ECLI:NL:TGZRSGR:2021:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-184
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:58 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-05-2021 |
Datum publicatie: | 18-05-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-184 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een huisarts. Beklaagde valt een tuchtrechtelijk verwijt te maken van het feit dat zij klaagster herhaaldelijk niet lichamelijk heeft onderzocht en haar niet in een eerder stadium uit eigen beweging en met spoed heeft verwezen naar de gynaecoloog. In geen van de vijf consulten in de periode van 2014 tot en met 2020, waarin klaagster zich aanvankelijk met fluorklachten en later ook wegens tussentijds bloedverlies bij beklaagde meldde, heeft beklaagde lichamelijk onderzoek bij klaagster verricht. Ook heeft beklaagde klaagster naar aanleiding van telefonisch contact over fluorklachten of (intermenstrueel en post-coïtaal) bloedverlies niet gevraagd naar het spreekuur te komen voor lichamelijk onderzoek. Het College acht dat zeer onzorgvuldig. Voorts valt b eklaagde te verwijten dat zij klaagster niet eerder, en - toen klaagster op 15 januari 2020 naar de spoedlijn belde in relatie tot het hevige bloedverlies begin januari 2020 - ook niet met spoed, heeft verwezen. Klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 18 mei 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , huisarts,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Hilversum.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 15 december 2020;
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2 Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare
terechtzitting van 6 april 2021. Partijen, klaagster vergezeld door haar partner en
broer en beklaagde bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun
standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2. De feiten
2.1 Beklaagde is huisarts sinds 1997 en klaagster, geboren in 1989, is sinds 2010 patiënt van beklaagde. Op 14 juli 2014 vond een eerste consult plaats in verband met vaginale afscheiding. Beklaagde heeft geen lichamelijk onderzoek verricht. Er is door de assistente getest op chlamydia en gonorroe en er is een banale kweek afgenomen door de assistente, alles met een negatieve uitslag.
2.2 Op 9 september 2014 vond een tweede consult plaats in verband met klachten van vaginale afscheiding. Beklaagde heeft opnieuw geen lichamelijk onderzoek verricht. Het medisch dossier vermeldt over dit consult onder meer:
“(…)
S Heeft zeer ruime fluor, altijd al gehad, als sóchtends naar de douche loopt stroomt het er al uit, varieert tussen helder en wat groenig, bij tijden ook wel riekend (…)
P uitleg, kan fysiologisch (maar wel vervelend) zijn, probeer metronidazol
gevolgd door normaflor:gedurende 6 dagen na menstruatie gebruiken 4 cycli, en werkt
dat niet ev gynaecoloog. (…)
”
2.3 Op 17 april 2015 nam klaagster telefonisch contact op met een assistente van de praktijk van beklaagde vanwege aanhoudende fluorklachten. Daarop is geen actie ondernomen. Het medisch dossier vermeldt hierover onder meer:
“S V: Mw belt heeft weer vaginale kl, had het gevoel dat de metronadizol in sep niet werkte, mag zij evt iets anders?
A: wat vor een klachten heeft zij precies?
E Vaginale afscheiding (..)
P heeft last van witte niet ruikende afscheiding. iom arts: als er verder
geen klachten zijn van pijn, jeuk, bloederige of riekende afscheiding dan hoeft het
niet behandeld te wordenn.
”
2.4 Op 28 oktober 2019 heeft een assistente van beklaagde een uitstrijkje gemaakt in het kader van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Tevens is toen op verzoek van klaagster een vaginale kweek afgenomen, vanwege aanhoudende fluorklachten. De assistente die de kweek afnam heeft geen bijzonderheden gemeld. De uitslag van het uitstrijkje was bekend op 6 november 2019 en luidde: “Pap1, wel hoog risico HPV aanwezig: advies om over 6 maanden te herhalen.”
2.5 Op 2 januari 2020 bezocht klaagster beklaagde vanwege intermenstrueel en post-coïtaal bloedverlies. Ook zijn de fluorklachten opnieuw besproken. Beklaagde heeft geen vaginaal onderzoek verricht. Het medisch dossier vermeldt over dit consult onder meer:
“S Tussentijds bloedverlies, begonnen na het laatste uitstrijkje in november, onwaarschijnlijk dat SOA heeft, laatste test in 2014, had toen al zelfde vriend, bloedverlies met name na vrijen en na menstruatie, daarnaast toegenomen waterige fluor (maar dat speelt al langer)
E vaginaal bloedverlies
P meest waarschijnlijk bij ectropion, uitleg, maar gezien fluor klachten (die ook fysiologisch kunnen zijn), even chlamydia uitsluiten
(…) ”.
