ECLI:NL:TGZRSGR:2021:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-082a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:74 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-05-2021 |
Datum publicatie: | 25-05-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-082a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog en klinisch psycholoog (2020-082b). In overleg met de ouders is besloten om voor de kinderen van klaagster de interventie ‘Signs of Safety’ – een behandelmethode speciaal bedoeld voor kinderen die opgroeien in een opvoedsituatie waarin vermoedens van mishandeling/huiselijk geweld aan de orde zijn – in te zetten. Omdat het vermoeden bestond dat de problematiek van de kinderen (mede) verband hield met de ex-partnerproblematiek van de ouders en omdat het programma Signs of Safety stilgelegd moest worden omdat de kinderen niet wilden dat bepaalde informatie met hun vader werd gedeeld, is in overleg met ouders een melding gedaan bij Veilig Thuis. Ook is deelname aan het programma ‘Kinderen uit de Knel’ geadviseerd, een intensieve groepstherapie. Het College acht de behandeling die is aangeboden zonder meer passend. Het behandelaanbod is bovendien steeds geëvalueerd en multidisciplinair besproken. Daar waar de behandeling vastliep, is gekozen voor een andere aanpak. Naar het oordeel van het College is voorts van onzorgvuldige of onvolledige verslaglegging geen sprake. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht (2020-082a en 2020-082b) kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, gezondheidszorgpsycholoog,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. F. Westenberg, werkzaam te Hoorn (Noord-Holland).
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 juli 2020;
- het verweerschrift met bijlage, ingekomen op 15 september 2020;
- de uitdraai uit het elektronisch patiëntendossier, ingekomen op 6 oktober 2020;
- het e-mailbericht van klaagster van 4 januari 2021.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 13 april 2021 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klaagster is de moeder van E, geboren in 2010, en F, geboren in 2012. E en F (hierna:
de kinderen) wonen bij klaagster en verblijven om het weekend bij hun vader. De vader is
samen met klaagster belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2 De kinderen zijn – na een doorverwijzing door de kinderarts – sinds 2018/2019 bekend bij G. Er zijn zorgen over hun sociaal-emotioneel welbevinden, (stagnerende) ontwikkeling en mogelijke trauma’s.
2.3 Beklaagde is werkzaam als gezondheidszorgpsycholoog bij G. In januari 2020 heeft zij als regiebehandelaar het dossier van het gezin van klaagster overgenomen van een voorganger.
2.4 H, beklaagde in zaak 2020-082b), is klinisch psycholoog en manager behandelzaken bij G. Zij is de leidinggevende van beklaagde en voorzitter van het multidisciplinair overleg (MDO).
2.5 In januari 2020 heeft er een eerste contact plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde. Beklaagde heeft toen het behandelbeleid en de (door haar voorganger in 2019) gemaakte behandelafspraken met klaagster besproken.
2.6 Op 30 april 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde, waarin beklaagde heeft aangegeven dat het behandelplan vernieuwd zou worden en dat daarin alleen (de doelen van) de kindcontacten – die gepland zouden worden met gebruikmaking van de Signs of Safety-methode – opgenomen zouden worden.
2.7 In een notitie die beklaagde heeft gemaakt van een telefoongesprek dat zij op 11 mei 2020 met klaagster heeft gevoerd, staat het volgende vermeld: “Moeder gebeld (…) datum van 28 mei genoemd 15.00-16.00. Uitgelegd dat het naast een eerste kennismaking ook gaat om een onderzoekscontact naar het emotioneel welzijn van E, dat we dit zorgvuldig met elkaar nabespreken, er verslag van maken en zorgvuldig gaan kijken naar evt. indicatiestelling voor behandeling”.
2.8 Beklaagde heeft de kinderen van klaagster medio mei 2020 klinisch onderzocht. H is hierbij aanwezig geweest voor het – vanachter een scherm – geven van coaching en ondersteuning aan beklaagde.
