ECLI:NL:TGZRSGR:2021:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-133
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-04-2021 |
Datum publicatie: | 20-04-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-133 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Beklaagde is medisch adviseur bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR). Het CBR heeft als taak de rijgeschiktheid te beoordelen op basis van onder andere de Regeling eisen geschiktheid 2000. In sommige gevallen is voor die beoordeling informatie van een (onafhankelijk) medisch specialist nodig, zo ook in dit geval van de oogarts. Beklaagde heeft klager op juiste gronden verwezen naar de oogarts in verband met zijn diabetes. Het is het College niet gebleken dat beklaagde medische informatie heeft gedeeld met anderen. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, arts,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. A.C. Beijering-Beck, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 14 september 2020;
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 10 maart 2021 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Beklaagde is medisch adviseur bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR). Klager heeft op 15 augustus 2019 een gezondheidsverklaring ingediend bij het CBR voor verlenging van zijn rijbewijs. Na het ontvangen van aanvullende informatie heeft beklaagde op 25 maart 2020 de informatie beoordeeld en klager naar aanleiding daarvan doorverwezen naar een oogarts. In de verwijzingsbrief heeft beklaagde onder ‘reden verwijzing’ het volgende aangegeven:
“(…) – De arts heeft aangegeven dat u langer dan 10 jaar diabetes heeft. Hierdoor kunnen uw ogen achteruit zijn gegaan. – Uit de ontvangen informatie blijkt dat er bij u sprake is van een netvliesaandoening door de diabetes mellitus (…).”
2.2 Nadat klager door de oogarts was gezien, is klager door een collega van beklaagde bij brief van 20 mei 2020 verwezen naar een deskundige praktische rijgeschiktheid om de rijvaardigheid van klager te beoordelen middels een praktische rijgeschiktheid test (hierna: rijtest). Hierop heeft klager op 23 mei 2020 telefonisch contact opgenomen met de klantenservice om te klagen over de procedure. Bij brief van 2 juni 2020 heeft een medewerker van het CBR schriftelijk gereageerd. Op 1 juni 2020 heeft klager ook een brief gestuurd naar het medisch hoofd van de Divisie Rijgeschiktheid van het CBR.
2.3 Op 30 juli 2020 heeft klager de rijtest succesvol afgelegd en is het besluit genomen tot verlenging van klagers rijbewijs.
3.
De klacht
Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:
1) een medisch oordeel heeft geveld zonder klager in persoon te onderzoeken;
2) het medisch beroepsgeheim heeft geschonden.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klachten niet-ontvankelijk zijn. Subsidiair heeft beklaagde de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Het College acht klager ontvankelijk in zijn klacht vanwege zijn belang bij behandeling van de klacht in het kader van de individuele gezondheidszorg.
eerste klachtonderdeel:
5.2 Het CBR heeft als taak de rijgeschiktheid te beoordelen op basis van onder
andere de Regeling eisen geschiktheid 2000. In sommige gevallen is voor die beoordeling
informatie van een (onafhankelijk) medisch specialist nodig, zo ook in dit geval van
de oogarts. Beklaagde heeft klager op juiste gronden verwezen naar de oogarts in verband
met zijn diabetes. Beklaagde is enkel betrokken geweest bij de beslissing van 25 maart
2020 om klager door te verwijzen naar de oogarts. Voor zover klager ook klaagt over
de rijtest overweegt het College dat uit het dossier blijkt dat beklaagde niet betrokken
is bij die beslissing, zodat beklaagde daarvoor niet (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk
is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
tweede klachtonderdeel:
5.3 Klager heeft op verschillende manieren zijn klachten over de procedure geuit
bij het CBR. Het is het College niet gebleken dat beklaagde medische informatie heeft
gedeeld met anderen. Het had weliswaar beter geweest vanuit de organisatie om over
de klachten contact op te nemen met klager en uitleg te geven over de procedure, maar
dit is niet aan beklaagde toe te rekenen. Dit klachtonderdeel is daarom ook ongegrond.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is. Beklaagde kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6.
De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
de klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 20 april 2021 door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, N.K.M. van der Plas, E.G. van der Jagt en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.