ECLI:NL:TGZRSGR:2021:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-087a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:51
Datum uitspraak: 04-05-2021
Datum publicatie: 04-05-2021
Zaaknummer(s): 2020-087a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager is ontvankelijk in de klacht, nu zijn dochter op het moment van het indienen van de klacht 12 jaar oud was . Klager is dus bevoegd om in zijn rol van wettelijk vertegenwoordiger te klagen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd. Beklaagde heeft binnen een korte tijd de dochter tweemaal gezien en klager eenmaal. Na het tweede contact met de dochter, heeft beklaagde een spoedverwijzing gemaakt voor de kinderarts met daarbij het verzoek om een systemische aanpak, zoals overigens ook door klager gewenst. Deze verwijzing is een zorgvuldige en adequate handelwijze geweest.    Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

destijds werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 7 juli 2020;

-          de brief van beklaagde van 16 september 2020, ingekomen op 22 september 2020;

-          de brief van klager van 18 september 2020, ingekomen op 22 september 2020;

-          de brief van klager van 5 oktober 2020, ingekomen op 7 oktober 2020;

-          de brief van klager van 13 oktober 2020, ingekomen op 14 oktober 2020;

-          het verweerschrift van 18 november 2020, ingekomen op 19 november 2020;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 13 januari 2021.

1.2              Het College heeft de klacht op 23 maart 2021 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde werkte ten tijde van de klacht als huisarts in opleiding bij de huisartsenpraktijk E.

2.2              Klager heeft een dochter, geboren in 2008 (verder te noemen: de dochter). Beklaagde heeft op 18 mei 2020 de dochter op haar spreekuur gezien. Twee dagen daarna, op 20 mei 2020, heeft zij klager gezien. Klager had een afspraak gemaakt om zijn zorgen te uiten over (het eetgedrag van) de dochter.

2.3              Beklaagde heeft op 25 mei 2020 opnieuw de dochter gezien en vervolgens een spoedverwijzing gemaakt voor de kinderarts met het verzoek om een systemische aanpak.

2.4              De dochter is op 26 mei 2020 door de kinderarts gezien, waarna zij diezelfde dag is opgenomen in het F.

2.5              Op 27 mei 2020 heeft beklaagde telefonisch contact gehad met klager over de opname de dochter.

2.6              Op 19 juni 2020 is de dochter ontslagen uit het ziekenhuis en is zij doorverwezen naar G.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde – samengevat – dat zij:

a.              niets heeft gedaan met de zorgen en informatie die klager op woensdag 20 mei 2020 met haar heeft gedeeld;

b.             geen invulling heeft gegeven aan haar medische zorgplicht door middel van het zorgen voor de vereiste verwijzingen en de vereiste ingrepen;

c.              hem geen informatie heeft gegeven over haar handelen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft primair een beroep gedaan op de (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkheid van

klager en subsidiair de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  Ontvankelijkheid

5.1       Beklaagde stelt dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht voor zover de klacht betrekking heeft op de aan de dochter geleverde zorg, omdat niet is gebleken dat de dochter op de hoogte is van het indienen van de tuchtklacht en daarmee instemt. Volgens beklaagde is instemming van de dochter nodig. Het College volgt dit standpunt niet.

5.2       Het College is bevoegd tot kennisname van een schriftelijke klacht van een rechtstreeks belanghebbende (art. 65 lid 1 sub a Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg). Een rechtstreeks belanghebbende is in ieder geval de patiënt zelf, maar ook naaste bloed- en aanverwanten, zoals ouders. Uit artikel 7:447 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat een minderjarige patiënt vanaf zestien jaar zelf bevoegd is een klacht in te dienen. Daarmee is de bevoegdheid om te klagen van de ouders/wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen vanaf zestien jaar vervallen. Bij kinderen tot zestien jaar is het uitgangspunt dat zij niet in staat zijn om hun belangen zelf te behartigen op dit punt en daarom zijn in principe alleen de ouders/wettelijke vertegenwoordigers daartoe bevoegd, zonder dat de instemming van de minderjarige patiënt nodig is (zie CTG 1 oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:110). De dochter was op het moment van het indienen van de klacht 12 jaar oud. Klager is dus bevoegd om in zijn rol van wettelijk vertegenwoordiger te klagen, zonder dat de dochter met het indienen van de klacht heeft ingestemd. Klager kan dan ook worden ontvangen in alle klachtonderdelen.

