ECLI:NL:TGZRSGR:2021:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-106

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:8
Datum uitspraak: 12-01-2021
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 2020-106
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. De klacht van klaagster ziet op grensoverschrijdend gedrag door beklaagde. Het betreft voornamelijk een overschrijding van de grenzen van klaagster. Hoewel het invoelbaar is dat het voor klaagster teleurstellend was te horen dat er gekeken werd naar mogelijkheden om het aantal zorgmomenten voor haar echtgenoot in aantal of duur te beperken, is dit niet als grensoverschrijdend gedrag te kwalificeren. Omdat Klaagster en beklaagde ten aanzien van verscheidene klachtonderdelen uiteenlopende standpunten hebben, kunnen de feiten niet worden vastgesteld. Voorts is klaagster in een aantal klachtonderdelen niet ontvankelijk verklaard. Klacht deels kennelijk ongegrond en deels niet ontvankelijk verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. G.B.E.M. Schippers, werkzaam te Putten.

1.              Het verloop van de procedure

1.1           Het verloop van de procedure blijkt uit:

-       het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 augustus 2020;

-       het verweerschrift met bijlagen;

-       het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 oktober 2020;

-       de e-mail van mr. G.B.E.M. Schippers van 3 november 2020 met reactie op de door klaagster ingeleverde producties bij het mondeling vooronderzoek.

1.2           Het College heeft de klacht op 1 december 2020 in raadkamer behandeld.  

2.              De feiten

2.1           Klaagster is door haar echtgenoot, D (hierna te noemen cliënt), gemachtigd om de onderhavige klacht in te dienen.

2.2           Cliënt heeft op 10 januari 2017 een CVA gehad waardoor hij links halfzijdig verlamd is geraakt. Na een revalidatietraject is cliënt weer thuis komen wonen.

2.3           Vanaf 7 juli 2017 werd cliënt ondersteund door thuiszorgorganisatie E (hierna: E). Beklaagde is werkzaam als verpleegkundige bij E en vanaf het begin betrokken bij de zorg voor cliënt.

2.4           Vanaf juli 2017 werd er op vier momenten per dag zorg verleend door twee EVV’ers (Eerst Verantwoordelijke Verzorgende/Verpleegkundige).

2.5           In oktober 2018 wilde beklaagde met klaagster en cliënt en een collega EVV’er het zorgplan evalueren en eventueel aanpassen, waarbij er werd besproken om de hoeveelheid geboden zorg terug te brengen, vanwege de toegenomen zelfredzaamheid van cliënt.

Klaagster kon zich niet vinden in de voorgestelde aanpassingen. Vanaf dat moment verslechterde de relatie tussen klaagster en beklaagde.

2.6           Vanaf eind juli 2019 heeft E aangegeven dat zij het, wegens een verstoorde vertrouwensrelatie tussen partijen, raadzaam acht de samenwerking te beëindigen. E heeft klaagster en cliënt geadviseerd een andere thuiszorgorganisatie in de arm te nemen.

Vanaf 1 december 2019 is E niet langer betrokken bij de thuiszorg van cliënt.

2.7       In juli 2020 heeft klaagster bij de politie gemeld dat zij wordt gestalkt door beklaagde. Beklaagde rijdt regelmatig over de stoep voor het huis van klaagster.

3.     De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diverse vormen van grensoverschrijdend gedrag en stalking. Het grensoverschrijdend gedrag behelst, zakelijk weergegeven, dat beklaagde:

1.         het aantal zorgmomenten en de duur daarvan wilde terugbrengen vanwege de

toegenomen zelfredzaamheid van cliënt en de aanwezigheid van klaagster als mantelzorger;

2.         klaagster een spreekverbod had opgelegd en haar had verzocht tijdens de zorgmomenten naar boven te gaan.

3.         zonder overleg zorgmomenten eraf haalde;

4.         ondanks herhaaldelijk verzoek van klaagster om een vervangster van beklaagde, toch werkzaam bleef als EVV’er;

5.         de huisarts heeft verzocht behulpzaam te zijn bij de overstap van E naar een andere thuiszorgorganisatie;

6.         ongevraagd advies gaf over broeken en scheermesjes voor cliënt;

7.         geen zorg heeft verleend na opzegging van het contract en overdracht aan de nieuwe thuiszorgorganisatie;

8.         na opzegging van het contract met E nog regelmatig langs het huis van klaagster rijdt en naar binnen kijkt;

9.         gezegd zou hebben: ‘Je wist toch waar je aan begon toen je je man thuishaalde’.

