ECLI:NL:TGZRSGR:2021:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-166
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:70 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-05-2021 |
Datum publicatie: | 25-05-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-166 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. B eklaagde heeft in verschillende opzichten in strijd gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van de patiënte behoorde te betrachten en is tekortgeschoten in haar communicatie met klager. Meer in het bijzonder heeft beklaagde verzuimd een inhoudelijk intake-gesprek te voeren en een behandelplan in het kader van het overeengekomen medisch beleid voor de patiënte op te stellen. Beklaagde heeft verder nagelaten om onderzoek te doen naar de vraag of, en zo ja in hoeverre, de patiënte nog (voldoende) in staat was haar wil te bepalen. Beklaagde is tekortgeschoten in haar dossiervoering. Meer algemeen is beklaagde tekortgeschoten in haar communicatie met de patiënte en klager, haar echtgenoot. Klacht gegrond verklaard. Berisping. |
Datum uitspraak: 25 mei 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. C.J.J. Kwint, werkzaam te Den Haag.
tegen:
C , specialist ouderengeneeskunde,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. D.J.G. Timmermans, werkzaam te Leiden.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 november 2020;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- brief gemachtigde beklaagde met bijlagen van 24 februari 2020;
- brief klager van 8 maart 2020 met bijlage;
- de dupliek.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek
mondeling te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 april 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1
De klacht heeft betrekking op de behandeling door beklaagde van de echtgenote van
klager, mevrouw E (hierna aan te duiden als “de patiënte”). De patiënte is op 31 mei
2019 tot 18 september 2019 opgenomen geweest in het verpleeghuis F, locatie G, in
D. Beklaagde was aldaar werkzaam als specialist ouderengeneeskunde en in die hoedanigheid
tevens behandelaar van de patiënte. De opname van de patiënte is onderbroken geweest
van 4 september 2019 tot 6 september 2019 vanwege een ziekenhuisopname. De patiënte
is op 18 september 2019 weer opgenomen in het ziekenhuis, waar zij op 23 september
2019 is overleden.
2.2
Voor haar opname in G was de patiënte bekend met dementie, hartfalen, anemie en nierinsufficiëntie.
Op 21 november 2018 heeft de behandelend geriater van de patiënte vastgesteld dat
bij haar sprake was van een milde geheugenstoornis, maar geen dementie (MCI niet-amnestisch).
De geriater was van oordeel dat er klinisch wel sprake was van dementie. Voorts was
sprake van relatieproblematiek. Reden voor opname in G was een niet meer houdbare
thuissituatie.
2.3 De patiënte kreeg op 2 september 2019 zwarte ontlasting en had last van braken. Na opname in het ziekenhuis werd een maagbloeding vastgesteld. Na terugkeer in F verslechterde de gezondheid van de patiënte. Zij bleef misselijk met braakneigingen, viel af in gewicht en had diarree.
2.4
Beklaagde heeft de patiënte op 18 september 2019 naar aanleiding van de verslechterende
gezondheidstoestand van de patiënte, waaronder het gewichtsverlies onderzocht. Beklaagde
zag aanleiding om de patiënte in het ziekenhuis op te laten nemen. De patiënte verzette
zich daar tegen. Beklaagde heeft daarop klager gevraagd zijn echtgenote er snel van
te overtuigen dat zij met de verwijzing zou instemmen. Klager heeft vervolgens met
zijn echtgenote gesproken, waarna zij heeft ingestemd met de opname.
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij ernstig is te kort geschoten in haar behandeling van de patiënte. Hij wijst meer in het bijzonder op het feit dat beklaagde:
- door haar houding en bejegening zich ongeïnteresseerd en onverschillig heeft getoond jegens de patiënte en klager;
- heeft nagelaten zich tijdens de intake op de hoogte te stellen van de gezondheidstoestand van de patiënte;
- heeft nagelaten de paracetamolinname van 3 x 500 mg van de patiënte terug te brengen naar nul;
- heeft nagelaten actie te ondernemen bij de snelle gewichtsafname van de patiënte;
- heeft nagelaten klager over de doodwens van de patiënte te informeren;
- heeft nagelaten om naar deze doodwens te handelen door de patiënte op 18 september 2019 op te laten nemen.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1
Het College is van oordeel dat beklaagde te kort geschoten is bij het verlenen van
zorg aan de patiënte. Hieronder zal het College toelichten hoe en waarom het tot dit
oordeel is gekomen.
5.2 Het College heeft uit het medisch dossier noch uit de toelichting van beklaagde op de zitting kunnen vaststellen dat beklaagde in overleg met de patiënte en/of klager een duidelijk beleid en daarop gebaseerd behandelplan heeft vastgesteld. Weliswaar heeft beklaagde, zoals zij ter zitting heeft verklaard en steun vindt in haar aantekeningen, zich op de hoogte gesteld van de relevante medische gegevens en de gezondheidstoestand van de patiënte, maar dat heeft niet geleid tot een medisch onderzoek van de patiënte bij opname en het opstellen van een plan van behandeling. Het contact tussen beklaagde, de patiënte en haar echtgenoot bij de opname heeft bestaan uit een korte kennismaking, maar tot een inhoudelijk gesprek over de gezondheidstoestand van de patiënte, haar verwachtingen en haar behandeling dan wel het beoogde behandelbeleid is het niet gekomen. De reden hiervoor was, aldus beklaagde, dat zij voor de komst van de patiënte de benodigde gegevens had gelezen en op 31 mei 2019, de dag van opname, andere werkzaamheden had. Die reden overtuigt niet.