2.6 Op 6 januari 2020 bezocht klaagster beklaagde wegens hevig vaginaal bloedverlies. Het medisch dossier vermeldt hierover onder meer:
“S Vaginaal bloedverlies steeds heviger, afgelopen 3 dagen elke keer in avond eruit gutsend bloed, met stolsels, tampon binnen minuten doorlekkend, overdag ging het nog, vandaag tot nu toe dus ook, is er angstig door
E menoragie
P even cito lab en overleg gynaecoloog Afspraak ‘labdiagnostiek’ gemaakt (…)
S overleg gynaecoloog: start cyclokapron, (Hb is 8,4) als niet verbetert vaginale echo
E menoragie
P teruggekoppeld aan pte, zij laat over 2 dagen even weten hoe gaat, (…) ”
Op 8 januari 2020 heeft klaagster beklaagde laten weten dat het bloeden is gestopt.
2.7 Op 15 januari 2020 belde klaagster beklaagde via de spoedlijn van de praktijk omdat er opnieuw sprake was van bloedverlies. Op verzoek van klaagster is toen een verwijzing naar een gynaecoloog verstrekt.
2.8 Op 5 februari 2020 bezocht klaagster beklaagde opnieuw vanwege hevig bloedverlies.
Opnieuw heeft beklaagde geen lichamelijk onderzoek verricht. In het medisch dossier is over dit consult onder meer vermeld:
“S Huilend aan de telefoon, bloedverlies weer heel hevig met stolsel, heeft geen pijn, sinds gister, grote klonten, stroomt eruit, vannacht iets rustiger, vanochtend weer fors, pas over 3 weken afspraak gynaecoloog
O buik zacht, niet pijnlijk
E vaginaal bloedverlies
P even cito Hb, vervroeg afspraak gynaecoloog
S in paniek, afgevallen (paar kilo over afgelopen jaren), niet lekker, rare bobbels onder de re oksel, zwetend wakker
O onder de re oksel 2 tal zwellinkjes, geen lymfeklieren, liggen net onder de huid
E atheroomcystes
P geruststelling (…) ”
Na dit consult is klaagster door een assistente telefonisch meegedeeld dat haar Hb gedaald was naar 7,4 en dat de afspraak bij de gynaecoloog vervroegd zou worden naar 17 februari 2020.
2.9 Op 6 februari 2020 is klaagster door een assistente van de praktijk van beklaagde meegedeeld dat de afspraak bij de gynaecoloog is vervroegd naar diezelfde dag. De gynaecoloog constateerde die dag bij lichamelijk onderzoek een zeer afwijkend beeld. Bij nader onderzoek bleek sprake te zijn van een vergevorderd stadium van baarmoederhalskanker (cervixcarcinoom van ruim 5 cm) met doorgroei en uitzaaiingen, waarna behandeling met chemotherapie in combinatie met bestraling (chemoradiatie) volgde. De behandelaren hebben operatief ingrijpen met een behandeling voor behoud van vruchtbaarheid afgeraden, omdat chemoradiatie de beste kans gaf op genezing en overleving van klaagster eerste prioriteit had.
2.10 Op 19 maart 2020 heeft beklaagde klaagster het volgende e-mailbericht gestuurd: “(…) Met wat delay bereikte ons het nieuws dat je klachten door een cervix carcinoom veroorzaakt worden. Wat een schrik joh! (ik had mij dus onterecht laten geruststellen door de PAP 1 die we terug hadden gekregen!) Ik begrijp dat je/jullie heel wat te verwerken hebben op het moment,! We hadden al geprobeerd te bellen, maar misschien zitten jullie niet op telefoontjes te wachten. Ik wens je in ieder geval heel veel sterkte met de behandelingen en als we ook maar iets voor je/jullie kunnen doen dan zijn we er! (…)”
2.11 Klaagster heeft daarop per e-mail van 23 maart 2020 als volgt gereageerd: “(…), Bedankt voor het aardige bericht. We zijn inderdaad enorm geschrokken, ons leven staat helemaal op zijn kop. De angst om niet meer beter te worden en het verdriet om het verlies van onze toekomstdromen staan op de voorgrond. Ook de gedacht hoe anders het had kunnen lopen bij eerder/anders ingrijpen, houdt me erg bezig. Het lijkt me goed het daar nog eens over te hebben na de behandeling.
