ECLI:NL:TGZRSGR:2021:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-131

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:85
Datum uitspraak: 21-06-2021
Datum publicatie: 21-06-2021
Zaaknummer(s): 2020-131
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. De gynaecoloog heeft het onderzoek juist uitgevoerd en heeft op terechte gronden geoordeeld dat er geen sprake is van genitale verminking, vrouwenbesnijdenis of baarmoederverzakking. Dat deze informatie niet aansluit bij hetgeen klaagster voelde of verwachtte, betekent niet dat er sprake zou zijn van verzwijging of onjuiste informatie. Partijen verschillen van mening over de doorverwijzing naar de seksuoloog zodat het College dit niet kan vaststellen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, gynaecoloog,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 september 2020;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek;

- de brief van 24 december 2020 van de gemachtigde van beklaagde, ingekomen op 28 december 2020;

- de brief van 15 januari 2021 van de gemachtigde van beklaagde, ingekomen op 18 januari 2021;

- de brief van 25 januari 2021 van de gemachtigde van beklaagde, ingekomen op 27 januari 2021.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. In plaats van het verhoor heeft klaagster bij repliek schriftelijk op het verweerschrift kunnen reageren. Beklaagde heeft afgezien van dupliek.

1.3 Het College heeft de klacht op 10 mei 2021 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klaagster heeft begin 2020 een traumatische seksuele gebeurtenis meegemaakt.

2.2 Zij is door haar huisarts met een verwijsbrief van 31 juli 2020 verwezen naar beklaagde. Als reden van de verwijzing/vraagstelling is vermeld dat klaagster ervan overtuigd is dat ze tijdens het seksuele contact in januari 2020 is verminkt. Beklaagde is gevraagd om klaagster mede te beoordelen. Uit de verwijsbrief blijkt voorts dat klaagster zelf graag een verwijzing wilde naar het E of het F voor verder onderzoek op het gebied van vrouwelijke genitale verminking.

2.3 Beklaagde is als gynaecoloog werkzaam in het E in D. Zij doet sinds een aantal jaren een themaspreekuur vrouwelijke genitale verminking, waarbij zij wekelijks besneden vrouwen op haar spreekuur ziet.

Eerder was klaagster voor haar problematiek verwezen naar een gynaecoloog in het G te H. Daar waren bij onderzoek geen afwijkingen vastgesteld.

2.4 Op 14 september 2020 heeft klaagster beklaagde op het spreekuur bezocht op de polikliniek gynaecologie. In het gesprek tussen beklaagde en klaagster kwam onder meer aan de orde dat klaagster duidelijkheid wilde hebben over haar lichaam. Beklaagde heeft de anamnese afgenomen en voorts lichamelijk onderzoek (visuele inspectie van de vagina met behulp van een speculum/eendenbek en vaginaal toucher) en aanvullend onderzoek in de vorm van een transvaginale echo verricht. Over het onderzoek is in het dossier aangetekend:

‘(…)

Lichamelijk onderzoek: Slank

IS (opm. College: in speculo): gave vagina, geen afwijkingen zichtbaar, fysiologische fluor

VT: mobiele kleine uterus, vagina normaal diep, toegankelijk voor twee vingers. Geen prolaps.

Aanvullend onderzoek:

TVE: uterus normaal groot, in rvf. Geen intracavitaire pathologie, geen myomen. Beide ovaria normaal groot, geen vrij vocht. (…)’.

De conclusie was dat er geen tekenen van genitale verminking waren en geen gynaecologische pathologie vastgesteld kon worden. De bevindingen zijn volgens het dossier uitvoerig met klaagster besproken en uitgelegd.

