ECLI:NL:TGZRSGR:2021:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2568-2020-141

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:91
Datum uitspraak: 06-07-2021
Datum publicatie: 06-07-2021
Zaaknummer(s): D2021/2568-2020-141
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster kennelijk niet ontvankelijk in haar klacht tegen verpleegkundige die palliatieve zorg aan moeder van klaagster heeft verleend, omdat zij niet de veronderstelde wil van haar moeder vertegenwoordigt. Klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries, werkzaam te Arnhem.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 29 september 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 22 maart 2021.

1.2       Het College heeft de klacht op 25 mei 2021 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is verpleegkundige en werkzaam als coördinator palliatief terminale zorg bij een organisatie die verschillende vormen van thuiszorg aanbiedt.

2.2              Op 8 mei 2020 om 19.45 uur heeft de verpleegkundige aan de terminaal zieke zus

(hierna: de patiënte) van klaagster voor het eerst medicatie per infuus voor nachtelijke sedatie toegediend. Vanwege de reactie van de zus van de patiënte op het starten met palliatieve sedatie, heeft de verpleegkundige de politie gevraagd naar de woning te komen.  

2.3       De huisarts van de patiënte heeft daaraan voorafgaand, op 8 mei 2020 om 16.35 uur, een ‘uitvoeringsverzoek palliatieve sedatie’ aan de verpleegkundige gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld: “Ondergetekende: (…), huisarts (…), verzoekt de verpleegkundige: De handeling intermitterend subcutane toediening Midazolam + continue Morfine toediening uit te voeren conform de opgestelde procedure palliatieve sedatie (…) Nadere gegevens: 1) (…) benauwdheid bij terminaal gem.borstcarcinoom. (…)”    

2.4       In het dossier heeft de verpleegkundige op 14 mei 2020 onder meer vermeld: “(…) sedatie herstart op verzoek van ha. Mw was het er mee eens, zus niet. Mw was erg tachycard, ademhaling van ong 60 p/m. (…)

2.5       De patiënte is 17 mei 2020 overleden.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij een dodelijk infuus heeft toegediend en op respectloze wijze heeft beschikt over het leven van de patiënte.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Op grond van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan een klacht alleen worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Een nabestaande van een overleden patiënt kan rechtstreeks belanghebbend zijn. Het recht van een nabestaande om een klacht in te dienen ten aanzien van een medische behandeling van een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de nabestaande, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt. Het College is van oordeel dat klaagster in dit geval niet de veronderstelde wil van de patiënte uitdrukt; in ieder geval bestaat daaraan zodanige twijfel dat dit niet aannemelijk wordt geacht. Uit het dossier blijkt dat de patiënte (op 14 mei 2020) heeft ingestemd met palliatieve sedatie. Niet is gebleken dat patiënte wilsonbekwaam was voorafgaand aan haar overlijden. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de patiënte in leven op welk moment dan ook een klacht heeft willen indienen jegens de verpleegkundige, dan wel heeft ingestemd met het indienen door klaagster van een klacht jegens hem.

5.2              Klaagster kan dan ook niet worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van de Wet BIG en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klacht. Evenmin is gebleken dat klaagster als naaste betrekking in haar klacht kan worden ontvangen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 6 juli 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.