ECLI:NL:TGZRSGR:2021:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-162

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:52
Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 04-05-2021
Zaaknummer(s): 2020-162
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. De beklaagde heeft weliswaar niet zelf de brieven opgesteld en deze niet zelf aan de echtgenoot overhandigd, maar hij heeft door ondertekening van de verwijsbrieven verantwoordelijkheid genomen voor de verwijzing en voor de inhoud ervan. Ook is hij als huisarts verantwoordelijk voor de wijze waarop in zijn praktijk de door hem ondertekende verwijsbrieven worden verstrekt. Door in dit geval zonder klaagsters toestemming de verwijsbrieven mee te geven aan haar echtgenoot, heeft beklaagde zijn beroepsgeheim geschonden. Beklaagde heeft zonder toestemming van klaagster een derde de gelegenheid gegeven kennis te nemen van haar medische gegevens. Het feit dat de enveloppen dichtgeplakt waren, maakt dit niet anders. Beklaagde heeft daarbij nagelaten te verifiëren of klaagster een verwijzing wenste en of zij er mee instemde dat haar echtgenoot ook haar verwijsbrief zou meenemen terwijl in die brief episodes uit haar medisch dossier stonden opgenomen, met alle gevolgen van dien voor klaagster. Klacht gegrond verklaard. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 4 mei 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. M. van Eeden, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 10 november 2020;

-          het verweerschrift.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 maart 2021. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Beklaagde werd bijgestaan door zijn waarnemend gemachtigde

mr. D. Benamari.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster en haar man waren sinds enkele jaren patiënt in de praktijk van beklaagde, die als huisarts werkzaam is. Op 10 augustus 2020 heeft de echtgenoot van klaagster twee verwijsbrieven afgehaald in de praktijk. In de ene verwijsbrief wordt klaagster, en in de andere wordt de echtgenoot verwezen. Beide brieven betroffen een verwijzing voor relatietherapie. De in de praktijk werkzame Praktijkondersteuner huisartsenzorg geestelijke gezondheidszorg (verder: POH-GGZ) had de beide verwijsbrieven opgesteld op verzoek van de echtgenoot van klaagster. Beklaagde heeft de brieven ondertekend. De assistente van de praktijk heeft de twee brieven meegegeven aan de echtgenoot van klaagster, toen hij deze in de praktijk kwam halen. De brieven zaten in twee afzonderlijke, dichtgeplakte enveloppen. Klaagster en haar echtgenoot waren in de voorgaande jaren ook al eens verwezen voor relatietherapie.

2.2              De verwijsbrief waarin klaagster wordt verwezen voor relatietherapie vermeldt - voor zover hier relevant - : “[..] Pte is in het verleden bekend [aanpassing van verschrijving door College] in de praktijk ivm depressieve klachten met een vermoeden van persoonlijkheidsstoornis. [..]” Tevens zijn journaalregels uit het patiëntendossier van klaagster (betrekken hebbend op de periode 2016-2018) in de verwijsbrief opgenomen onder de episode “Depressieve klachten met persoonlijkheidsstoornis”. In die journaalregels staat onder meer vermeld: “E Depressieve klachten met persoonlijkheidsstoornis”, en “C praktijk psychiatrie” en “C uitgaand [Verwijsbrief – psychiatrie], en “C Dokterspost : Depressie Wil vw specialistische GGZ: gaat nog niet zo goed. Relatie gaat wat beter,”. Op de S-regel staat vervolgens vermeld: “maar stemmingsklachten staan nu op de voorgrond. Psycholoog stelt ook persoonlijkheidsonderzoek voor”. Tevens staat vermeld; “V psychiatrie”.

2.3              De verwijsbrief waarin de echtgenoot voor relatietherapie wordt verwezen bevat een episode met journaalregels uit het patiëntendossier van de echtgenoot uit juni 2020. Daarin staat onder de S-regel genoteerd hetgeen de echtgenoot, die opnieuw met relatietherapie wilde starten, kennelijk aan de POH-GGZ heeft verteld tijdens een intake. De episode waaronder deze anamnese is vermeld, luidt: “Problemen met ziekte partner: borderline.”

