ECLI:NL:TGZRSGR:2021:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-221a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:76
Datum uitspraak: 15-06-2021
Datum publicatie: 15-06-2021
Zaaknummer(s): 2019-221a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een psychiater. De psychiater heeft in opdracht van de Officier van Justitie een psychiatrisch onderzoek bij klager verricht. Het is onvoldoende duidelijk geworden dat klager inderdaad inzage in het (concept)rapport heeft gekregen en in de gelegenheid is geweest om correcties aan te brengen. Het correctierecht houdt overigens niet in dat klager aanspraak maakt op wijzigingen in het rapport als hij het niet eens is met het oordeel of het advies van beklaagde. Verder doen de door klager genoemde onwaarheden en mogelijke onjuistheden niet wezenlijk af aan de kwaliteit van de rapportage. Niet van vooringenomenheid gebleken. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing.

Datum uitspraak: 15 juni 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

verblijvend te B,

klager,

tegen:

C , psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 4 september 2019 door het Tuchtcollege te Amsterdam en doorgezonden naar het bevoegde College in Den Haag, alwaar het klaagschrift op 4 oktober 2019 is ontvangen;

-          het verweerschrift met bijlage;

-          de brief van klager, gedateerd 18 november 2019, ontvangen op klager 19 november 2019;

-          de brief van beklaagde, gedateerd 22 november 2019, ontvangen op 27 november 2019;

-          de brief van beklaagde, gedateerd 30 november 2019, ontvangen op 5 december 2019;

-          de brief van klager, gedateerd 31 december 2019, ontvangen op 6 januari 2020;

-          de brief van klager, gedateerd 19 februari 2020, ontvangen op 21 februari 2020;

-          de brief van het Ministerie van Defensie, gedateerd 18 februari 2020, ontvangen van klager op 3 maart 2020;

-          de brief van klager, gedateerd 13 augustus 2020, ontvangen op 17 augustus 2020;

-          de brief van klager, gedateerd 31 december 2019, ontvangen op 29 maart 2021;

-          de brief van klager, gedateerd 26 maart 2021, ontvangen op 30 maart 2021.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 april 2021. Beklaagde is niet verschenen en klager heeft zijn standpunten mondeling toegelicht.

1.4              De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak, in een samenstelling van twee leden-psychiaters en twee leden-GZ-psychologen, zoals bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer 2019-221b.

2.                  De feiten

2.1        Klager is op 2 december 2015 aangehouden als verdachte naar aanleiding van een steekincident. In opdracht van de Officier van Justitie is een psychiatrisch onderzoek verricht. Klager is uiteindelijk tot TBS met dwangverpleging veroordeeld.

2.1              Beklaagde, destijds in opleiding tot rapporteur, heeft klager in verband met bovengenoemd psychiatrisch onderzoek op 1, 12 en 19 februari 2016 gesproken. Tijdens het laatste gesprek was hierbij ook de supervisor van beklaagde aanwezig en is klager door beklaagde en zijn supervisor op de hoogte gesteld van de onderzoekconclusies. 

2.2              Beklaagde heeft het rapport, samen met de supervisor, op 19 maart 2016 definitief gemaakt waarbij ook de door de Officier van Justitie bij de opdracht gestelde vragen zijn beantwoord.

3.                  De klacht

3.1       Klager heeft een omvangrijke hoeveelheid klachten beschreven. Met de instemming van klager heeft het College tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat de klacht in de kern uit de volgende drie onderdelen bestaat:

1.  Beklaagde heeft het inzage- en correctierecht niet toegepast. Klager heeft hierdoor het rapport niet kunnen corrigeren op feitelijkheden (onder andere in zijn biografische en persoonlijke gegevens). Klager heeft een lange lijst met feitelijkheden opgesteld die hij zeker had gecorrigeerd als hij daartoe de kans had gehad. Een voorbeeld hiervan is dat in het rapport staat dat hij tweemaal gehuwd was, terwijl hij slechts eenmaal gehuwd is geweest;

2. Er zijn veel andere onwaarheden opgeschreven, die ten onrechte niet zijn gecorrigeerd en als gevolg waarvan klager in een slecht daglicht is komen te staan;

3.  Beklaagde was vooringenomen en had zijn oordeel eigenlijk al klaar voorafgaand aan of tijdens het onderzoek.

Klager heeft ter zitting toegelicht dat hij pas een tijd na zijn veroordeling de beschikking heeft gekregen over het volledige dossier en met verbazing (en ontzetting) het rapport heeft doorgelezen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Klachtonderdeel 1.

