ECLI:NL:TGZRSGR:2021:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-161

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:83
Datum uitspraak: 22-06-2021
Datum publicatie: 22-06-2021
Zaaknummer(s): 2020-161
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Niet gebleken dat de huisarts niet serieus naar de klachten van klaagster heeft geluisterd en niet adequaat heeft gehandeld. De huisarts heeft voor de duizeligheidsklachten de kiepproef uitgevoerd en zag geen reden voor een (acute) verwijzing naar de neuroloog. Toen sprake bleek van verslechtering van de situatie, zoals loopproblemen, heeft de huisarts ervoor gezorgd dat klaagster de eerstvolgende werkdag werd beoordeeld door een neuroloog. Een op zichzelf staande beoordeling van de mogelijke gevolgen die het handelen dan wel nalaten van beklaagde voor klaagster heeft gehad, behoort niet tot de taak van het college. Klacht ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 22 juni 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning-Taapken, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 10 november 2020;

- het verweerschrift met als bijlage het patiëntendossier;

- de op 6 januari 2021 ingekomen e-mail van klaagster met bijlage;

- de repliek met bijlagen;

- de brief van mr. Keuning-Taapken, gedateerd 8 februari 2021, waarin wordt meegedeeld dat beklaagde afziet van een conclusie van dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 Het College heeft in raadkamer de behandeling van de klacht verwezen naar een terechtzitting.

1.4 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 mei 2021. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster werd vergezeld door haar buurman D. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Deze gemachtigde heeft een pleitnota aan het college overgelegd.

2. De feiten

2.1 Sinds 28 maart 2019 staat klaagster als patiënt ingeschreven bij de praktijk van beklaagde.

2.2 Vanaf 17 november 2019 voelde klaagster zich plots misselijk en duizelig, het leek naar eigen zeggen alsof ze dronken was en ze haar benen niet onder controle had.

Omdat deze klachten aanhielden, bezocht klaagster op 21 november 2019 het spreekuur van beklaagde. Beklaagde noteerde ten aanzien van dit consult, voor zover van belang, in het patiëntendossier:

“(…)

Ze loopt vrij gemakkelijk mee naar mijn spreekkamer. Bij provocatie zijn de kl. niet opwekbaar.

Syst. RR: 160

Diast. RR: 90

Vertigosyndroom/labyrinthitis (ex. N17)

Stukje uitleg over positieduizeligheid en advies alles langzaam aan te doen. Revisie als b.v. eind van de maand nog ze hevig.”

2.3 Op 2 december 2019 maakte klaagster, gelet op haar aanhoudende klachten, een afspraak bij de collega van beklaagde - als een soort second opinion. Door deze collega is ten aanzien van dit consult, voor zover van belang, in het patiëntendossier genoteerd:

“zie eerder, nog draaiduizeligheid bij snel hoofd bewegen, last nek, geen andere klachten

Kiepproef-, geen nystagmus, ADS iets ingetrokken,

Neuro gb, loopt normaal mee, inspectie gb

Syst. RR:140

Diast. RR: 70

(…)”

2.4 Op 9 december 2019 heeft klaagster op eigen initiatief een afspraak gemaakt bij de fysiotherapeut. Ze bleef last houden van haar klachten en van de nek. Op 12 december 2019 adviseerde de fysiotherapeut om weer naar de huisarts te gaan, omdat hij vond dat het niet goed ging met klaagster.

2.5 Op 13 december 2019 bezocht klaagster wederom het spreekuur van beklaagde. Vanaf 14 december 2019 stond een vakantie gepland en klaagster wilde zeker weten dat zij dit zonder bezwaar zou kunnen doen. Beklaagde hoorde via klaagster over het bezoek aan de fysiotherapeut. Beklaagde heeft (neurologisch) onderzoek verricht. Beklaagde noteerde ten aanzien van dit consult, voor zover van belang, in het patiëntendossier:

“Morgen vertrek tot 30 dec. met een reis naar en door E. Evenwicht blijft erg lastig. Was gister bij (…), de Fysio, die het niet zo vertrouwt.

