ECLI:NL:TGZRSGR:2021:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2282-2020-112a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:90
Datum uitspraak: 06-07-2021
Datum publicatie: 06-07-2021
Zaaknummer(s): D2021/2282-2020-112a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft gesteld dat het niet aan hem was om medicatie voor te schrijven, maar aan de beklaagde psychiater in de zaak 2020-112c. Wel heeft de verpleegkundige getracht met klager tot overeenstemming te komen over de medicatie-inname van klager, maar dit is niet gelukt. De medicatietoediening zonder toestemming van klager was toegestaan op grond van de zorgmachtiging. Van poging tot doodslag is voorts op generlei wijze gebleken. Geen sprake van frauduleuze rapportage. De plaatsing van klager in een behandelkliniek was voorzien in de zorgmachtiging. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 13 augustus 2020;

-          een aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 31 augustus 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen; ontvangen op 7 december 2020;

-          de repliek; ontvangen op 28 januari 2021;

-          de dupliek; ontvangen op 8 februari 2021.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling

te worden gehoord.

1.3              Het College heeft de klacht op 25 mei 2021 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager is op 4 februari 2019 op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht (WvS) in behandeling gekomen bij het forensisch psychiatrisch centrum D (hierna: zorgaanbieder). Beklaagde was bij deze zorgaanbieder werkzaam als verpleegkundige (spv-er).

2.2              In juni 2019 heeft de zorgaanbieder voor klager, een man met de diagnose schizofrenie, gezorgd voor een forensische vorm van beschermd en begeleid wonen. Nadat de behandeling aan klager op grond van artikel 37 WvS afliep, heeft klager zijn beschermde en begeleide woonvorm verlaten en heeft hij de inname van zijn medicatie gestaakt. Aan klager is vervolgens bij diverse gelegenheden medicatie aangeboden, maar klager bleef dat weigeren. Nadat de huisarts van klager was overgegaan tot verwijzing van klager naar de specialistische tweede lijn, heeft de zorgaanbieder de behandeling met klager weer opgestart. Het is niet gelukt om in overleg tussen de zorgaanbieder en klager tot afspraken te komen aangaande behandeling op vrijwillige basis. Nadat het evenmin lukte het vanuit klager uitgaande ernstig nadeel op vrijwillige basis af te wenden, heeft de rechtbank op 9 juni 2020 voor klager een zorgmachtiging verleend voor een termijn van zes maanden. In het kader van de zorgmachtiging mochten de behandelaren zo nodig overgaan tot – onder andere – het toedienen van medicatie en het uitvoeren van medische controles. Nadat het ernstig gevaar uitgaande van klager in de ambulante setting onvoldoende kon worden voorkomen, is er voor klager op 22 juli 2020, conform een van de in de zorgmachtiging opgenomen vormen van verplichte zorg, een klinische opname aangevraagd. Dit verzoek is op 24 juli 2020 ingewilligd.

2.3              Beklaagde was één van de behandelaren van klager. Beklaagde vervulde de rol van verpleegkundige en casemanager.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven:

a.              Poging tot doodslag;

b.             Frauduleuze rapportage; en

c.              Onrechtmatige plaatsing in een behandelkliniek.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft bovengenoemde klachtonderdelen nadrukkelijk betwist.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College is van oordeel dat de door klager ingediende klacht kennelijk ongegrond is. Hieronder zal het College toelichten hoe en waarom het tot dit oordeel is gekomen.

5.2              Beklaagde heeft zich ter bestrijding van de gestelde poging tot doodslag onweersproken op het standpunt gesteld dat het niet aan hem was om medicatie voor te schrijven, maar aan de beklaagde psychiater in de zaak 2020-112c. Wel heeft beklaagde getracht met klager tot overeenstemming te komen over de medicatie-inname van klager, maar dit is niet gelukt. De medicatietoediening zonder toestemming van klager was toegestaan op grond van de zorgmachtiging. Van poging tot doodslag is voorts op generlei wijze gebleken. Dit klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.

5.3              Klager heeft op generlei wijze onderbouwd dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan enige vorm van frauduleuze rapportage. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4               De plaatsing van klager in een behandelkliniek – het College neemt aan dat klager doelt op een geregistreerde accommodatie – was voorzien in de zorgmachtiging. Uit de overgelegde stukken is het het College niet duidelijk geworden in welk opzicht beklaagde hierbij onjuist, in het bijzonder tuchtrechtelijk verwijtbaar, zou hebben gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.5              De klacht zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 6 juli 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.