ECLI:NL:TGZRSGR:2021:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-115a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-05-2021 |
Datum publicatie: | 18-05-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-115a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een longarts. Het College is van oordeel dat het zeer gebruikelijk is dat er na een longoperatie sprake is van blijvende gevoelsveranderingen. Doordat de longvliezen door de aandoening en tijdens de ingreep ook geprikkeld zijn, kan er ook sprake zijn van pleurale prikkeling. Dit kan gevoelig zijn en ook aanhouden na de ingreep. Beklaagde heeft aandachtig naar de klachten van klager geluisterd en zijn vragen zo goed mogelijk beantwoord, zo blijkt uit het medisch dossier. Het College is verder van oordeel dat er geen afwijkende ligging is van de organen, noch dat er een transplantatie of implantatie van organen heeft plaatsgevonden. De thoraxfoto post operatief laat geen complicaties zien. Er was derhalve geen verder onderzoek nodig en er was dus ook geen indicatie voor het verrichten van een echo. Beklaagde heeft een echo op goede gronden geweigerd. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C , longarts,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: K.M. ten Pas, werkzaam te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 26 augustus 2020;
- aanvullende klaagschriften, ontvangen op 8 september 2020, 5 oktober 2020, 12 oktober 2020 en 26 oktober 2020,
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 6 april 2021 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Beklaagde is als longarts werkzaam in het D te B (hierna: het ziekenhuis).
2.2 Klager, geboren in 1958, is bekend met COPD, bulleus emfyseem.
2.3 Klager is van 11 t/m 20 juni 2018 opgenomen in het ziekenhuis in verband met een klaplong aan de rechterzijde. Op 11 juni 2018 is een thoraxdrain uitgevoerd en op 18 juni 2018 een pleurodese. Op 9 november 2018 is klager wederom opgenomen in het ziekenhuis in verband met een recidief spontane klaplong rechts waarvoor een pleuradrain werd geplaatst. Op 16 november 2018 zijn een bullectomie met partiële pleurectomie en talkage bij klager uitgevoerd. De longoperaties zijn uitgevoerd door een longchirurg in het ziekenhuis. Beklaagde is niet bij deze operaties betrokken geweest, ook niet bij de opnames van klager in juni en november 2018.
2.4 Klager is na de laatste operatie door verschillende artsen op de polikliniek Longziekten van het ziekenhuis gezien, ook meermaals door beklaagde.
2.5 Klager heeft na de operaties restklachten gehouden aan de rechterzijde van zijn lichaam bestaande uit pijn en een vreemd gevoel aan de rechterzijde van de borstkas (vergelijk de aantekeningen van de poliklinische vervolgconsulten op 21 januari 2019; 4 april 2019; 25 april 2019; aantekeningen van de consulten tijdens een kortdurende opname in het ziekenhuis van 5 juli t/m 9 juli 2019 in verband met klachten; aantekeningen van de poliklinische vervolgconsulten op 31 juli 2019 en 22 augustus 2019).
2.6 Op 22 augustus 2019 heeft beklaagde klager op consult op de polikliniek gezien. Klager uitte klachten van de thorax rechts en dacht dat zijn organen niet op de goede plek lagen. Hij verzocht om een echo, hetgeen beklaagde heeft afgewezen. Beklaagde heeft klager vervolgens verwezen naar haar collega longarts (beklaagde 2020-115b) voor longrevalidatie.
3.
De klacht
Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij na de klaplongoperatie nare effecten heeft ondervonden en vragen hierover niet werden beantwoord. Meer in het bijzonder heeft klager naar voren gebracht dat:
1) er bij de operaties in 2018 sprake is geweest van transplantatie of implantatie van organen;
2) klager geen antwoord heeft gekregen op de vraag waarom hij nog rammelende delen aan de linkerzijde van zijn lichaam ervaart. Hij had gevraagd of er organen waren verplaatst of vervangen en of die niet meer goed lagen;
3) beklaagde geweigerd heeft een echo te laten maken;
4) in het najaar van 2020 een probleem is ontstaan in het maag-darmstelsel waarvoor een onderzoek noodzakelijk is/was. Klager maakt zich zorgen over dit onderzoek en vermoedt dat er sprake is van een relatie tussen de operaties uit 2018 en voornoemde problemen.