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, allereerst (i) dat hij zonder toestemming van klaagster verwijsbrieven heeft gemaakt waarin medische informatie staat vermeld die haar betreft en dat hij die brieven heeft laten meegeven aan haar echtgenoot. Zodoende heeft beklaagde zijn beroepsgeheim geschonden. Voorts verwijt zij beklaagde (ii) dat in de verwijsbrief van haar man een diagnose over haar staat vermeld, te weten ‘borderline’, terwijl deze diagnose nooit bij haar is gesteld. Dit alles klemt temeer nu juist deze informatie door de (inmiddels) ex-echtgenoot is gebruikt tijdens de echtscheidingsprocedure.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klachten dan wel de ongegrondheid van de klachten omdat beklaagde geen persoonlijk verwijt valt te maken. Hij heeft immers niet zelf de verwijsbrieven opgesteld en evenmin heeft hij de brieven zelf aan de echtgenoot meegegeven.

Subsidiair heeft beklaagde de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College stelt allereerst vast dat klaagster ontvankelijk is in haar klachten. De beklaagde heeft weliswaar niet zelf de brieven opgesteld en deze niet zelf aan de echtgenoot overhandigd, maar hij heeft door ondertekening van de verwijsbrieven verantwoordelijkheid genomen voor de verwijzing en voor de inhoud ervan. Ook is hij als huisarts verantwoordelijk voor de wijze waarop in zijn praktijk de door hem ondertekende verwijsbrieven worden verstrekt. Ter zitting heeft gemachtigde van beklaagde dit ook ingezien en daarop heeft zij het niet-ontvankelijkheidsverweer ingetrokken.

5.2              Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel (i) (schending beroepsgeheim) overweegt het College als volgt. Hoofdregel is dat een arts een beroepsgeheim heeft en dit niet dan met toestemming van de patiënt mag doorbreken. Door in dit geval zonder klaagsters toestemming de verwijsbrieven mee te geven aan haar echtgenoot, heeft beklaagde zijn beroepsgeheim geschonden. Beklaagde heeft zonder toestemming van klaagster een derde de gelegenheid gegeven kennis te nemen van haar medische gegevens. Het feit dat de enveloppen dichtgeplakt waren, maakt dit niet anders. Beklaagde heeft daarbij nagelaten te verifiëren of klaagster een verwijzing wenste en of zij er mee instemde dat haar echtgenoot ook haar verwijsbrief zou meenemen terwijl in die brief episodes uit haar medisch dossier stonden opgenomen, met alle gevolgen van dien voor klaagster. Dit betekent dat dit klachtonderdeel slaagt.

5.3              Het tweede klachtonderdeel (ii) richt zich tegen de inhoud van de verwijsbrief die haar echtgenoot betreft, omdat in die brief in de episode de term ‘borderline’ staat vermeld en dit patiënte zelf betreft. Hierover overweegt het College als volgt. Hetgeen de echtgenoot zelf met zijn huisarts heeft besproken en onder de S-regel (anamnese) in zijn dossier is opgenomen, mag uiteraard worden opgenomen in zijn verwijsbrief. Er valt beklaagde echter een verwijt te maken van het feit dat hij in de episode “Problemen met ziekte partner: Borderline” het woord ‘borderline’ heeft laten staan en dit door ondertekening van de brief heeft gefiatteerd. Het probleem met het gebruik van het woord ‘borderline’ in de episode is dat niet in één oogopslag duidelijk is dat ‘borderline’ niet bedoeld is als diagnose. De gemiddelde lezer zal dit wél als diagnose interpreteren, met alle gevolgen van dien voor klaagster. Uit de verwijsbrief van de man komt onvoldoende duidelijk naar voren dat ‘borderline’ slechts een soort van subjectieve werkaantekening was van een andere huisarts, genoteerd tijdens een consult met de echtgenoot. Anders gezegd het is onvoldoende duidelijk dat ‘borderline’ geen diagnose is die betrekking heeft op klaagster. Ter zitting en in de stukken heeft klaagster uiteengezet - en dit is door beklaagde niet betwist - dat zij noch binnen de huisartspraktijk, noch door de psychiater die zij in de periode 2016-2018 bezocht, óóit met borderline is gediagnosticeerd.

Het voorgaande betekent dat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

Het College stelt vast dat beklaagde na dit voorval meerdere gesprekken met klaagster heeft gevoerd en daarin zijn excuses heeft aangeboden. Ook heeft beklaagde een VIM-melding gedaan en de werkwijze in zijn praktijk op dit punt aangepast.

5.4       De conclusie is dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Het College vindt oplegging van onderstaande maatregel passend. Nu deze manier van opstellen en ondertekenen van verwijsbrieven naar de inschatting van het College in de dagelijkse praktijk vaker voorkomt, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.         De beslissing

Het College:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek, I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.