In januari heb ik bij jullie een verzoek opvragen medische gegevens van D ingeleverd (over psychische klachten) voor een overlijdensrisicoverzekering. Tot nu toe is dit door jullie nog niet ingediend. Nu mijn situatie compleet is veranderd zullen ze de overlijdensrisicoverzekering waarschijnlijk niet meer afgeven, daar baal ik enorm van. Zouden jullie dit als nog willen versturen? (…)”
2.12 Beklaagde heeft aan klaagster per e-mail van 23 maart 2020 onder meer het volgende bericht: “(…) Fijn van je te horen, zijn de behandelingen tot nu toe te doen voor je? Ja ik geloof het, vreselijk hoe jullie toekomstdromen aan duigen vallen,
Het blijft voor mij een raadsel hoe er uit je smear een PAP1 heeft kunnen komen, Voor mij een les dat we daar dus kennelijk niet op kunnen varen, maar goed, daar heb jij nu niets meer aan. Het lijkt me heel goed daar even een keer over door te praten, laat maar weten wanneer je hoofd er naar staat (en natuurlijk laat het weten als ik so wie so iets voor je kan doen!)
Ja ik zit een beetje met die informatie aanvraag in mijn maag inderdaad (…) Ik zal direct even gaan doen, (…)”
2.13 Op 16 juni 2020 heeft beklaagde aan klaagster gemeld: “Hoe is het met je, jullie? Zijn je behandelingen ondanks het corona gebeuren wel doorgegaan? (volgens mij wel toch?) En is het een beetje te doen voor je? We denken hier aan je! Wou je dat even laten weten, heb brief voor D mbt cervix carcinoom vandaag verzonden en gemaild naar ze, Veel sterkte en vriendelijke groet (…)”.
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij:
1) geen lichamelijk onderzoek heeft verricht ondanks aanhoudende en toenemende fluorklachten vanaf 2014;
2) klaagster niet eerder dan toen de klachten in 2020 in hevigheid toenamen - en pas na aandringen van klaagster - heeft verwezen naar een gynaecoloog;
3) een ondeskundige assistente een uitstrijkje bij klaagster heeft laten afnemen in 2019;
4) geen betrokkenheid heeft getoond tijdens de door klaagster ondergane zware behandeling;
5) niet binnen een redelijke termijn medische informatie heeft aangeleverd ten behoeve van een overlijdensrisicoverzekering.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Klaagster heeft in het klaagschrift vermeld dat het feit dat het cervixcarcinoom pas in een vergevorderd stadium is ontdekt, verstrekkende gevolgen voor haar en haar partner heeft (gehad). Klaagster heeft een bijzonder zwaar behandeltraject moeten volgen, waarbij haar leven op het spel stond en fertiliteitsbehoud niet mogelijk was. Het is het College duidelijk dat klaagster en haar partner hier veel verdriet van hebben en dat de hele situatie grote impact op hen heeft gehad en nog steeds heeft.
5.2 Het College moet beoordelen of beklaagde binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven, met andere woorden: of zij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam arts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Dit is een zakelijke beoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de wetenschap op dat moment en de voor beklaagde geldende beroepsnormen. Het College merkt daarbij op dat het niet aan het College is om vast te stellen of en in hoeverre met een eerdere verwijzing het cervixcarcinoom te voorkomen zou zijn geweest, voor zover dit al vast te stellen zou zijn.
Klachtonderdelen 1 en 2
5.3 In geen van de vijf consulten in de periode van 2014 tot en met 2020, waarin klaagster zich aanvankelijk met fluorklachten en later ook wegens tussentijds bloedverlies bij beklaagde meldde, heeft beklaagde lichamelijk onderzoek bij klaagster verricht. Ook heeft beklaagde klaagster naar aanleiding van telefonisch contact over fluorklachten of (intermenstrueel en post-coïtaal) bloedverlies niet gevraagd naar het spreekuur te komen voor lichamelijk onderzoek. Het College acht dat zeer onzorgvuldig. Beklaagde had tijdens en vanaf het eerste consult in 2014 lichamelijk onderzoek moeten verrichten. Volgens de richtlijn NHG-standaard Fluor vaginalis inspecteert de huisarts bij fluorklachten de vulva en voert een speculumonderzoek uit. Lichamelijk onderzoek kan in een aantal in die standaard beschreven gevallen eventueel achterwege blijven, maar die gevallen zijn hier niet aan de orde. Beklaagde heeft ook geen andere omstandigheden aangevoerd die afwijking van de richtlijn rechtvaardigden. Dat de assistente op 14 juli 2014 met een speculum heeft gekeken, zoals beklaagde aanvoert, maakt niet dat lichamelijk onderzoek door beklaagde zelf achterwege kon blijven.
