ECLI:NL:TGZRSGR:2021:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-090
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-04-2021 |
Datum publicatie: | 20-04-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-090 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Niet is gebleken dat beklaagde haar oordeel slechts heeft gebaseerd op een – haar vooroordeel bevestigende – selectie van het medisch dossier. Dat beklaagde bij haar onderzoek en rapportage buiten haar medische expertise is getreden heeft het College op geen enkel punt vastgesteld. Verder acht het College de stellingen op het punt van liegen en valsheid in geschrifte niet onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan. Ook overigens is het College van oordeel dat beklaagdes rapport voldoet aan de geldende criteria waaraan een deskundigenrapport dient te voldoen. Klacht ongegrond verklaard. |
Datum uitspraak: 20 april 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: C,
tegen:
D , verzekeringsarts,
werkzaam te B
beklaagde,
gemachtigde: mr. I. Veldhuizen.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 juli 2020;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek met bijlage;
- een brief van de gemachtigde van klaagster, gedateerd 19 november 2020, ontvangen op 20 november 2020;
- een brief van de gemachtigde van klaagster, gedateerd 11 december 2020, ontvangen op 14 december 2020;
- een e-mailbericht van klaagster van 23 februari 2021 met bijlagen;
- een e-mailbericht van klaagster van 9 maart 2021.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek
mondeling te worden gehoord.
1.3
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting
van 10 maart 2021. Klaagster heeft afgezien van de mogelijkheid ter zitting te verschijnen.
Alleen beklaagde, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen en heeft haar standpunt
mondeling toegelicht, onder overlegging/voorlezing van een pleitnota. Zijdens klaagster
was met oog op een eerder geplande mondelinge behandeling bij brief een pleitnota
met bijlagen ingestuurd.
2. De feiten
2.1 Klaagster, geboren in 1958, is in de periode van 20 december 2010 tot 22 augustus 2012 arbeidsongeschikt geweest wegens urologische/gynaecologische klachten en psychische klachten; voor deze laatste klachten is zij in mei 2012 bij E in behandeling gegaan.
2.2 Bij beslissing van 15 augustus 2012 is klaagster per 22 augustus 2012 door verzekeringsarts F hersteld verklaard voor de maatgevende arbeid als jurist. Ten aanzien van deze hersteldverklaring heeft klaagster bezwaar en beroep ingesteld, dat ongegrond werd verklaard.
2.3 De medische rapportage die ten grondslag ligt aan de onder 2.2 genoemde beslissing vermeldt het volgende:
“…
Toen ze met een buurvrouw ging praten die psychotherapeut is, kwam ze erachter dat ze wrsch ADD had: moeilijk slapen, in avond doodmoe. Veel eten. Ze is naar E gegaan, daar is ADD vastgesteld en ze is behandeld met Ritalin 9 concerta (het College leest: Ritalin of Concerta). Ze voelt zich erg goed, heeft in de avond nog energie, slaapt beter, eetgedrag verbeterd, minder moe.
….
Ze denkt haar eigen werk weer aan te kunnen.
3. Probleemanalyse:
Het ziekteproces is dusdanig verbeterd dat de klant voldoende belastbaar is om weer in de maatgevende arbeid te hervatten. Daarbij zijn de overwegingen dat de beperkingen die bij onderzoek kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn verminderd dat er geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestaat om dit werk te verrichten. ”
2.4 In februari 2013 is aan klaagster op As I de diagnose Aandachtstekortstoornis (ADHD) met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type, schriftelijk bekendgemaakt. Bij brief van 6 november 2013 heeft psychiater G van E aan beklaagde het volgende geschreven:
“Op uw verzoek stuur ik u een reactie op uw vragen omtrent diagnostiek en behandeling van A, 1958.
1+2: Wat zijn uw onderzoeksbevindingen? Welke diagnoses zijn gesteld?
Na uitgebreid onderzoek, is de diagnose Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheidtype gesteld.
Somatisch is patiënte bekend met hypertensie en netvliesbloedingen waarbij een verminderde visus.
3: Wat is het verdere beleid c.q. therapie?
Patiënte wordt ingesteld op medicatie, om zo de concentratieproblemen, impulsiviteitsproblemen en vermoeidheid te verminderen. Daarna wordt de verdere hulpvraag geïnventariseerd.
4: Wat is de prognose?
Een prognose is moeilijk te geven. Momenteel is patiënte nog niet optimaal ingesteld op medicatie. De behandeling loopt tot mei 2014. In de periode daar voorafgaand zal geëvalueerd worden of verdere behandeling voor haar klachten nodig is. ”
2.5 Op 10 augustus 2018 heeft klaagster een WIA-aanvraag ingediend. In het kader van deze aanvraag is een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek ingesteld waarvan een medisch onderzoeksverslag is opgemaakt en een FML, beide van 19 september 2018. Op basis van het arbeidsdeskundig rapport van 5 oktober 2018 had klaagster recht op een gedeeltelijke WIA-uitkering. Na succesvol bezwaar werd klaagster volledig arbeidsongeschikt geacht per datum 29 december 2017 en werd – omdat er geen verbetering werd verwacht – per die datum een IVA-uitkering toegekend. Na beoordeling WIA per einde wachttijd 10 augustus 2017 door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige werd aan klaagster per 10 augustus 2017 een IVA-uitkering toegekend.
