ECLI:NL:TGZRSGR:2021:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-104

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:7
Datum uitspraak: 12-01-2021
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 2020-104
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster heeft op 22 november 2019 aangegeven dat zij, gezien de opspelende emoties, niet toe was aan de EMDR behandeling. Deze EMDR-behandeling is daarom op 22 november 2019 (tijdelijk) gestopt. Uit het behandeldossier is niet gebleken dat dit klaagster wordt aangerekend als een uitvlucht om de behandeling niet door te hoeven zetten. Voorts is tijdens de consulten regelmatig geïnformeerd naar het cannabis gebruik van klaagster. Op 31 januari 2020 wordt in het dossier voor de eerste maal melding gemaakt van het feit dat klaagster pijnklachten heeft en daardoor het stoppen met blowen uitstelt. Uit het behandeldossier blijkt niet dat beklaagde deze klachten heeft weggewuifd. Zij heeft de gevolgen van het blijven blowen benoemd en klaagster op haar eigen keuzes gewezen. De overige klachtonderdelen zijn ook kennelijk ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde.

1.              Het verloop van de procedure

1.1           Het verloop van de procedure blijkt uit:

-       het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 juli 2020;

-       het verweerschrift met bijlagen.

1.2           De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3           Het College heeft de klacht op 1 december 2020 in raadkamer behandeld.  

2.              De feiten

2.1           Klaagster, geboren in 1970, is op eigen verzoek door haar huisarts verwezen naar D (hierna: D) in verband met haar alcoholverslaving. Zij is van 29 maart 2018 tot februari 2020 in behandeling geweest bij D.

2.2           Beklaagde is als verpleegkundige werkzaam bij D en als zodanig betrokken geweest bij de behandeling van klaagster.

2.3           Klaagster kreeg voor haar alcoholverslaving Refusal voorgeschreven. Dit medicijn sloeg goed aan waardoor zij haar alcoholprobleem snel onder controle kreeg.

2.4           Klaagster zag zich in haar leven geconfronteerd met een aantal ingrijpende gebeurtenissen, waaronder het overlijden van haar zoon en het hebben van borstkanker. Zij stond bij de E op de wachtlijst om voor deze trauma’s behandeld te worden.

2.5           Klaagster heeft in mei 2019 een borst reconstructie ondergaan. Dit is goed verlopen.

2.6           Vanaf juli/augustus 2019 ging klaagster (weer) cannabis gebruiken. Zij begon regelmatig te blowen. Klaagster stond al enige tijd op de wachtlijst bij de E, maar er was nog geen zicht op aanvang van de behandeling bij de E. Er is klaagster toen aangeboden om bij een collega van beklaagde te beginnen met EMDR-therapie. Hiervoor zou klaagster het gebruik van cannabis afbouwen. Klaagster is op 9 oktober 2019 gestart met de EMDR-behandeling. Nadat klaagster drie EMDR-behandelingen had ondergaan, zijn deze behandelingen in november 2019 (tijdelijk) stop gezet, omdat klaagster de behandeling als te heftig heeft ervaren.

2.7           In de periode van augustus 2019 tot 31 januari 2020 heeft klaagster in meerdere of mindere mate geblowd.

2.8           Op 31 januari 2020 heeft beklaagde een indringend gesprek gehad met klaagster, waarbij klaagster aangaf dat zij blowt vanwege pijnklachten die zij ondervindt. Beklaagde heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat behandeling bij D niet mogelijk is als klaagster blijft blowen.

2.9           Op 6 februari 2020 heeft klaagster een mail gestuurd, waarin zij zich afmeldt voor verdere behandeling bij D.

3.              De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

1)    de fysieke pijnklachten van klaagster als reden voor haar cannabisgebruik heeft weggewuifd;

2)    geen onderscheid heeft gemaakt tussen cannabis sativa en cannabis indica;

3)    het overlijden van de biologische vader van klaagster en de sterfdag van haar zoon een uitvlucht heeft genoemd voor het stagneren van de behandeling;

4)    niet heeft aangegeven dat de hoofdbehandelaar van klaagster zou vertrekken;

5)    geen ruimte heeft geboden om het behandelplan te bespreken en te herzien;

6)    geen adequate ondersteuning heeft gegeven toen er zich ongewenste effecten/complicaties van de behandeling voordeden;

7)    geen nazorg heeft verleend in de vorm van een reactie op de afmelding.