5.3       Beklaagde schrijft in haar verweerschrift alleen in te gaan op de klachten over het handelen tegenover klager en niet op de klachten over het handelen tegenover de dochter. Desondanks heeft het College voldoende informatie ontvangen, in het klaag- en het verweerschrift en het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, om weloverwogen over alle klachtonderdelen te kunnen oordelen.

6.                  De beoordeling

6.1       Het College is van oordeel dat beklaagde niet kan worden verweten dat zij heeft

gehandeld in strijd met de zorg die zij klager behoorde te geven en zal de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaren. Het College zal dit oordeel hieronder toelichten.

Klachtonderdeel a en b

6.2       De kern van de klacht is dat beklaagde volgens klager de dochter niet goed heeft

geholpen, omdat zij niet zou hebben gekeken naar de achterliggende problematiek van de eetstoornis van de dochter en dat zij geen verwijzing heeft gegeven voor een integraal medisch onderzoek. Het College deelt dit standpunt niet. Het College is van oordeel dat beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld en een juiste doorverwijzing heeft gegeven.

6.3       Beklaagde heeft binnen een korte tijd (tussen 18 en 25 mei) de dochter tweemaal

gezien en klager eenmaal. Na het tweede contact met de dochter op 25 mei 2020, heeft beklaagde een spoedverwijzing gemaakt voor de kinderarts met daarbij het verzoek om een systemische aanpak, zoals overigens ook door klager gewenst. Deze verwijzing is een zorgvuldige en adequate handelwijze geweest. Na onderzoek heeft de kinderarts de diagnose anorexia nervosa gesteld (volgt uit het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek) en is de dochter doorverwezen naar G. G is een kliniek die gespecialiseerd is in de behandeling van eetstoornissen. Zoals door beklaagde in het vooronderzoek is verklaard, onderzoeken ze in deze kliniek ook de onderliggende oorzaken van een eetstoornis - een onderzoek waar klager sterk op aandringt - maar de behandeling is een lang traject. De dochter moet eerst meer op gewicht en op krachten zijn voor er naar de onderliggende oorzaken gekeken (en daar waar nodig aan gewerkt) kan worden. Naar het oordeel van het College is de doorverwijzing naar G een juiste en logische verwijzing, overigens zeker gelet op de wens van klager dat naar de achterliggende oorzaak van de eetstoornis wordt gekeken. Deze klachtonderdelen zijn dus ongegrond.

Klachtonderdeel c

6.4       Klager stelt dat beklaagde hem geen informatie heeft gegeven over haar handelen.

Beklaagde stelt dat zij in het consult met klager op 20 mei 2020 heeft besproken dat zij de dochter op korte termijn weer zou zien en dat zij dan een gepast vervolgbeleid in gang zou zetten, waarbij zij zou verzoeken om een brede kijk op de problematiek. Dit heeft klager niet weersproken. Klager heeft in het vooronderzoek bevestigd dat hij met beklaagde een goed gesprek had en dat zij goed uit elkaar gingen. Verder stelt beklaagde dat zij klager heeft gebeld nadat zij op de hoogte was van de opname van de dochter in het ziekenhuis. Ook dit heeft klager niet weersproken.

6.5       Onduidelijk is welke informatie klager verder van beklaagde had willen ontvangen en

wat klager in de communicatie met beklaagde heeft gemist. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

7.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 4 mei 2021 door E.P. de Beij, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek, I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.