ECLI:NL:TGZRSGR:2021:75 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-221b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:75
Datum uitspraak: 15-06-2021
Datum publicatie: 15-06-2021
Zaaknummer(s): 2019-221b
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft in opdracht van de Officier van Justitie een psychologisch onderzoek bij klager verricht. Beklaagde heeft voor het opstellen van de rapportage geen gebruik gemaakt van onjuiste gegevens, klager had ook geen toestemming gegeven om nadere informatie in te winnen. Klager is voorts voldoende in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van zijn inzage- en correctierecht en voor zover er onjuiste gegevens in het rapport staan heeft beklaagde voldoende inspanning geleverd om deze gegevens (te trachten) te corrigeren. Van intimidatie en vooringenomenheid is niet gebleken. Klacht ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 15 juni 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

verblijvend te B,

klager,

tegen:

C , GZ-psycholoog,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 5 september 2019;

-          het verweerschrift;

-          de brief van klager, gedateerd 14 november 2019, ontvangen op 15 november 2019;

-          de brief van klager, gedateerd 18 november 2019, ontvangen op 19 november 2019;

-          de brief van klager, gedateerd 31 december 2019, ontvangen op 6 januari 2020;

-          de brief van klager, gedateerd 19 februari 2020, ontvangen op 21 februari 2020;

-          de brief van het Ministerie van Defensie, gedateerd 18 februari 2020, ontvangen van klager op 3 maart 2020;

-          de brief van klager, gedateerd 31 december 2019, ontvangen op 29 maart 2021;

-          de brief van klager, gedateerd 26 maart 2021, ontvangen op 30 maart 2021.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 april 2021. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.4       De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak, in een samenstelling van twee leden-psychiaters en twee GZ-psychologen, zoals bedoeld in artikel 57, eerste en tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer 2019-221a.

2.                  De feiten

2.1        Klager is op 2 december 2015 aangehouden als verdachte naar aanleiding van een steekincident. In opdracht van de Officier van Justitie is een psychologisch onderzoek verricht. Klager is uiteindelijk tot TBS met dwangverpleging veroordeeld.

2.1              Beklaagde, GZ-psycholoog en als deskundige geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD), heeft klager in opdracht van de Officier van Justitie psychologisch onderzocht en in dit kader de door de Officier van Justitie gestelde vragen beantwoord in het rapport van 9 maart 2016.

2.2              Beklaagde heeft klager op 17 december 2015, 8 januari 2016, 10 februari 2016 en 26 februari 2016 bezocht en gesproken. Klager heeft in eerste instantie bij herhaling geen toestemming gegeven om informatie bij derden over hem in te winnen. In de loop van het onderzoek is het volledige justitiële dossier aan beklaagde ter beschikking gesteld.

2.3              Alvorens het rapport definitief is gemaakt, zijn de resultaten van het onderzoek op 26 februari 2016 met klager besproken.

2.4              Beklaagde heeft het rapport uitgebracht op 9 maart 2016.

3.                  De klacht

3.1       Klager verwijt beklaagde dat hij bij het onderzoek de gedragscode voor gerechtelijk deskundigen niet in acht heeft genomen. Klager heeft een omvangrijke hoeveelheid klachten beschreven. Met de instemming van klager heeft het College tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat de klacht in de kern uit de volgende vijf onderdelen bestaat, te weten:

1.   dat beklaagde het rapport op onjuiste gegevens heeft gebaseerd, waarvan klager een lijst heeft overgelegd. Ook heeft beklaagde de informatie die hij van de mederapporteur had verkregen (welke informatie van derden afkomstig was) niet geverifieerd.

2.   dat beklaagde het correctierecht niet juist heeft toegepast, waardoor er onjuistheden in het rapport staan;

3.  dat beklaagde klager heeft geïntimideerd (bijv. door op de alarmknop te wijzen) aan het begin van het eerste gesprek;

4.  dat beklaagde geen volledig onderzoek heeft verricht. Zo heeft hij geen bloedonderzoek laten verrichten;

5.  dat beklaagde vooringenomen, niet onafhankelijk en dus niet neutraal was in zijn onderzoek en niet bereid was om andere argumenten desnoods op waarheid te onderzoeken.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Kern van de klacht is dat klager beklaagde verwijt dat hij onjuiste gegevens heeft gebruikt voor zijn onderzoek en heeft vermeld in zijn rapportage, ondanks klagers grieven over deze gegevens (er is dus niets gecontroleerd en gecorrigeerd). Klager is daarmee op een zodanige wijze neergezet dat de uitkomst van TBS met dwangverpleging onvermijdelijk was en klager is daardoor ten onrechte in zijn huidige situatie geraakt waarbij hij nog steeds is opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum. De klachten lenen zich deels voor gezamenlijke behandeling.