3. De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde, dat zij:

1) niet heeft erkend dat klaagster is verminkt;

2) niet heeft erkend, dan wel heeft verzwegen dat het om vrouwenbesnijdenis zou gaan en dat zij gespecialiseerd is op dit gebied;

3) klaagster onjuiste informatie heeft gegeven met betrekking tot klaagsters lichamelijke klachten;

4) niet heeft erkend dat er bij klaagster sprake zou zijn van een baarmoederverzakking;

5) heeft gezegd dat klaagster tijdens het onderzoek kon meekijken met een spiegel en dat beklaagde bij alles wat ze zei uitleg wilde geven, maar dit niet heeft gedaan;

6) belangrijke informatie zou hebben achtergehouden;

7) met een eendenbek rechtstreeks in de baarmoeder heeft geknepen en daarbij heeft gezegd dat alles er van binnen goed uitzag;

8) niet kon verklaren waarom de clitoris zo klein is en het gevoel van klaagster daar weg is;

9) heeft aangegeven dat klaagster pas doorverwezen kon worden naar een seksuoloog als zij het trauma verwerkt zou hebben;

10) heeft aangegeven dat de lichamelijke klachten van klaagster te wijten zijn aan stress.

Klaagster heeft gesteld dat tijdens het ongewilde seksuele contact begin 2020 door de dader de vaginale rekbare binnenwand is verwijderd, waardoor een baarmoederverzakking is ontstaan, een gedeelte van de clitoris is verwijderd en het gevoel daar is verdwenen. Volgens klaagster gaat het om vrouwenbesnijdenis, respectievelijk verminking.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het is heel verdrietig dat klaagster een traumatische seksuele ervaring achter de rug heeft.

5.2 Hierna zal het College de vraag beantwoorden of beklaagde de zorg heeft verleend die van haar als gynaecoloog verwacht mag worden. Dat is een zakelijke beoordeling.

De klachtonderdelen die zich daartoe lenen zullen gezamenlijk worden besproken.

5.3 Op grond van alle overgelegde stukken stelt het College vast dat de klacht niet gegrond is, omdat beklaagde zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.

Klachtonderdelen 1, 2 (gedeeltelijk), 4, 7 en 8.

5.4 Uit de stukken komt naar voren dat beklaagde tijdens het consult op 14 september 2020 klaagster volgens de regelen der kunst en dus adequaat en volledig heeft onderzocht. De anamnese is goed uitgevraagd en er is passend lichamelijk en separaat transvaginaal echografisch onderzoek verricht, waarbij geen afwijkingen zijn vastgesteld. Het College gaat hierbij mee in de toelichting van beklaagde dat met een speculum (eendenbek) niet in de baarmoeder wordt geknepen. Een speculum dient ertoe om de vaginawanden opzij te brengen en te spreiden, zodat de gynaecoloog de vagina en de baarmoedermond kan bekijken.

Ook eerder was door de (waarnemend) huisarts een normale vulva en vagina beschreven. Zowel de huisarts en een eerder geconsulteerde gynaecoloog als beklaagde hebben geconstateerd dat er geen sprake was van genitale verminking. Dit is door beklaagde ook zo met klaagster besproken. Uit de door klaagster overgelegde foto’s kan ook het College niet opmaken dat klaagster is verminkt.

5.5 Het feit dat beklaagde bij liggend onderzoek geen verzakking van de baarmoeder bij klaagster heeft vastgesteld, is niet in tegenspraak met de bevinding van de (waarnemend) huisarts op 12 mei 2020 dat bij onderzoek in staande positie een wegdrukbare roze bal zichtbaar werd. Beklaagde heeft haar bevindingen bij het onderzoek van klaagster geduid als normaal voor een vrouw die twee kinderen heeft gebaard. Daarbij paste de afwezigheid van verzakkingsgerelateerde klachten, zoals urineverlies of een zogenaamd ‘balgevoel’. Het College kan deze interpretatie door beklaagde van haar bevindingen volgen. Bij eerder onderzoek door de huisarts op 21 januari 2020, 20 maart 2020 en 1 mei 2020 werden ook geen aanwijzingen voor een verzakking waargenomen.