5.1       Op grond van de wet - thans artikel 16 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), voorheen artikel 36 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) - en conform de Richtlijn psychiatrisch onderzoek en rapportage in strafzaken (2013) heeft klager recht op inzage en correctie van het conceptrapport. Het correctierecht houdt in dat klager feitelijke onjuistheden in de van hem persoonlijk afkomstige gegevens mag corrigeren. Het College stelt vast dat in het rapport van beklaagde onder ‘bespreking met de betrokkene’ is vermeld dat klager op 19 februari 2016 op de hoogte is gesteld van de onderzoeksconclusie, waarin hij zich niet kon vinden. Beklaagde heeft schriftelijk toegelicht dat de rapportage altijd als concept wordt opgestuurd aan een betrokkene ter lezing en eventuele correctie van feiten, zoals biografische gegevens. Voor zover hem bekend is, is klager in staat gesteld om te reageren op de concept rapportage maar is geen verzoek om correctie ontvangen. Desgevraagd heeft beklaagde geen inzicht kunnen geven in de precieze gang van zaken rond het inzien van het rapport en verwerken van de eventuele opmerkingen van klager, omdat hij alle stukken die te maken hebben met de rapportage, zoals processen-verbaal, correspondentie en e-mails, na de afhandeling van de rapportage heeft vernietigd. Ook na een verzoek daartoe van beklaagde aan het E te F heeft hij geen nadere stukken kunnen overleggen waaruit blijkt dat het inzage- en correctierecht op de juiste wijze is toegepast. Op grond hiervan stelt het College vast dat onvoldoende duidelijk is geworden dat klager inderdaad inzage heeft gekregen in het (concept)rapport en in de gelegenheid is geweest om correcties aan te brengen, dan wel opmerkingen te maken. Dit klachtonderdeel is dus gegrond.

Klachtonderdeel 2.

5.2       Klager heeft verder een groot aantal andere onjuistheden in de rapportage beschreven, waarvan een deel afkomstig was van (informatie van) derden. Beklaagde heeft het vermelden van onwaarheden of onjuistheden niet erkend, maar heeft aangevoerd dat hij niet in kan gaan op deze verwijten aangezien er geen feitelijkheden worden benoemd, mede omdat klager (deels) geen feiten of data heeft genoemd. Beklaagde heeft verder benadrukt dat hij geen enkel motief had om klager te benadelen of een negatief beeld van hem te schetsen.

Het College overweegt dat het recht om correcties te vragen niet betekent dat als klager het niet eens is met het oordeel of het advies van beklaagde in het conceptrapport, hij aanspraak kan maken op wijziging daarvan. Ook ziet het correctierecht niet op in het rapport opgenomen informatie die afkomstig is van derden en ligt het niet op de weg van beklaagde om informatie van derden te verifiëren. Beklaagde heeft toegelicht dat bijvoorbeeld de woorden ‘vieze karweitjes’ in het rapport zijn opgenomen, maar dat dit de letterlijke woorden zijn die de (voormalig) behandelend psychiater van klager heeft gebruikt en niet beklaagde zelf. Ter zake hiervan geldt geen correctierecht voor klager en is het ook niet aan beklaagde om de informatie te verifiëren.

Verder staat het beklaagde vrij om te bepalen of en zo ja, welke extra informatie hij wenst te verkrijgen. In casu heeft beklaagde met toestemming van klager informatie opgevraagd bij de (voormalig) behandelend psychiater van klager. Verder concludeert beklaagde dat het zijn taak is om door middel van psychiatrisch onderzoek op basis van de verkregen documentatie en informatie van de betrokkene tijdens de gesprekken tot een differentiaal diagnostische en forensisch psychiatrische beschouwing te komen en de vragen van in casu de Officier van Justitie te beantwoorden. Het College volgt beklaagde in zijn verweer ten aanzien van dit onderdeel en stelt daarnaast vast dat de door klager genoemde onwaarheden en mogelijke onjuistheden niet wezenlijk afdoen aan de kwaliteit van de rapportage. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 3.

5.3       Het College ziet geen grond voor het oordeel dat beklaagde vooringenomen was. Klagers stelling dat beklaagde heeft gemeld dat klager niet zou hebben meegewerkt aan het onderzoek is niet terug te lezen in het rapport. Beklaagde heeft wel gesteld dat klager slechts beperkt onderzoekbaar was en in die zin beperkt heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek, maar hieruit blijkt geen vooringenomenheid, naar het oordeel van het College. Ook de verwijten dat beklaagde ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar bepaalde feiten en omstandigheden, leiden niet tot de conclusie dat hieruit vooringenomenheid blijkt, vindt het College. Het is immers aan beklaagde om te bepalen welke aanvullende gegevens hij nodig acht om tot zijn conclusies te komen. Ook dit laatste onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.4       De conclusie is dat de klacht deels gegrond is en beklaagde ten aanzien van klachtenonderdeel 1 in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Het College acht de maatregel van waarschuwing passend.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond ter zake van de het eerste klachtonderdeel;

-                legt op de maatregel van waarschuwing;

-                verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, F.M.J. Bruggeman en H.N. Koetsier, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.