ECLI:NL:TGZRSGR:2021:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-088a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:77
Datum uitspraak: 15-06-2021
Datum publicatie: 15-06-2021
Zaaknummer(s): 2020-088a
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager heeft impliciet toestemming gegeven voor het schrijven van de verwijsbrief en ontslagbrief. In de inhoud van de brief is geen sprake van laster, maar van de professionele visie op de noodzakelijke behandeling. Ook is door indiening van de zorgmachtiging bij het Openbaar Ministerie geen sprake van het schenden van het beroepsgeheim. Daarnaast is er geen sprake van dwarsbomen van de behandeling bij de huisarts.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift, ontvangen op 8 juli 2020;

-      het verweerschrift met bijlagen.

1.2              Het College heeft de klacht op 20 april 2021 in raadkamer behandeld.  

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is als psychiater werkzaam bij E.

2.2              Klager is in 2007 veroordeeld tot TBS met dwangverpleging. Op 14 september 2019 is deze maatregel beëindigd. Klager had per die datum een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a van de Wet BOPZ tot 21 december 2019. Klager werd in deze tijd door E ambulant behandeld door de voorganger (een psychiater) van beklaagde en een verpleegkundige, tegen wie klager eveneens een klacht heeft ingediend met nummer 2020-088b (verder te noemen: de verpleegkundige). Op 20 december 2019 is een verlenging van deze voorwaardelijke machtiging door de rechtbank afgewezen. Beklaagde had in die tijd de behandeling van klager van haar voorganger overgenomen.

2.3              Nadat de verlenging van de voorwaardelijke machtiging door de rechtbank was afgewezen, wilde klager graag zijn medicatie blijven nemen, maar niet langer meer in behandeling bij E blijven. Klager wilde de medicatie via de huisarts voorgeschreven krijgen.

2.4              De verpleegkundige heeft in de periode na 20 december 2019 verschillende malen telefonisch contact opgenomen met klager om hem te bewegen op vrijwillige basis in behandeling bij E te blijven.

2.5              Op 4 februari 2020 heeft beklaagde met de verpleegkundige een ontslagbrief aan de huisarts van klager gestuurd. In deze brief staat vermeld dat beklaagde en de verpleegkundige ambulante behandeling van klager binnen de specialistische GGZ adviseren, bij voorkeur in een forensische instelling. Hierin staat verder vermeld:

[…] “De aanvraag tot voorbereiding van een zorgmachtiging is door E ingediend bij de officier. Wellicht ten overvloede vermelden we dat dit geen verzoek is tot opname in een klinische setting.

Aangezien patient niet bij ons in behandeling wil zijn, en er momenteel geen kader is om verplichte behandeling op te leggen, willen we u vragen om de behandeling met medicatie van ons over te nemen.“[…]

2.4       Op 29 juli 2020 is door de rechtbank een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg verleend ten behoeve van klager.

3.                  De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt:

Beklaagde heeft zich, met de verpleegkundige, schuldig gemaakt aan laster, het schenden van de ambtseed (het College begrijpt: de geheimhoudingsplicht) en niet integer handelen, door de ontslagbrief aan de huisarts zodanig op te stellen dat de huisarts de benodigde medicatie niet zou voorschrijven. Beklaagde heeft zo getracht de reguliere weg voor klager naar de huisarts te blokkeren omdat zij klager hiermee wilde dwingen onder behandeling van E te blijven. Daartoe heeft beklaagde dan ook weer een zorgmachtiging verzocht, waarbij E de ambulante behandelaar van klager zou zijn.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College volgt beklaagde in haar verweer dat zij in haar ontslagbrief aan de huisarts niet de grenzen van wat van een redelijk handelend beroepsgenoot verwacht kan worden heeft overschreden. Voorop gesteld moet worden dat onbetwist is dat het de wens van klager was om een verwijzing naar de huisarts te krijgen om via die weg verder zijn medicatie te ontvangen. Dit impliceert de toestemming tot het schrijven van deze ontslagbrief dan wel verwijsbrief. Beklaagde heeft samen met de verpleegkundige in de ontslagbrief de diagnose, de medicatie en het verloop van de behandeling beschreven. Dat zij daarbij haar visie op de volgens haar noodzakelijke behandeling heeft gegeven, waar klager het niet mee eens was, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het College is, anders dan klager van oordeel dat in de inhoud van de brief geen sprake is van laster, maar van de professionele visie op de in haar ogen noodzakelijke behandeling. Dat de huisarts naar aanleiding van de brief in eerste instantie de behandeling niet wilde overnemen, is een afweging die de huisarts kennelijk op eigen gronden heeft gemaakt.

5.2              Het College kan op grond van hetgeen klager heeft aangevoerd ook niet vaststellen dat beklaagde haar beroepsgeheim naar andere derden heeft geschonden. De door haar aangevraagde zorgmachtiging moet worden ingediend bij het Openbaar Ministerie en derhalve neemt het Veiligheidshuis kennis van deze aanvraag. Ook hier zijn de grenzen van het beroepsgeheim niet overschreden.

5.3              Het College overweegt verder dat er circa zes weken heeft gezeten tussen het afwijzen van de voorwaardelijke machtiging en de ontslagbrief naar de huisarts. Het College stelt vast dat de verpleegkundige kennelijk in de tussenliggende periode meerdere malen heeft getracht om klager toch op vrijwillige basis bij E in behandeling te houden. De periode van zes weken is relatief lang, maar niet zo lang dat het College hieruit de gevolgtrekking kan maken dat beklaagde met deze periode in combinatie met de inhoud van de ontslagbrief heeft getracht de behandeling door de huisarts te dwarsbomen. Het College is van oordeel dat uit de stukken geenszins blijkt dat dat beklaagde hiermee niet integer heeft gehandeld.

5.4              Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, F.M.J. Bruggeman en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.