ECLI:NL:TGZRSGR:2021:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-183

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:54
Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 04-05-2021
Zaaknummer(s): 2020-183
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een arts. Het College stelt vast dat beklaagde erkent dat hij verantwoordelijk is voor de uitschrijving van de dochters van klager uit zijn praktijk, op verzoek van de ex-echtgenote van klager. Het verzoek is weliswaar aangenomen en behandeld door een van de assistentes van de praktijk, maar beklaagde heeft dit verzoek gefiatteerd. Beklaagde heeft toegelicht dat hij in de veronderstelling verkeerde dat klager op de hoogte was van het verzoek tot uitschrijving van de dochters en had aangenomen dat dit in het verlengde lag van de door de rechtbank verleende toestemming tot verhuizing en inschrijving in de school van de kinderen . Omdat beklaagde de dochters zonder te informeren naar de toestemming van de vader met gezag heeft uitgeschreven is dit onderdeel van de klacht gegrond. De administratieve inrichting van de praktijk is zodanig aangepast, dat een herhaling niet meer voor kan komen. Het overige klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Geen maatregel opgelegd.

Datum uitspraak: 4 mei 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr S. Veldhof, werkzaam te Goes,

tegen:

C , arts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. drs. S. Slabbers, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 10 december 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de brief met bijlage van klager, ontvangen op 19 maart 2021;

-          de email van beklaagde met bijlage, ontvangen op 19 maart 2021.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 maart 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.                  De feiten

2.1              Klager is de vader van twee dochters van indertijd twee en vier jaar oud (verder: de dochters). Klager is verwikkeld in een problematisch verlopende echtscheiding. Klager en zijn ex-echtgenote hebben samen het gezag over de dochters. De ex-echtgenote van klager (verder: de ex-echtgenote) is in 2020 met vervangende toestemming van de rechtbank met beide dochters verhuisd naar D. De rechtbank heeft daarbij ook vervangende toestemming verleend tot inschrijving op een school aldaar.

2.2              Beklaagde heeft een solo huisartsenpraktijk. De ex-echtgenote en de dochters waren ingeschreven in de huisartsenpraktijk van beklaagde. Op 16 april 2020 zijn zij op verzoek van de ex-echtgenote alle drie uitgeschreven uit de praktijk.

2.3              Op 19 juni 2020 heeft klager telefonisch, desgevraagd van de assistente van de praktijk vernomen dat de dochters op 16 april 2020 waren uitgeschreven. Beklaagde heeft diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met klager en met de ex-echtgenote.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

a.              de dochters zonder klagers toestemming uit de praktijk heeft uitgeschreven en

b.             dat hij klager te weinig informatie heeft verstrekt en een denigrerende toonzetting heeft gebruikt in een email aan klager.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gedeeltelijk bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

Klachtonderdeel a

5.1              Het College stelt vast dat beklaagde erkent dat hij verantwoordelijk is voor de uitschrijving van de dochters uit zijn praktijk, op verzoek van de ex-echtgenote. Het verzoek is weliswaar aangenomen en behandeld door een van de assistentes van de praktijk, maar beklaagde heeft dit verzoek gefiatteerd. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij op de hoogte was van de verhuizing van de ex-echtgenote met de kinderen naar D. Hij heeft daarbij toegelicht dat hij in de veronderstelling verkeerde dat klager op de hoogte was van het verzoek tot uitschrijving van de dochters en had aangenomen dat dit in het verlengde lag van de door de rechtbank verleende toestemming tot verhuizing en inschrijving in de school van de kinderen. Hij realiseerde zich pas dat klager niet van de verzochte uitschrijving op de hoogte was en daar niet mee instemde, toen klager op 19 juni 2020 contact opnam met de praktijk. Hij heeft ter mondelinge behandeling toegelicht dat hij klager vooraf had moeten informeren en had moeten checken of die ervan op de hoogte was en toestemde.