Bij stil zitten geen kl. Qua verhaal duizelig tgv positieverandering.

neurol. ond. met krachttesten armen en benen.

vertelt dat rechts achter blijft bij links, maar bij aanmoediging toch gelijke kracht li –re voor arm en been. Idem symm bij tanden laten zien en ogen dichknijpen. Spraak: goed te verstaan.

Vertigosyndroom/labyrinthitis (ex. N17)

(…)

Beleid: ik vind het wat ver gaan om haar te adviseren haar reis te cancellen. Een klein CVA-tje cerebellair behoort tot de mogelijkheden.

(…)”

2.6 Bij terugkeer van vakantie op 30 december 2019 heeft klaagster meteen de praktijk van verweerder bezocht. Aangezien er die dag geen mogelijkheid weer was voor een consult, werd een afspraak voor de volgende dag gemaakt bij beklaagde.

2.7 Op 31 december 2019 constateerde beklaagde veel meer alarm in het verhaal van klaagster en liep klaagster met een waggelgang. Beklaagde heeft hierop direct met de dienstdoend neuroloog in het ziekenhuis gebeld met het verzoek tot een beoordeling zonder delay. Beklaagde noteerde ten aanzien van dit consult, voor zover van belang, in het patiëntendossier:

“(…)

Verder: merkt op dat mascara opbrengen niet lukt. En handschrift: grote letters en niet meer (…)

loopt met waggelgang, botst bijna tegen de muur (progressie vergeleken met wat ik 13 dec. vaststelde). Kracht armen en benen goed. Vinger-neus proef eigenlijk ook goed.

cva-tje cerebellair? Of andere neurol. probl.

Via Zorgdomein verwezen naar Neurologie (…) ziekenhuis.

(…)

Na telef. overleg met collega (…): ze mag al op 2 jan bij hem op de poli.”

2.8 Op 2 januari 2020 is klaagster in het ziekenhuis op de spoed poli gezien door de neuroloog. Op 8 januari 2020 heeft onder andere een MRI-onderzoek van de cervicale wervelkolom plaatsgevonden en op 15 januari 2020 een EMG-onderzoek. Het MRI-onderzoek van de cervicale wervelkolom wees op het bestaan van een HNP C3-C4 met wortelcompressie links, C4-C5 wortelcompressie beiderzijds en myelopathie rondom niveau C3-C4. Klaagster werd vervolgens doorgestuurd naar de poli neurochirurgie in een ander ziekenhuis. Op 31 januari 2020 is klaagster aldaar geopereerd (laminectomie).

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij niet serieus naar haar klachten heeft geluisterd en niet adequaat heeft gehandeld. Beklaagde heeft klaagster te laat doorverwezen naar een neuroloog.

Klaagster blijft met het gevoel dat zij drie keer met klachten in de praktijk is geweest en niet is gehoord of doorgestuurd. Dit vindt klaagster kwalijk, want dit heeft grote gevolgen voor haar gehad. Als klaagster eerder was verwezen naar een neuroloog, hadden haar (huidige) klachten wellicht voorkomen kunnen worden, dan wel minder kunnen zijn.

Volgens klaagster heeft de chirurg in het ziekenhuis gezegd: “U was er erg laat bij”. Klaagster is van mening dat zij door de handelwijze van beklaagde te laat is geopereerd, waardoor zij nu last heeft van blijvend letsel. Klaagster ondervindt veel last van zenuwpijn in haar armen, die naar eigen zeggen pas is ontstaan na de operatie.

Klaagster heeft bij repliek tot slot nog opgemerkt dat ze eind mei 2020 beklaagde toevallig tegen het lijf liep bij de praktijk en dat hij toen geen blijk van herkenning uitte en niets zei. Klaagster voelde zich hierdoor verdrietig en beledigd.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

Beklaagde heeft in zijn verweer – samengevat – het volgende nog aangevoerd.