4.              Het standpunt van beklaagde

De beklaagde verzoekt de klacht in al haar onderdelen niet ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond te verklaren. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.              De beoordeling

5.1           De klacht van klaagster ziet op grensoverschrijdend gedrag door beklaagde. Het betreft voornamelijk een overschrijding van de grenzen van klaagster. Hierna zal het College nagaan in hoeverre beklaagde daarvan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

eerste klachtonderdeel:

5.2           Het College overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat het beleid in de thuiszorg er op gericht is de zelfredzaamheid van cliënten te vergroten en zoveel mogelijk mantelzorgers en vrijwilligers in te zetten. Dit beleid wordt vanuit de overheid en de zorgverzekeraars uitgedragen.

Hoewel het invoelbaar is dat het voor klaagster teleurstellend was te horen dat er gekeken werd naar mogelijkheden om het aantal zorgmomenten in aantal of duur te beperken, is dit niet als grensoverschrijdend gedrag te kwalificeren. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

tweede klachtonderdeel:

5.3           Beklaagde betwist dat zij degene is geweest die klaagster een spreekverbod heeft opgelegd en haar heeft verzocht naar boven te gaan. Klaagster en beklaagde hebben op dit punt uiteenlopende standpunten. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar daarover tegenspreken, niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

derde klachtonderdeel:

5.4       Klaagster stelt dat er tijdens haar vakantie zonder overleg zorgmomenten zijn vervallen. Beklaagde betwist dit en zij voert aan dat tussen 08.00 en 08.30 uur cliënt vaak nog moe was en dat juist in de vakantie klaagster en cliënt rustig konden opstarten waarna er een later zorgmoment in de ochtend zou komen voor ADL. Nu klaagster en beklaagde ook op dit punt uiteenlopende standpunten hebben, brengt dat mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar daarover tegenspreken, niet worden vastgesteld.  Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

vierde klachtonderdeel:

5.5       Beklaagde stelt dat het niet haar uitdrukkelijke wens was om als EVV’er bij cliënt betrokken te blijven. De EVV’er waarmee klaagster een goede band had, nam kort nadat zij na haar ziekteverlof weer aan het werk ging, ontslag bij E. Er was daardoor binnen het team geen andere oplossing mogelijk gezien de ontstane situatie. Het College is van oordeel dat dit beklaagde niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

vijfde klachtonderdeel:

5.6       Het is niet duidelijk wat klaagster beklaagde hierbij verwijt, aangezien er wordt gesproken over een ander nieuw teamlid dat beschuldigingen heeft geuit en over een andere verpleegkundige die de huisarts heeft gebeld. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel tevens het oog heeft gehad op verwijtbaar handelen van deze betrokkenen, kan klaagster niet ontvangen worden in haar klacht. Bij de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat namelijk het persoonlijk handelen van beklaagde centraal. Klaagster is daarom niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

zesde klachtonderdeel:

5.7       Het behoort tot de taak van een wijkverpleegkundige om adviezen te geven aan cliënten en mantelzorgers die de zorg voor of het welzijn van de cliënt ten goede komen. Het door beklaagde gegeven advies kan als zodanig worden beschouwd. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

zevende klachtonderdeel:

5.8       Dit klachtonderdeel richt zich tegen E. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel tevens het oog heeft gehad op verwijtbaar handelen van E, kan klaagster niet ontvangen worden in dit klachtonderdeel. Bij de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat namelijk het persoonlijk handelen van beklaagde centraal. Klaagster is daarom niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

achtste klachtonderdeel:

5.9       Tussen klaagster en beklaagde bestond geen zorgrelatie meer op het moment dat beklaagde in de ogen van klaagster grensoverschrijdend gedrag vertoonde door langs haar huis te fietsen en naar binnen te kijken. Klaagster is daardoor niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel

negende klachtonderdeel:

5.10     Beklaagde ontkent pertinent dat zij tegen klaagster heeft gezegd ‘je wist toch waar je aan begon toen je je man thuishaalde’. Klaagster en beklaagde hebben op dit punt uiteenlopende standpunten. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar daarover tegenspreken, niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

5.11     Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat klaagster niet ontvankelijk zal worden verklaard met betrekking tot de klachtonderdelen 5, 7 en 8 en dat de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6 en 9 kennelijk ongegrond zijn.

6.              De beslissing

Het College:

-           verklaart de klachtonderdelen 5, 7 en 8 niet ontvankelijk;

-           verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6 en 9 kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 12 januari 2021 door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.