2.9 Op 19 mei 2020 heeft een collega van beklaagde namens de behandelaren bij G een melding gedaan bij Veilig Thuis. In deze melding rapporteert (het behandelteam van) G dat er zorgen zijn om de kinderen. De kinderen vertonen psychische en lichamelijke klachten. Ze hebben moeite met de overgangen van moeder naar vader en doen uitspraken die niet met de vader gedeeld mogen worden. Beide kinderen lijken zich bovengemiddeld verantwoordelijk te voelen voor elkaars welzijn en dat van hun ouders. Ze lijken zich in een loyaliteitsconflict te bevinden. Het lukt de ouders niet om het eens te worden over de opvoeding en de aanpak van de lichamelijke klachten van de kinderen. De ouders hebben beiden een andere pedagogische aanpak en komen hierin niet tot overeenstemming. In het kader van het programma Signs of Safety zijn met beide kinderen zogeheten drie-huizengesprekken gevoerd. De kinderen geven aan dat de informatie hieruit niet gedeeld mag worden met hun vader. Hierdoor is het voor G niet mogelijk om alle eventuele risicofactoren goed in kaart te brengen of de juiste hulp te bieden. Omdat de Signs of Safety-aanpak vraagt om volledige transparantie van/naar alle betrokkenen, is deze gestaakt en is gekozen voor de melding bij Veilig Thuis.
2.10 Op 28 mei 2020 heeft er een advies- en evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde. Ook H was bij dit gesprek aanwezig. De notitie van dit gesprek luidt als volgt: “Het beeld van E en F uit de kindcontacten en het kennismakings-/onderzoekscontact (KPO) hebben we aan jullie teruggekoppeld. We hebben met elkaar onze indruk en zorgen over de kinderen besproken. Er is uitgelegd dat momenteel onderzoek door Veilig Thuis prioriteit heeft om de basisveiligheid van de kinderen te onderzoeken. We hebben uitleg gegeven over ons advies deel te nemen aan het programma Kinderen uit de Knel. Het is belangrijk te focussen op het mogelijke loyaliteitsconflict van de kinderen en verbetering van de communicatie tussen de ouders met betrekking tot de opvoeding van de kinderen. Verbetering van afstemming tussen ouders is een belangrijke voorwaarde om de kinderen zich weer veilig te laten voelen en daarmee het welzijn van de kinderen te verbeteren. Op dit moment wordt diagnostiek en een behandeling voor de kinderen niet ingezet omdat huidige omgevingsfactoren ons inziens van zeer grote invloed zijn op het functioneren van de kinderen. Ouderbegeleiding wordt op verzoek van moeder geboden. (…) Vervolgafspraak gemaakt op 11 juni 2020 om 11.00 uur.”
2.11 Op 11 juni 2020 heeft er een tweede adviesgesprek plaatsgevonden tussen klaagster, haar partner, beklaagde en H. In de notitie die van dit gesprek is gemaakt, is te lezen dat het eerder gegeven advies gehandhaafd blijft. Klaagster heeft tijdens het gesprek aangegeven moeite te hebben met het gegeven behandeladvies, in het bijzonder het onderdeel Kinderen uit de Knel. Ook vindt klaagster het gespreksverslag van 28 mei 2020 niet volledig: “Uitgelegd dat het een samenvattend verslag is, waarin de hoofdlijnen staan beschreven. De zorgen die worden beschreven zijn besproken in dit gesprek en gehoord. Moeder mag het gespreksverslag aanvullen en toesturen.” Klaagster heeft deze aanvulling op het verslag ook daadwerkelijk aangeleverd, die is toegevoegd aan het dossier.
3.