Ten aanzien van het consult van 13 december 2019 wijkt de weergave van klaagster af van die van beklaagde. Beklaagde betwist aan klaagster te hebben verteld dat ze met een gerust hart op reis kon. Anderzijds heeft beklaagde klaagster ook niet ‘verboden’ om op reis te gaan. Beklaagde heeft klaagster uitdrukkelijk voorgehouden dat de diagnose mogelijk anders kon zijn dan was besproken op 21 november en 2 december 2019 en hij heeft met haar een mogelijke doorverwijzing naar de neuroloog besproken. Omdat klaagster graag op reis wilde, heeft verweerder met klaagster samen besloten deze beslissing tot verwijzing uit te stellen. Met daarbij de duidelijke instructie dat klaagster na haar vakantie zo snel mogelijk het spreekuur diende te bezoeken in het geval de klachten nog aanwezig zouden zijn.

Klaagster heeft noch in de eerste twee consulten noch op 13 december 2019 het dronken gevoel van haar benen benoemd. Pas tijdens het consult op 31 december kwam het dronken gevoel van de benen ter sprake.

Beklaagde betreurt tot slot dat hij klaagster vijf maanden later bij een toevallige ontmoeting in de praktijk niet had herkend. Beklaagde heeft een grote praktijk met veel patiënten en was zich niet van die ontmoeting bewust.

5. De beoordeling

5.1 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen is d e vraag die beantwoord moet worden niet of dat handelen beter had gekund, maar of beklaagde ‘binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd; of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Het gaat daarbij om de persoonlijke betrokkenheid van beklaagde.

5.2 Het college is van oordeel dat deze vraag positief moet worden beantwoord. Uit de weergave van de feiten volgt dat beklaagde klaagster van meet af aan serieus heeft genomen en (voldoende) adequaat heeft gehandeld. Het college legt hierna uit waarom het tot deze conclusie is gekomen.

5.3 Bij het eerste consult op 21 november 2019 heeft beklaagde medisch correct gehandeld. Er was sprake van duizeligheidsklachten. Dat klaagster daarbij ook last had van benen die ze niet onder controle had, blijkt niet uit het medisch dossier. Ter zitting is door klaagster bevestigd dat beklaagde de kiepproef heeft uitgevoerd en dat deze negatief was; naar eigen zeggen werd klaagster niet draaierig. Er zijn geen aanwijzingen dat beklaagde niet serieus naar haar klachten heeft geluisterd. Ook kan beklaagde niet verweten worden dat hij toen niet adequaat heeft gehandeld. Klaagster kwam tijdens dat consult met klachten die sinds enkele dagen ervoor acuut waren opgekomen, maar voor een verwijzing naar een neuroloog was medisch gezien op dat moment (nog) geen noodzaak.

5.4 Op 2 december 2019 is klaagster gezien door de collega van beklaagde. Ook zij ging, net als beklaagde, blijkens het medisch dossier uit van de werkhypothese ‘goedaardige positieduizeligheid’. De uitgevoerde kiepproef was (weliswaar) negatief, maar bij neurologisch onderzoek werden tijdens dit consult geen bijzonderheden geconstateerd.

5.5 De kern van de klacht betreft volgens het college het consult van 13 december 2019. Die dag komt klaagster immers voor de derde keer in korte tijd in verband met aanhoudende klachten in de praktijk, waarbij beklaagde haar zelf voor de tweede keer ziet.

Klaagster heeft aan beklaagde verteld dat de fysiotherapeut de situatie niet helemaal vertrouwde. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij weleens eerder heeft meegemaakt dat de fysiotherapeut zelf contact opnam met de huisarts als hij iets niet vertrouwde - de fysiotherapeut zit in hetzelfde gebouw -, maar in dit geval is dat niet gebeurd.

