ECLI:NL:TGZRSGR:2021:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-126d

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:63
Datum uitspraak: 18-05-2021
Datum publicatie: 18-05-2021
Zaaknummer(s): 2020-126d
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Op 25 november 2013 heeft een uitgebreid kennismakingsgesprek plaatsgevonden. Beklaagde had hiervoor extra tijd (een uur) gereserveerd. Ook is er een uitgebreide verslaglegging van dat gesprek. Daaruit blijkt niet dat klager op dat moment uitdrukkelijk een hulpvraag bij beklaagde heeft neergelegd. In de periode daarna hebben de consulten met klager niet meer bij beklaagde plaatsgevonden, maar bij de collega van beklaagde. Pas in 2018 heeft klager zijn klachten over beklaagde tegen een derde geuit. Toen beklaagde daarvan op de hoogte raakte heeft zij direct actie ondernomen en is zij met klager in gesprek gegaan. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. 

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 11 september 2020;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 28 januari 2021.

1.2              Het College heeft de klacht op 6 april 2021 in raadkamer behandeld.  

2.                  De feiten

2.1       Klager was vanaf 2013 ingeschreven bij de huisartsenpraktijk waar beklaagde werkzaam is als huisarts. De praktijk was destijds een duopraktijk. Op 25 november 2013 had beklaagde een kennismakingsgesprek met klager. In het huisartsenjournaal is daarover genoteerd:

“(…) 25-11-13  S Uitgebreid gesprek over verleden en falende

                          S communicatie, soms lukt het hem niet om lich.

                          S klachten te duiden, angst om naar ha te komen, is

                          S nog wel op co in zkh bij neuroloog  geweest

                          S recent, advies was om bloeddruk 160/90 te gaan

                          S behandelen

                          P nu bloeddruk niet gemeten ivm mgl. gespannenheid

                          P voor gesprek.”

2.2       De consulten met klager waren na het kennismakinggesprek verder bij de andere huisarts in de praktijk. Beklaagde heeft klager in 2018 en 2019 nog enkele malen op een spreekuur gezien met zijn zoon.  

2.3       Op 24 mei 2018 deelde de behandeld neuroloog van klager aan beklaagde mee dat klager hem had verteld geen gehoor te vinden bij zijn huisarts en hulp nodig te hebben. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden tussen klager en beklaagde op 7 en 15 juni 2018.

Over het consult op 15 juni 2018 is onder andere het volgende genoteerd in het huisartsenjournaal:

“(…)   S (…) Besproken dat ik heb geprobeerd hem te

            S horen en te helpen waar nodig maar dat ik zijn

            S hulpvraag ws niet goed heb begrepen: ik dacht

            S psychische hulp, maar dat is voor hem niet mer van

            S belang, gaat mn om erkenning en aandacht voor de

            S lichamelijke gevolgen, mgl ook het feit dat hij in

            S de WAO zit (…)

            S (…) Ik weet de details van een consult van 5j

            S geleden niet meer en hij is verder naar mijn

            S collega gegaan voor hulp.

            S Ik heb zijn melding aan de collega’s bovenin als

            S prioriteit 1 gezet.

            S Afgesproken zand erover en exp. (…)”.

2.4       Op 3 september 2018 is klager op zijn verzoek naar de praktijkondersteuner verwezen, met wie hij op 14 september 2018 een gesprek had.

3.                  De klacht

Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij ernstig nalatig is geweest, omdat zij geen diagnose heeft gesteld en klager nimmer heeft verwezen. Er is sprake van plichtsverzuim. Beklaagde heeft niet de juiste hulp verleend.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Uit het huisartsenjournaal en de toelichting van beklaagde tijdens het verhoor in het mondeling vooronderzoek blijkt dat er op 25 november 2013 een uitgebreid kennismakingsgesprek heeft plaatsgevonden. Beklaagde had hiervoor extra tijd (een uur) gereserveerd. Ook is er een uitgebreide verslaglegging van dat gesprek. Daaruit blijkt niet dat klager op dat moment uitdrukkelijk een hulpvraag bij beklaagde heeft neergelegd. In de periode daarna hebben de consulten met klager niet meer bij beklaagde plaatsgevonden, maar bij de collega van beklaagde. Pas in 2018 heeft klager zijn klachten over beklaagde tegen een derde geuit. Toen beklaagde daarvan op de hoogte raakte heeft zij direct actie ondernomen en is zij met klager in gesprek gegaan. Het College is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht slaagt daarom niet.

5.2       Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is. Beklaagde kan geen verwijt als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 18 mei 2021 door P.M. de Keuning, voorzitter, H.C. Baak en V.M. Schijf, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.