandeling op. Dat de apotheek in afwijking van het herhaalrecept eenmaal een te grote voorraad van een medicijn zou hebben geleverd, valt beklaagde niet te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.2       Smaad en laster/liegen in ontslagbrief

Klaagster heeft volgens het College ook deze klacht niet concreet onderbouwd. Voor zover zij met de aanvullende klachtbrief heeft bedoeld dat de inhoud van de ontslagbrief aan de huisarts van smaad en laster getuigt, merkt het College op dat geen enkele aanleiding gevonden kan worden om aan te nemen dat sprake is van een onjuiste weergave van de feiten in deze ontslagbrief. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

5.3       Geen controle op medicijnverhoging

Beklaagde heeft naar het oordeel van het College met het overleggen van de rapportage  aangetoond dat zij voldoende zicht en controle had op het medicijngebruik van klaagster. Dit  overigens niet nader onderbouwde klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4       Onzorgvuldigheid

Het College constateert ook ten aanzien van dit klachtonderdeel dat een specifieke onderbouwing ontbreekt. De verweten onzorgvuldigheid is onvoldoende toegelicht. Reeds hierom is ook dit klachtonderdeel ongegrond. Voor zover klaagster heeft bedoeld dat het ontslag uit de zorg bij D niet zorgvuldig is verlopen overweegt het College dat beklaagde heeft voldaan aan de KNMG-richtlijn inzake het Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Beklaagde heeft verder toegelicht dat de grenzen waarbinnen de behandeling kan plaatsvinden duidelijk aan klaagster zijn aangegeven. Na meerdere grensoverschrijdende en bedreigende gedragingen door klaagster is haar een evaluatiebrief van 19 maart 2020 gestuurd, met nog eens een duidelijke uiteenzetting van de condities waaronder en grenzen waarbinnen behandeling kan plaatsvinden. Nadat klaagster in reactie daarop opnieuw een grensoverschrijdende mail op 21 maart 2020 had gestuurd, heeft beklaagde in overleg met de geneesheer-directeur besloten de behandelovereenkomst te beëindigen. Daarbij komt dat klaagster zeer duidelijk had gemaakt dat zij niets meer met de zorgverleners van D te maken wilde hebben, aldus beklaagde. Dit is door klaagster niet weersproken. Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldig of verwijtbaar handelen.

5.5       Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 6 juli 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.