Beklaagde heeft tijdens dit consult (neurologisch) onderzoek verricht, waarbij hij verschillende testen heeft uitgevoerd. Klaagster meldde weliswaar krachtsverlies rechts, maar beklaagde kon dit op dat moment zelf niet constateren. De kiepproef was nog steeds negatief en volgens beklaagde was er geen sprake van problemen met het lopen. Dat er tijdens dit consult door klaagster gesproken is over een ‘dronken gevoel in haar benen’ wordt door beklaagde uitdrukkelijk betwist. Het college constateert dat dit ook niet uit het medisch dossier blijkt.

Beklaagde heeft tijdens dit consult een andere oorzaak/diagnose overwogen (een klein CVA-tje cerebellair ) maar achtte dit - doordat hij eigenlijk geen positieve symptomen hiervoor constateerde, zo heeft hij ter zitting verklaard - zo onwaarschijnlijk dat hij op dat moment geen reden zag voor een (acute) verwijzing naar de neuroloog. Er was bij beklaagde naar eigen zeggen geen ‘niet-pluis-gevoel’, waarvoor hij een specialist (neuroloog dan wel een KNO-arts) moest consulteren. Beklaagde heeft betwist aan klaagster te hebben verteld dat ze met een gerust hart op reis kon, anderzijds heeft beklaagde het ook niet ‘verboden’. Verweerder heeft naar eigen zeggen met klaagster samen besloten de beslissing tot verwijzing uit te stellen – verwijzen en op vakantie gaan was volgens beklaagde niet een logische combinatie. Dit is niet weersproken door klaagster. Beklaagde heeft uitdrukkelijk wel gezegd dat klaagster bij aanhoudende klachten na haar vakantie meteen moest terugkomen.

Alles overziend is het college van oordeel dat er ook tijdens dit consult op 13 december 2019 geen aanwijzingen zijn dat beklaagde klaagster niet serieus genomen heeft. Beklaagde kan

- gelet op de anamnese en zijn (onderzoeks-)bevindingen tijdens dit consult - geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt dat hij klaagster toen niet (meteen) heeft doorgestuurd naar de neuroloog. Dit oordeel wordt ondersteund doordat de situatie van klaagster op 2 januari 2020 ook voor de gespecialiseerde neuroloog kennelijk niet van dusdanige aard was dat de diagnose meteen gesteld kon worden en onmiddellijke operatie geboden was.

5.6 Na terugkomst van vakantie is klaagster meteen de volgende dag, op 31 december 2019, weer gezien tijdens het spreekuur bij beklaagde. Er was toen duidelijk sprake van een verslechtering van de situatie van klaagster, gelet op onder meer haar loopproblemen. Tijdens dit consult heeft beklaagde meteen adequaat gehandeld door ervoor te zorgen dat klaagster op de eerstvolgende werkdag (op 2 januari 2020) beoordeeld werd door een neuroloog.

Hierna was klaagster verder onder behandeling bij de neuroloog en neurochirurg en is zij uiteindelijk op 31 januari 2020 geopereerd.

5.7 Een op zichzelf staande beoordeling van de mogelijke gevolgen die het handelen dan wel nalaten van beklaagde voor klaagster heeft gehad - in dit geval, als klaagster eerder was geopereerd, hadden haar huidige klachten dan voorkomen kunnen worden of minder kunnen zijn? - behoort niet tot de taak van het college. Het college kan zich daar dan ook niet over uitlaten.

5.8 Voor zover de klacht ook ziet op de toevallige ontmoeting tussen klaagster en beklaagde eind mei 2020, is het college van oordeel dat het niet teruggroeten door beklaagde geen (tuchtrechtelijk) verwijt oplevert, nu van enige opzet geen sprake lijkt te zijn geweest.

5.9 De conclusie is dat beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en dat hem derhalve niet kan worden verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten.

De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het College verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, E.F. Brinkman, lid-jurist, H.C. Baak, G.J. Dogterom en A.C.M. Kleinsman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2021.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.