4.              Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.              De beoordeling

eerste klachtonderdeel:

5.1       Beklaagde voert aan dat zij zichzelf niet herkent in dit verwijt. Uit de behandelrapportages blijkt dat klaagster op 1 augustus 2019 voor het eerst heeft aangegeven dat zij blowt. Uit de daarop volgende contacten komt het beeld naar voren dat klaagster vooral is gaan blowen om haar negatieve gevoelens te dempen. Tijdens de consulten is regelmatig geïnformeerd naar het cannabis gebruik van klaagster. Op 31 januari 2020 wordt in het dossier voor de eerste maal melding gemaakt van het feit dat klaagster pijnklachten heeft en daardoor het stoppen met blowen uitstelt. Uit het behandeldossier blijkt niet dat beklaagde deze klachten heeft weggewuifd. Zij heeft de gevolgen van het blijven blowen benoemd en klaagster op haar eigen keuzes gewezen.

Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond is.

tweede klachtonderdeel

5.2       Het College is met beklaagde van oordeel dat het algemeen aanvaarde standpunt in de verslavingszorg is, dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen cannabis indica en cannabis sativa. De heersende opvatting onder wetenschappers is dat er maar één soort cannabis bestaat (Hazekamp en Fischedick, 2012).

Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

derde klachtonderdeel

5.3       Beklaagde herkent zich niet in het dit klachtonderdeel. Het College overweegt dat uit het dossier blijkt dat er ruimte en aandacht is geweest voor het overlijden van het zoontje van klaagster in 2008 en van haar biologische vader op 29 december 2019. Klaagster heeft op 22 november 2019 aangegeven dat zij, gezien de opspelende emoties, niet toe was aan de EMDR behandeling. Deze EMDR-behandeling is daarom op 22 november 2019 (tijdelijk) gestopt. Uit het behandeldossier is niet gebleken dat dit klaagster wordt aangerekend als een uitvlucht om de behandeling niet door te hoeven zetten.

Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

vierde klachtonderdeel

5.4       Het College overweegt dat dit klachtonderdeel beklaagde niet tuchtrechtelijk verweten kan worden. De regiebehandelaar van klaagster ging eerder met pensioen, dan oorspronkelijk werd gedacht. Het is niet aan beklaagde om dit met klaagster te communiceren. Wel heeft beklaagde er voor gezorgd dat er snel een opvolgend regiebehandelaar werd toegewezen.

Dit klachtonderdeel is daarom ook kennelijk ongegrond.

vijfde klachtonderdeel

5.5       Het College heeft geconstateerd dat uit de behandelrapportage is gebleken dat het behandelplan is geëvalueerd op 17 september 2019 en op 13 januari 2020.

Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.

zesde klachtonderdeel

5.6       Het College is van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond verklaard dient te worden, aangezien niet duidelijk is wat beklaagde wordt verweten.

zevende klachtonderdeel

5.7       Uit het behandeldossier is gebleken dat klaagster op 6 februari 2020 per mail heeft laten weten dat zij de behandeling bij D wil beëindigen. Op 21 februari 2020 heeft beklaagde telefonisch contact opgenomen met klaagster naar aanleiding van deze mail. Tijdens dit gesprek heeft klaagster aangegeven dat zij geen behoefte heeft aan een afsluitend gesprek.

Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

5.8       Het College hecht er nog aan om op te merken dat er in het behandeldossier duidelijk is gerapporteerd en dat het dossier blijk geeft van grote betrokkenheid bij het welzijn van klaagster. Dat klaagster kennelijk een andere beleving heeft gehad van haar behandeling en van hetgeen beklaagde zou hebben gezegd of gedaan, is heel spijtig maar het College kan daarover geen oordeel geven als twee partijen er over strijden wat er wel of niet gezegd is.

5.9       Om redenen genoemd in 5.1 tot en met 5.8 zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.              De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 12 januari 2021 door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.