Klachtonderdelen 1 en 2.

5.3       Beklaagde heeft ter zitting voor wat betreft het verwijt dat onjuiste gegevens zouden zijn gebruikt, toegelicht dat zijn rapport is gebaseerd op de destijds beschikbare stukken, zoals vermeld in het rapport, en de gesprekken met klager. Omdat klager geen toestemming heeft gegeven om nadere informatie over hem in te winnen, heeft beklaagde dit ook niet kunnen doen. Beklaagde heeft voorts naar voren gebracht dat hij het rapport van zijn mederapporteur (een psychiater) niet heeft gelezen en ook niets daaruit heeft overgenomen. Wel heeft beklaagde in de loop van het onderzoek telefonisch contact gehad met zijn mederapporteur om van gedachten te wisselen omtrent de diagnose en het advies.

5.4       Beklaagde heeft ter zitting voorts kenbaar gemaakt dat tijdens zijn laatste gesprek met klager deze de gelegenheid heeft gekregen om correcties aan te brengen. Op enkele punten zijn de gegevens vervolgens aangepast en/of uitgebreid. Beklaagde heeft hieraan toegevoegd dat als het hem niet duidelijk was wat precies onjuist was volgens klager, hij dit niet heeft gecorrigeerd. Klager heeft veel commentaar gegeven zonder concreet te worden ondanks herhaald verzoek van beklaagde om meer concreet te zijn. Het College kan dat in de rapportage ook terug teruglezen (zie onder ‘bespreking met de betrokkene’).

5.5       Op grond van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling stelt het College vast dat klager voldoende in de gelegenheid is gesteld om gebruik te maken van zijn inzage- en correctierecht. Het correctierecht ziet overigens niet op in het rapport opgenomen informatie die afkomstig is van derden en het ligt het niet op de weg van beklaagde om informatie van derden te verifiëren. Voor zover er onjuiste gegevens staan in het rapport heeft beklaagde voldoende inspanning verricht om deze gegevens (te trachten) te corrigeren. Deze klachtenonderdelen zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel 4.

5.6       Klager heeft beklaagde verweten dat er geen volledig onderzoek is gedaan, omdat beklaagde niet heeft gevraagd om medisch onderzoek middels bloedafname en hij voorbij is gegaan aan de verhoogde stresssituatie van klager. Het College overweegt hieromtrent dat het niet aan beklaagde als GZ-psycholoog, maar aan een arts is om bloedonderzoek te entameren en te beoordelen. Wel is het zo, zoals beklaagde ook in zijn verweerschrift heeft beschreven, dat een GZ-psycholoog het toestandsbeeld van een justitiabele kan beoordelen. Beklaagde heeft gesteld dat hij altijd tracht het toestandsbeeld mee te wegen in de beschrijving van eventuele problematiek en bij de beantwoording van de vragen die er zijn gesteld. Het College stelt vast dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in deze. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.

Klachtonderdelen 3 en 5.

5.7       Tot slot heeft klager beklaagde verweten dat hij klager heeft geïntimideerd door klager voor te houden op de alarmknop te zullen drukken zodat de beveiliging binnen zou komen. Ook zou beklaagde vooringenomen en niet onafhankelijk zijn geweest in zijn onderzoek en niet bereid om andere argumenten desnoods op waarheid te onderzoeken. Beklaagde heeft toegelicht dat dit volgens hem niet zo is geweest. Het is aan het begin van een vertrouwelijk gesprek in een penitentiaire inrichting (of in een forensisch psychiatrische centrum) gebruikelijk om de procedures uit te leggen en daar hoort uitleg over het gebruik van een alarmknop bij. Nu een nadere onderbouwing door klager van de gestelde vooringenomenheid ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat beklaagde in deze klachtwaardig heeft gehandeld. De klachtonderdelen 3 en 5 zijn eveneens ongegrond.

5.8       Het College concludeert alles overziende dat beklaagde de gedragscode voor gerechtelijke deskundigen in acht heeft genomen en dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.

6.         De beslissing

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, en T.A.W. van der Schoot en E.S.J. Roorda, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.