5) Klager vraagt zich af of de omschreven longen nu beter of slechter zijn geworden na de operatie.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
De klachtonderdelen
5.1 De onderdelen 4 en 5 worden door het College niet zozeer begrepen als klachten, maar als vragen waarop klager graag een antwoord ontvangt. Deze vragen zullen bij de beoordeling van de klachtonderdelen 2 en 5 kort aan de orde komen.
5.2 Klachtonderdeel 1.
In het tuchtrecht wordt het persoonlijk handelen van de beklaagde beoordeeld. Het handelen van andere artsen kunnen haar niet verweten worden. Beklaagde is niet betrokken geweest bij de operaties in 2018, zodat het klachtonderdeel 1 ongegrond is.
5.3 Klachtonderdeel 2.
Beklaagde heeft gesteld dat de zorgen van klager, ook over ‘nog rammelende delen aan de linkerzijde van zijn lichaam’, uitgebreid met hem zijn besproken door haar collega’s en ook haarzelf. Zij heeft klager verteld dat deze klachten grotendeels passen bij de operaties die klager heeft gehad. Klachten van pijn of ongemak aan de geopereerde kant komen regelmatig voor. Met klager is besproken dat de klachten atypisch waren, maar niet duiden op een ander probleem dan de gebruikelijke postoperatieve klachten.
Het College kan beklaagde hierin volgen. Het is zeer gebruikelijk dat er na een longoperatie sprake is van blijvende gevoelsveranderingen. Doordat de longvliezen door de aandoening en tijdens de ingreep ook geprikkeld zijn, kan er ook sprake zijn van pleurale prikkeling. Dit kan gevoelig zijn en ook aanhouden na de ingreep. Beklaagde heeft aandachtig naar de klachten van klager geluisterd en zijn vragen zo goed mogelijk beantwoord, zo blijkt uit het medisch dossier. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.
5.4 Voor wat betreft de vraag van klager onder punt 4 heeft beklaagde zich op het standpunt gesteld dat er geen relatie is tussen de operaties uit 2018 en de door klager genoemde klachten in het maag/darmstelsel.
5.5 Klachtonderdeel 3.
Beklaagde heeft toegelicht dat zij klager heeft verzekerd dat hij geen orgaantransplantatie had ondergaan en dat het beloop na de operatie ook normaal is geweest. Dit bracht geen geruststelling bij klager. Klager heeft beklaagde op 22 augustus 2019 verzocht om een echo. Beklaagde heeft dit verzoek afgewezen. Zij heeft klager uitgelegd dat op de CT-scans van 18 november 2018 en 27 maart 2019 niets afwijkends was gezien en dat het maken van een echo daarom niet zinvol was.
5.6 Het College is na bestudering van het medisch dossier (waaronder onder andere het operatieverslag) en na het bekijken van de radiologiebeelden van oordeel dat er geen afwijkende ligging is van de organen, noch dat er een transplantatie of implantatie van organen heeft plaatsgevonden. De thoraxfoto post operatief laat geen complicaties zien. Er was derhalve geen verder onderzoek nodig en er was dus ook geen indicatie voor het verrichten van een echo. Beklaagde heeft een echo op goede gronden geweigerd.
5.7 Onderdeel 5 betreft geen verwijt maar een vraag aan beklaagde. Beklaagde heeft hierop geantwoord dat de longfunctie van klager in 2019 een minimale achteruitgang liet zien in vergelijking met de longfunctie van voor de operatie in 2018.
5.8 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de gehele klacht kennelijk ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
de klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 mei 2021 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,
J. Rooijmans en S.M. de Hosson, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.