Toen klaagster op 2 januari 2020 tussentijds (intermenstrueel en post-coïtaal) bloedverlies (en opnieuw fluorklachten) meldde, had bovendien ook volgens de NHG-standaard Vaginaal bloedverlies lichamelijk onderzoek - inspectie van vulva en perineum, speculumonderzoek en vaginaal toucher - evenals aanvullend onderzoek (waaronder een cervixuitstrijk) moeten worden verricht. Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat zij door de geruststellende uitslag van het in 2019 afgenomen uitstrijkje op het verkeerde been is gezet. Het College overweegt daaromtrent dat de NHG-standaard hier helder over is: indien het - zoals hier - gaat om intermenstrueel bloedverlies op wisselende tijdstippen zonder andere specifieke oorzaak, dan moet een cervixuitstrijk worden genomen, ongeacht tijdstip en uitslag van eerdere uitstrijken.
5.4 Verder is in de NHG-standaard Fluor vaginalis vermeld dat een patiënte verwezen moet worden naar de gynaecoloog bij aanhoudende klachten van fluor, als zij niet goed reageert op behandeling, of als er aanwijzingen zijn dat er een andere oorzaak is voor de klachten die de huisarts niet zelf kan behandelen. Verwijzing is in dat geval volgens de NHG-standaard aangewezen, omdat een gynaecoloog uitgebreidere kennis van en meer ervaring heeft met relatief zeldzame differentiaaldiagnoses, zoals (pre)maligne aandoeningen. Beklaagde heeft klaagster niet op eigen initiatief verwezen. Beklaagde heeft verwijzing naar de gynaecoloog kennelijk wel overwogen, gelet op de vermelding in het medisch dossier van september 2014 dat - indien de medicatie niet zou werken - verwijzing naar de gynaecoloog zou volgen. Toen klaagster in april 2015 telefonisch meldde dat sprake was van aanhoudende vaginale klachten en dat de medicatie onvoldoende had gewerkt, heeft beklaagde haar echter laten meedelen dat behandeling niet nodig was. Dat getuigt niet van goede zorg, omdat duidelijk was dat klaagster last had van de overvloedige fluor. Dat ligt ook voor de hand, omdat zij zich anders niet met die klacht tot beklaagde zou hebben gewend.
5.5 Pas na het herhaaldelijk melden van fluorklachten en intermenstrueel en post-coïtaal (hevig) bloedverlies is klaagster uiteindelijk op 15 januari 2020 - op haar eigen verzoek - naar de gynaecoloog verwezen. Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat zij klaagster niet eerder heeft verwezen. Zij heeft weliswaar een maligne aandoening zoals een cervixcarcinoom overwogen maar dacht dat dit voldoende was uitgesloten door de ‘goede’ uitslag van het uitstrijkje en omdat de assistente haar geen bijzonderheden had gemeld en haar niet had gevraagd mee te kijken. Het College overweegt daaromtrent dat de meest voorkomende symptomen van een cervixcarcinoom contactbloedingen, intermenstruele bloedingen en abnormale vaginale afscheiding zijn en dat een cervixcarcinoom ook bij jonge vrouwen voor kan komen. Maar bovenal zijn beide voornoemde NHG-standaarden duidelijk over het onderzoek dat had moeten worden verricht en over wanneer moet worden verwezen. Dat beklaagde op 2 januari 2020 aan ectropion (naar buiten gedraaide baarmoederhals) als meest waarschijnlijke oorzaak van het vaginaal bloedverlies dacht, zonder voorafgaand lichamelijk onderzoek, is ook onzorgvuldig, nu deze diagnose niet zonder lichamelijk onderzoek kan worden gesteld. Dat beklaagde op 6 januari 2020, nadat klaagster zich opnieuw met
- nu hevig - bloedverlies tot haar wendde, het beleid (starten met cyclokapron) in overleg met een gynaecoloog heeft bepaald, getuigt - hoewel overleg met een specialist in het algemeen wel zorgvuldig te noemen is - in dit geval evenmin van zorgvuldig handelen, nu door geen van beiden lichamelijk onderzoek bij klaagster was verricht. Beklaagde valt dus te verwijten dat zij klaagster niet eerder, en - toen klaagster op 15 januari 2020 naar de spoedlijn belde in relatie tot het hevige bloedverlies begin januari 2020 - ook niet met spoed, heeft verwezen.