De klacht
Klaagster verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:
1) heeft nagelaten passende begeleiding en behandeling te bieden aan de kinderen van klaagster en aan klaagster zelf, terwijl de hulpvraag en gezondheids- en veiligheidsrisico’s duidelijk waren;
2) in haar verslaglegging onvolledig is, zo zijn onder meer de besproken veiligheidsoverwegingen weggelaten;
3) tussen 1 januari 2020 en 20 juni 2020 geen behandelplan heeft overgelegd terwijl dit meermalen is verzocht (en toegezegd);
4) een kind-onderzoek bij beide kinderen heeft uitgevoerd zonder consultatie of toestemming van klaagster.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Het College wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijk toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Individuele verwijtbaarheid is daarbij het uitgangspunt. Tegen deze achtergrond overweegt het College als volgt.
Eerste klachtonderdeel: nalaten bieden passend behandelaanbod
5.2 Klaagster verwijt beklaagde dat zij heeft nagelaten passende (individuele) behandeling en begeleiding te bieden aan (de kinderen van) klaagster. Zo heeft beklaagde – hoewel klaagster haar meermalen had geïnformeerd over de sombere stemming van de kinderen en over de veiligheidsrisico’s die de kinderen bij hun vader zouden lopen – nagelaten een individueel behandel- of begeleidingsaanbod te doen en alleen groepstherapie bij Kinderen uit de Knel geadviseerd. Een e-mail van klaagster van 5 juni 2020 waarin zij schrijft dringend advies nodig te hebben onder andere omdat haar zoontje dat weekend een flink mes mee naar huis had gekregen uit de viskoffer van zijn vader en omdat de zoekterm ‘papa doodmaken’ in beeld stond op het tablet van haar zoontje – is door beklaagde zelfs geheel onbesproken gelaten.
5.3 Het College overweegt over dit klachtonderdeel als volgt. Uit de gedingstukken volgt dat eind 2019 in overleg met de ouders is besloten om voor de kinderen de interventie ‘Signs of Safety’ – een behandelmethode speciaal bedoeld voor kinderen die opgroeien in een opvoedsituatie waarin vermoedens van mishandeling/huiselijk geweld aan de orde zijn – in te zetten. In februari 2020 zijn in dat kader met de kinderen zogeheten drie-huizengesprekken gevoerd. Vervolgens heeft beklaagde – zodra de corona-maatregelen dat weer toelieten – een kind-onderzoek ingepland en uitgevoerd. De bevindingen uit dit onderzoek (en uit eerdere behandelcontacten met de kinderen) zijn vervolgens tijdens een multidisciplinair overleg besproken. Omdat het vermoeden bestond dat de problematiek van de kinderen (mede) verband hield met de ex-partnerproblematiek van de ouders en omdat het programma Signs of Safety stilgelegd moest worden omdat de kinderen niet wilden dat bepaalde informatie met hun vader werd gedeeld, is in overleg met ouders een melding gedaan bij Veilig Thuis. Ook is deelname aan het programma ‘Kinderen uit de Knel’ geadviseerd, een intensieve groepstherapie. Op verzoek van klaagster is in juni 2020 de individuele ouderbegeleiding ook weer opgestart.
5.4 Hoewel het College zich realiseert dat het geboden behandelaanbod niet (volledig) aansloot bij de hulpvraag van klaagster, is dit onder de gegeven omstandigheden wel passend. De kinderen bevonden zich namelijk naar het deskundige oordeel van het behandelteam van G in een loyaliteitsconflict en wilden niet dat informatie met hun vader zou worden gedeeld, met als gevolg dat Signs of Safety moest worden gestaakt en er pas nádat aan de basisvoorwaarde van ‘voldoende veiligheid’ zou zijn voldaan weer aan hun individuele behandeling toegekomen kon worden.
5.5 Het behandelaanbod is bovendien steeds geëvalueerd en multidisciplinair besproken. Daar waar de behandeling vastliep, is gekozen voor een andere aanpak. Ook met de wensen van klaagster is rekening gehouden, wat onder meer blijkt uit het feit dat haar op eigen verzoek opvoedondersteuning is aangeboden. Ook in die zin acht het College de behandeling die is aangeboden zonder meer passend.
