ECLI:NL:TGZRSGR:2021:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2026-2020-150b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:89
Datum uitspraak: 06-07-2021
Datum publicatie: 06-07-2021
Zaaknummer(s): D2021/2026-2020-150b
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Niet is gebleken dat de arts klaagster geestelijk heeft mishandeld. Ook geen blijk van smaad en laster. Klaagster heeft ook geen verdere onderbouwing van de gestelde intimiderende bejegening gegeven. Aanwijzingen hiervoor ontbreken. Klacht is in het geheel onvoldoende onderbouwd. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS rechtsbijstandsverzekeraar te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met een bijlage, ontvangen op 27 oktober 2020;

-          het aanvullende klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 december 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de repliek;

-          de dupliek.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling

te worden gehoord.

1.3              Het College heeft de klacht op 25 mei 2021 in raadkamer behandeld. 

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is sinds 2004 werkzaam bij D. Vanaf 2007 is hij werkzaam als verpleegkundige, met als specialisatie sociaal psychiatrische verpleegkunde, in diverse GGZ-teams die alle multidisciplinair via de methodiek van het Flexible Assertive Community Treatment (Fact) werken. Een Fact-team is een multidisciplinair team dat ambulante (bemoei)zorg levert aan patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening. Een patiënt wordt minimaal eenmaal per jaar door de psychiater gezien en daarnaast wanneer de primaire behandelaar dat nodig acht.

2.2              Klaagster is vanaf 2008 cliënt bij D. Zij is niet opgenomen geweest en er zijn geen BOPZ/WvGGZ maatregelen opgelegd.

2.3              Uit een psychiatrisch onderzoek van 2017 volgde dat klaagster bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij was vastgelopen op meerdere levensgebieden. Volgens het onderzoek ondervond klaagster met name last van haar beperkte emotieregulatie en had zij moeite met intermenselijk contact.

2.4              Vanaf 2018 kwam klaagster in zorg bij het GGZ-team van beklaagde. Uit de overdracht van haar vorige GGZ-team bleek dat het niet gelukt was tot een goede behandelrelatie en evenmin tot een adequate behandeling te komen.

2.5              In augustus 2019 werd beklaagde coördinerend behandelaar van klaagster.

2.6              Bij brief van 19 augustus 2019 is klaagster een nieuw behandelaanbod gedaan.

2.7              Op 20 augustus 2019 heeft beklaagde, tezamen met de behandelend psychiater en een psychiatrisch verpleegkundige, ter kennismaking een huisbezoek bij klaagster afgelegd. Tevens is getracht om een vastgelopen behandelrelatie opnieuw te starten. Een huisbezoek op 8 januari 2020 is niet goed verlopen.

2.8              Klaagster heeft zich daarop tot een leidinggevende van beklaagde gewend om haar ontevredenheid over haar behandeling te bespreken. 

2.9              In maart 2020 heeft overleg tussen de behandelend psychiater en de geneesheer-directeur van D plaatsgevonden over het afsluiten van de behandeling.  De geneesheer-directeur ging akkoord met het beëindigen van de behandelrelatie en er is een ontslagbrief naar de huisarts van klaagster verstuurd.

2.10          Klaagster is op 3 juni 2020 bij D uitgeschreven.

3.                  De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

a.              Beklaagde heeft zich schuldig gemaakt aan geestelijke mishandeling;

b.             Beklaagde heeft zich schuldig gemaakt aan smaad en laster;

c.              Beklaagde heeft gelogen in de ontslagbrief;

d.             Beklaagde heeft zich zeer intimiderend gedragen in het huis van klaagster en de deur dichtgesmeten.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Klachtonderdeel a Geestelijke mishandeling

Klaagster heeft bij dit klachtonderdeel alleen genoteerd: “open rijten van trauma (vader)”. Het College is van oordeel dat dit ernstige verwijt reeds vanwege het ontbreken van een onderbouwing ongegrond is.  

5.2              Klachtonderdeel b Smaad en laster

Ook dit klachtonderdeel is volgens het College ongegrond vanwege het ontbreken van een concrete onderbouwing. Niet duidelijk is gemaakt met welke opmerkingen, gedragingen of brieven beklaagde zich schuldig zou hebben gemaakt aan smaad of laster. Wel is duidelijk dat klaagster zich niet kan vinden in onderdelen van de ontslagbrief en het verweer van beklaagde. Dat klaagster een andere zienswijze op gebeurtenissen heeft dan beklaagde betekent echter nog niet dat sprake is van smaad of laster.

5.3       Klachtonderdeel c Leugens in de ontslagbrief

Beklaagde heeft met klem betwist dat er onwaarheden in de ontslagbrief staan. Het College is ook met betrekking tot dit klachtonderdeel van oordeel dat klaagster haar verwijt onvoldoende heeft onderbouwd. Zij volstaat met de mededeling dat een opmerking “niet klopt” of een “leugen” is. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4       Klachtonderdeel d Intimiderend gedrag

Beklaagde heeft aangevoerd dat het huisbezoek op 8 januari 2020, waar hij zich volgens klaagster intimiderend zou hebben gedragen, is geëscaleerd. Klaagster uitte zich volgens beklaagde bij herhaling verbaal grensoverschrijdend over de verleende zorg. Klaagster dreigde op een gegeven moment ook met fysiek geweld, waarop beklaagde besloot de woning te verlaten. Dat beklaagde daarbij de deur heeft dichtgeslagen betwist hij met klem. Mocht klaagster dit anders hebben beleefd, dan betreurt beklaagde dat. Het was een zeer onprettig huisbezoek maar hem valt qua bejegening geen verwijt te maken, aldus beklaagde.

Het College overweegt dat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd tijdens het huisbezoek van 8 januari 2020. Hierbij is in beginsel sprake van het woord van de één tegen dat van de ander en het is vaste rechtspraak dat het College in een dergelijke situatie geen oordeel kan geven.  Klaagster heeft ook hier geen verdere onderbouwing van de gestelde intimiderende bejegening gegeven. Aanwijzingen hiervoor ontbreken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. 

5.5.      De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klachten geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.6       De klacht zal in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 6 juli 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.