5.2              Het College stelt vervolgens vast dat het verdere debat tussen partijen vooral is gegaan over de vragen - kort en zakelijk weergegeven - : of een arts op grond van goed hulpverlenerschap zonder de daartoe benodigde toestemming van één van de ouders met gezag, minderjarige kinderen uit de praktijk kan uitschrijven, of het nieuwe woonadres van de dochters binnen of buiten het verzorgingsgebied van beklaagde lag en of een huisarts zelf de grenzen van het verzorgingsgebied van zijn praktijk mag vaststellen.

Het College komt echter bij de beoordeling van deze klacht niet toe aan dit debat, omdat hieraan pas wordt toegekomen wanneer een arts zich op het moment van het beslissen op een verzoek tot uitschrijving van minderjarigen realiseert dat één van de ouders met gezag hiervoor geen toestemming geeft. In het geval van beklaagde is hij er van uitgegaan dat klager op de hoogte was van de uitschrijving en dat de toestemming samenhing met de door de rechtbank verleende toestemming tot verhuizing en inschrijving van de school, en waren de dochters al uitgeschreven.

5.3              Het College kan daarom geen oordeel geven over wat er zou zijn gebeurd als beklaagde vóór het uitschrijven had geweten dat klager geen toestemming verleende. Omdat beklaagde de dochters zonder te informeren naar de toestemming van de vader met gezag heeft uitgeschreven is dit onderdeel van de klacht gegrond.

Klachtonderdeel b

5.4              Ten aanzien van de denigrerende toonzetting, naar het College begrijpt met name in een email betreffende het woord ‘rectificeren’, heeft beklaagde bij de mondelinge behandeling toegelicht dat de verhouding met klager dusdanig verstoord was dat hij zich gedwongen voelde om uiterst behoedzaam en voorzichtig zijn woorden te kiezen en met klager om te gaan. Dit had ook te maken met de direct aangekondigde dreiging van het nemen van juridische stappen door klager. Het College stelt vast dat uit de stukken de moeizame communicatie over en weer blijkt en tegelijkertijd de wens van beide partijen om tot een oplossing te komen. Omdat beklaagde de door klager voorgestelde oplossing, te weten, het terugschrijven van de dochters in de praktijk niet wilde dan wel kon uitvoeren en er over en weer voorwaarden werden gesteld aan gesprekken om tot oplossingen te komen, zijn partijen verder uit elkaar geraakt. Wat daar ook van zij, het College is niet van oordeel dat beklaagde hierin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit geldt meer specifiek ook voor de e-mail waarin door beklaagde uitleg wordt gegeven aan het woord ‘rectificeren’. Achteraf bezien zijn over en weer geschreven stellingen in wederzijdse correspondentie wellicht minder handig geformuleerd, maar dit levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van beklaagde op. Dat beklaagde ná het uitschrijven klager te weinig heeft geïnformeerd, is het College niet gebleken. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.5              Het College heeft tot slot kennisgenomen van de manier waarop beklaagde direct aantoonbaar de werkwijze ten behoeve van het uitschrijven van minderjarigen in zijn praktijk heeft gewijzigd, opdat een herhaling van dit probleem nooit meer voorkomt.

5.6              Het College is van oordeel dat een gegrondverklaring van de klacht zonder het opleggen van een maatregel in dit geval passend is. Het College overweegt daartoe dat het tuchtrecht - onder meer - bedoeld is als instrument om de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te waarborgen. Precies dat is naar aanleiding van deze klacht gebeurd: beklaagde heeft erkend dat hij dit anders had moeten doen en daarop de administratieve inrichting van de praktijk zodanig aangepast, dat een herhaling niet meer voor kan komen. Gelet op de inhoud/zwaarte van de klacht en het bereiken van het hiermee beoogde doel, is het College van oordeel dat het opleggen van een maatregel niet passend is.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;

-           bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek, I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.