Tweede klachtonderdeel: onvolledige verslaglegging
5.6 Klaagster heeft verder aangegeven dat zij de verslaglegging door beklaagde, met name daar waar het gaat over de veiligheidsrisico’s van de kinderen, onvolledig vindt. Het College is dat niet met klaagster eens. Zo worden in de uitgebreide melding die (het behandelteam van) G aan Veilig Thuis heeft gedaan, aangehaald in overweging 2.9, de zorgen en risico’s rondom de kinderen uitgebreid beschreven zowel vanuit het perspectief van klaagster, als vanuit de blik van de vader en G. Relevante gegevens over de situatie en behandeling van de kinderen en de ontwikkelingen daarin, zijn in het dossier opgenomen. Aan klaagster is bovendien, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het onder 2.11 aangehaalde gespreksverslag, gelegenheid geboden de verslaglegging aan te vullen, van welke gelegenheid klaagster ook een aantal keer gebruik heeft gemaakt. Bovendien heeft beklaagde aan klaagster uitgelegd dat haar verslaglegging – ter bevordering van de leesbaarheid van de kinddossiers – niet letterlijk maar samenvattend van aard zou zijn.
5.7 Naar het oordeel van het College is van onzorgvuldige of onvolledige verslaglegging dan ook geen sprake. De kinddossiers zijn – hoewel deze, mede door het grote aantal betrokken hulpverleners, soms lastig te doorgronden zijn – naar behoren en conform de richtlijnen van de beroepsgroep bijgehouden. Ook op dit onderdeel wordt de klacht ongegrond verklaard.
Derde klachtonderdeel: niet-overleggen behandelplan en kinddossiers
5.8 Het geactualiseerde behandelplan dat in april 2020 onder regie van beklaagde tot stand gekomen is, heeft beklaagde in conceptvorm aan klaagster overhandigd. Overhandiging van de definitieve versie van dit behandelplan was door een – onfortuinlijke – combinatie van computertechnische mankementen enerzijds en uitval van beklaagde wegens arbeidsongeschiktheid anderzijds, niet mogelijk. Dat beklaagde op dit punt tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt, is het College tegen deze achtergrond niet gebleken.
5.9 Over de (verlate) overhandiging van de kinddossiers overweegt het College als volgt. Omdat de regels als beschreven in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst moesten worden gevolgd, juridisch advies moest worden ingewonnen, een screening moest plaatsvinden op eventuele inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van ouders en kinderen, de overdrachtsrapportage opnieuw uitgeprint moest worden en het proces door de uitbraak van de coronapandemie (verder) is vertraagd, heeft het overhandigen van de kinddossiers (veel) langer geduurd dan wenselijk. Beklaagde heeft dit in haar reactie(s) op de klacht erkend. Collega H heeft, toen zij op de hoogte raakte van de wens van klaagster om het dossier te mogen ontvangen, het proces waar mogelijk (verder) bespoedigd. Hoewel het College de frustratie van klaagster op dit punt kan begrijpen, is zij gelet op de door beklaagde gegeven toelichting, van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.
Vierde klachtonderdeel: uitvoeren kind-onderzoek zonder toestemming
5.10 Tot slot verwijt klaagster beklaagde dat zij zonder toestemming bij de kinderen een onderzoek heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft dit betwist en gesteld dat klaagster hierover per e-mail en telefonisch is geïnformeerd. Nu uit de door beklaagde opgestelde telefoonnotitie van 11 mei 2020 blijkt dat klaagster hierover inderdaad door beklaagde is geïnformeerd (‘Uitgelegd dat het naast een eerste kennismaking ook gaat om een onderzoekscontact naar het emotioneel welzijn van E’, zie hierboven onder 2.7), moet de klacht ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Conclusie
5.11 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht in al haar
onderdelen kennelijk ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
de klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 25 mei 2021 door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, R. van der Ree en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.