5.6 Concluderend valt beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken van het feit dat zij klaagster herhaaldelijk niet lichamelijk heeft onderzocht en haar niet in een eerder stadium uit eigen beweging en met spoed heeft verwezen naar de gynaecoloog, zodat klachtonderdelen 1 en 2 slagen.
Klachtonderdeel 3
5.7 Beklaagde heeft gesteld dat de assistente die in 2019 het uitstrijkje bij klaagster afnam al 35 jaar ervaring als doktersassistente heeft en bevoegd en bekwaam is om dergelijke medisch-technische handelingen te verrichten. Het College kan niet vaststellen dat dit onjuist is. Achteraf kan ook niet meer worden vastgesteld wat de assistente bij het maken van het uitstrijkje heeft kunnen zien en dus ook niet dat zij ondeskundig heeft gehandeld, zodat dit klachtonderdeel niet slaagt.
Klachtonderdeel 4
5.8 Uit de onder 2.10, 2.12 en 2.13 bedoelde e-mailberichten en hetgeen ter zitting is besproken kan worden afgeleid dat beklaagde zich wat terughoudend richting klaagster heeft willen opstellen ( ‘misschien zitten jullie niet op telefoontjes te wachten’ ), maar dat beklaagde in die e-mailberichten wel degelijk een blijk van medeleven heeft getoond en tevens heeft aangeboden te willen praten of hulp te bieden indien klaagster daaraan behoefte zou hebben. Klaagster heeft beklaagde met het onder 2.11 bedoelde bericht laten weten na de behandeling te willen praten over hoe het anders had kunnen lopen bij eerder/anders ingrijpen. Beklaagde heeft zich daartoe ook bereid verklaard. Het College is van oordeel dat beklaagde ten aanzien van dit klachtonderdeel - het niet tonen van betrokkenheid tijdens de behandeling - geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, zodat dit klachtonderdeel faalt.
Klachtonderdeel 5
5.9 Beklaagde stelt dat zij op 22 januari 2020 de aanvraag om informatie over psychische klachten met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekering van klaagster heeft ontvangen. Dat twee weken nadien, op 6 februari 2020, de diagnose cervixcarcinoom werd gesteld, terwijl op dat moment nog niet de benodigde informatie aan de verzekeraar was verstrekt, is een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Beklaagde heeft uiteindelijk eind maart 2020 de gevraagde informatie verstrekt. Nadien is kennelijk nog een tweede verzoek van de verzekeringsmaatschappij binnengekomen om informatie over het cervixcarcinoom, die beklaagde blijkens het dossier op 16 juni 2020 heeft verzonden. Dat deze verzoeken met enige vertraging zijn beantwoord, maakt niet dat beklaagde terzake hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel slaagt niet.
5.10 Geconcludeerd wordt dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die
zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47,
eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De
klacht is gedeeltelijk gegrond.
Maatregel
5.11 Dat beklaagde klaagster nooit lichamelijk heeft onderzocht, terwijl er geen goede redenen waren om dit onderzoek achterwege te laten, en dat beklaagde klaagster te laat heeft verwezen, betreft ernstige verwijten, die in beginsel een berisping rechtvaardigen.
Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij het vreselijk vindt wat klaagster is overkomen, dat dit veel met beklaagde gedaan heeft en dat naar aanleiding van de situatie van klaagster in haar praktijk wijzigingen zijn doorgevoerd. Vrouwen met fluorklachten worden niet meer alleen door de assistente gezien, maar komen altijd bij beklaagde op consult en zij verricht in dat geval lichamelijk onderzoek. Bij tussentijds vaginaal bloedverlies wordt niet meer afgegaan op een eerdere uitslag van een cervixuitstrijk. Nu beklaagde van het gebeurde heeft geleerd en zich ter zitting toetsbaar heeft opgesteld, zal het College volstaan met een waarschuwing.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht gegrond ter zake van de klachtonderdelen 1 en 2;
- legt op de maatregel van waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door P.M. de Keuning, voorzitter, N.B. Verkleij, lid-jurist,
H.C. Baak, V.M. Schijf en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2021.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.