5.6 Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde niet kon verklaren waarom de clitoris heel klein zou zijn en het gevoel van klaagster daar weg was, heeft beklaagde gesteld dat de clitoris van normale grootte met een normale anatomie is. Beklaagde heeft voorts toegelicht dat zij het veranderde gevoel niet heeft kunnen verklaren, anders dan dat een negatieve seksuele ervaring de seksuele beleving van een vrouw negatief kan beïnvloeden, hetgeen zij aan klaagster ook heeft uitgelegd. Deze zienswijze wordt door het College niet als onjuist beoordeeld. De klachtonderdelen 1, 2 (gedeeltelijk), 4, 7 en 8 zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 2 (gedeeltelijk), 3 en 6

5.7 Het is het College niet gebleken dat beklaagde onjuiste informatie heeft verstrekt over de situatie van klaagster, dan wel informatie voor haar heeft achtergehouden.

5.8 Op basis van de verwijzing van de huisarts is een afspraak met klaagster ingepland op het themaspreekuuur Vrouwelijke genitale verminking. Het is aannemelijk dat beklaagde klaagster bij aanvang van het consult heeft verteld over haar expertise op het gebied van vrouwenbesnijdenis, respectievelijk vrouwelijke genitale verminking. Overigens lijkt het erop dat klaagster al eerder op de hoogte was van beklaagdes expertise, nu uit de verwijzing blijkt dat klaagster de huisarts specifiek om verwijzing naar onder meer het E heeft gevraagd voor onderzoek naar vrouwenbesnijdenis.

5.9 Beklaagde heeft bij haar onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor vrouwenbesnijdenis of andere genitale verminkingen en geen afwijkingen vastgesteld die de klachten van klaagster konden verklaren en heeft klaagster dit ook verteld. Dat deze informatie niet aansluit bij hetgeen klaagster voelde of verwachtte, betekent niet dat er sprake zou zijn van verzwijging of onjuiste informatie. De klachtonderdelen 2 (gedeeltelijk), 3 en 6 zijn ook ongegrond.

Klachtonderdeel 5

5.10 Klaagster verwijt beklaagde verder dat zij haar niet heeft laten meekijken met een spiegel om daarbij uitleg te kunnen geven. Beklaagde heeft ter zake gesteld dat zij voorafgaand aan het lichamelijk onderzoek heeft uitgelegd wat het onderzoek zou inhouden en dat klaagster mee kon kijken naar de uitwendige anatomie met een spiegel, maar dat klaagster daar niet positief op reageerde. Partijen verschillen hierover dus van mening en het College kan niet vaststellen welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. Dat betekent dat het verwijt van klaagster op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Ook klachtonderdeel 5 is daarom ongegrond.

Klachtonderdelen 9 en 10

5.11 Tot slot wordt beklaagde verweten dat zij tegen klaagster heeft gezegd dat de lichamelijke klachten te wijten zijn aan stress en dat klaagster pas doorverwezen kon worden naar een seksuoloog wanneer zij het trauma had verwerkt. Volgens beklaagde is een eventuele doorverwijzing naar een seksuoloog door klaagster niet aan de orde gesteld en heeft beklaagde die ook niet geweigerd. Ook hierover verschillen de lezingen van partijen en het College kan niet vaststellen wat er al dan niet is besproken. Het College onderschrijft dat in het algemeen na een negatieve seksuele ervaring lichamelijke en seksuele problemen kunnen worden ervaren. Het College kan dan ook het advies van beklaagde aan klaagster volgen om verder psychologische hulp te zoeken om de negatieve ervaringen te verwerken. De klachtonderdelen 9 en 10 zijn ongegrond.

5.12 Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is van onzorgvuldig handelen van beklaagde. Daarom zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 21 juni 2021 door N.B. Verkleij, voorzitter, J.W. de Leeuw en S. Veersema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.