5.3 Beklaagde heeft evenmin duidelijk vastgesteld en vastgelegd in hoeverre de patiënte (voldoende) in staat was haar wil te bepalen (beoordeling wilsbekwaamheid). Daarbij is onduidelijk gebleven in hoeverre de patiënte betrokken is bij het bepalen van het medisch beleid en in hoeverre haar om toestemming is gevraagd voor het verrichten van onderzoek en de behandeling. Deze onduidelijkheid over de wilsbekwaamheid van de patiënte heeft tevens tot gevolg gehad dat niet helder was of, en zo ja in hoeverre, klager met of namens de patiënte geacht werd in te stemmen met het behandelbeleid. Het College wijst er in dit verband op dat klager wel, maar de patiënte niet, bij het op 26 juni 2019 gevoerde leefplangesprek aanwezig was, zonder dat beklaagde heeft kunnen aangeven waarom of op welke grond de patiënte daarvoor niet was uitgenodigd.
5.4 Ten tijde van haar opname gebruikte de patiënte onder meer 3 x 1000 mg paracetamol per dag. Uit het medisch dossier blijkt niet waarom deze paracetamol werd voorgeschreven. Beklaagde kon dat op de zitting ook niet uitleggen. Omdat de indicatie voor paracetamol onduidelijk was, had beklaagde hier nader onderzoek naar moeten doen en in afstemming met de patiënte dan wel klager een overwogen beslissing moeten nemen over het al dan niet voorzetten van deze medicatie.
5.5 Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat zij wel heeft gekeken naar de gewichtsafname van de patiënte. Omdat het gewicht van de patiënte fluctueerde heeft beklaagde geen aanleiding gezien om direct maatregelen te nemen. Het College ziet niet in dat beklaagde hierbij tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekortgeschoten. De gewichtsafname was niet van dien aard dat, mede gelet op het fluctueren van het gewicht, beklaagde eerder actie had moeten ondernemen.
5.6 In een gesprek in december 2019 heeft beklaagde aan klager laten weten dat beklaagde een doodswens zou hebben gehad. Ter zitting heeft beklaagde deze mededeling enigszins gerelativeerd (de patiënte zou jegens de verpleging een uitlating hebben gedaan in de zin van “het hoeft voor mij niet meer”), maar niet precies duidelijk kunnen maken wat die doodswens precies inhield. Uit het medisch dossier van de patiënte blijkt niet dat zij een doodswens heeft geuit tegenover beklaagde of een van de andere medewerkers van de instelling. Omdat onduidelijk is gebleven wat de doodwens inhield kan het College niet beoordelen of beklaagde klager eerder had moeten informeren over deze doodswens en in hoeverre zij die doodwens bij de beslissing om de patiënte in te sturen had moeten betrekken. Door haar mededeling aan klager over de doodswens van de patiënte in december 2019 is beklaagde wel te kort geschoten in haar communicatie met klager.
5.7 Nu niet is komen vast te staat of de patiënte een doodswens had, wat deze inhield, geen duidelijk behandelbeleid in overleg met de patiënte en klager is vastgesteld en of dit aanleiding had moeten zijn om de patiënte op 18 september 2019 niet te laten opnemen, kan het College niet vaststellen dat beklaagde ten onrechte heeft aangedrongen op opname van de patiënte. Het feit dat zij klager indringend heeft gevraagd zijn echtgenote snel te overtuigen van de noodzaak van een opname wijst erop dat beklaagde onvoldoende aanleiding had om vanwege de doodswens dan wel het medisch beleid het niet laten opnemen in overweging te nemen. De gang van zaken op 18 september 2019, die klager begrijpelijk heeft geraakt, geeft wel weer aan dat beklaagde bij de behandeling van de patiënte is tekortgeschoten in haar communicatie.
5.8 De conclusie is dat beklaagde in verschillende opzichten in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van de patiënte behoorde te betrachten en is tekortgeschoten in haar communicatie met klager. Meer in het bijzonder heeft beklaagde verzuimd een inhoudelijk intake-gesprek te voeren en een behandelplan in het kader van het overeengekomen medisch beleid voor de patiënte op te stellen. Beklaagde heeft verder nagelaten om onderzoek te doen naar de vraag of, en zo ja in hoeverre, de patiënte nog (voldoende) in staat was haar wil te bepalen. Beklaagde is tekortgeschoten in haar dossiervoering. Meer algemeen is beklaagde tekortgeschoten in haar communicatie met de patiënte en klager, haar echtgenoot. De klacht is gegrond.
5.9 Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat zij door omstandigheden de verantwoordelijkheid had voor een zeer groot aantal patiënten. Dat kan gedeeltelijk een verklaring vormen voor het handelen van beklaagde, maar is geen verontschuldiging. Indien beklaagde van oordeel was dat zij de zorg voor (te) veel patiënten had, had zij dit bij de directie van het verpleeghuis aan de orde moeten stellen. Het is het College niet gebleken dat beklaagde dit heeft gedaan.
5.10 Beklaagde is in een aantal opzichten te kort geschoten bij de behandeling van de patiënte. Zij heeft ter zitting weinig duidelijkheid over de kern van hetgeen haar wordt verweten gegeven. Het College acht het opleggen van de maatregel van berisping daarom passend en geboden. Het College betrekt daarbij dat beklaagde ter zitting weinig zelfinzicht in (de gevolgen van) haar handelen heeft getoond.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt op de maatregel van berisping.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven en M. Bezemer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.