2.6 Op 24 juli 2019 heeft klaagster een herzieningsverzoek inzake de beslissing van 15 augustus 2012 (zie onder 2.2 en 2.3) ingediend op grond van nieuwe feiten, met als motivering de medische informatie van E van 6 november 2013.
2.7 Beklaagde heeft het herzieningsverzoek beoordeeld. Deze beoordeling van 14 februari 2020 houdt onder meer het volgende in:
“1.Aanleiding
Klant heeft een herzieningsverzoek ingediend. Ze verzoekt om herziening van de beslissing van 15-08-2012 waarin ze per 22-08-2012 geschikt werd geacht voor het eigen werk.
2.Gegevens
Klant was arbeidsongeschikt vanaf 20-12-2010, werd op 15-08-2012 arbeidsgeschikt geacht voor het eigen werk per 22-08-2012, zie rapportage dd 15-08-2012.
…
Klant geeft in haar herzieningsverzoek van 24-07-2019 aan dat de beslissing van 15-08-2012 niet gebaseerd is op informatie van E.
Brief van feb. 2013 aan [klaagster], zonder vermelding van instantie en naam en functie van de opsteller
…
3.Overwegingen
Van herziening van een beslissing kan alleen sprake zijn als er sprake is van nieuwe feiten.
Uit het rapport van 15-08-2012 blijkt dat de verzekeringsarts de ADHD-klachten heeft meegewogen in de beslissing. Uit rapport van de bezwaarverzekeringsarts 21-09-2012 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts de ADHD-klachten heeft meegewogen in de beslissing. Ook in de beroepszaak zijn de ADHD-klachten besproken. Klant stelt dat de hersteldverklaring van 22-08-2012 niet gebaseerd is op informatie van E, de brief van feb. 2013. In die brief, waarvan overigens de instantie en schrijver niet worden vermeld, wordt een voorlopige diagnose aangegeven, op as I aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type en Dyssomnia NAO (voorlopige diagnose). De informatie uit de brief van feb. 2013 betreft dus geen nieuw feit. Dat er sprake is ADHD-klachten is reeds meegenomen in de beoordeling in primair proces, in bezwaar en beroep. Een herziening van de beslissing is daarom niet aan de orde. ”
2.8 Bij beslissing van 17 februari 2020 is het herzieningsverzoek door het UWV
afgewezen omdat er geen sprake is van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheden
conform artikel 4:6 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Bij beslissing van 9 april
2020 is het bezwaar tegen voornoemde beslissing ongegrond verklaard en ook het daartegen
ingestelde beroep is bij beslissing van 27 augustus 2020 ongegrond verklaard.
3. De klacht
3.1 Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat:
- zij als niet-jurist op 14 februari 2020 in haar hoedanigheid van verzekeringsarts een juridisch oordeel heeft gegeven dat aantoonbaar onjuist is en buiten haar expertise ligt;
- zij haar oordeel van 14 februari 2020 slechts heeft gebaseerd op een – haar vooroordeel bevestigende – selectie van het medisch dossier. Onduidelijk is waarom zij de medische herbeoordelingen van 19 augustus 2018, 22 juni 2019 en 3 oktober 2019, waaruit klaagsters beperkingen blijken, niet bestudeerd heeft en/of niet relevant vindt voor het herzieningsverzoek van klaagster;
- zij liegt/valsheid in geschrifte pleegt als zij hierop wordt aangesproken.
3.2 Ter toelichting op de klacht voert klaagster aan dat beklaagde op zichzelf terecht heeft geoordeeld dat er met de rapportage van E uit 2013 geen sprake was van een nieuwe diagnose. Volgens klaagster heeft beklaagde echter ten onrechte aangenomen dat de klachten al in 2012 geen beperkingen voor klaagsters werk als advocaat zouden opleveren. De rapportage van E uit 2013 bevat nieuwe feiten, waaruit blijkt dat de beperkingen op
15 augustus 2012 niet juist zijn vastgesteld door verzekeringsarts F. Het besluit van 15 augustus 2012 is bovendien evident onredelijk en onjuist, nu klaagster wel degelijk beperkingen voor arbeid bleek en blijkt te hebben.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de geldende criteria waaraan een deskundigenrapport dient te voldoen:
- Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
- Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
- In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
- Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
- De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Daarbij toetst het College ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het rapport toetst het College of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie is kunnen komen.
5.2 Naar het oordeel van het College heeft beklaagde de opdracht naar aanleiding van het herzieningsverzoek terecht opgevat als een opdracht om te beoordelen of er in het herzieningsverzoek nieuwe medische feiten of veranderde medische omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden hebben geleid in de beslissing van 15 augustus 2012 namelijk dat klaagster per 22 augustus 2012 arbeidsgeschikt was.
5.3 Niet langer weersproken is dat beklaagde alle in het dossier beschikbare medische stukken heeft bestudeerd, inclusief de medische rapporten van 19 september 2018, 22 mei 2019 en 3 oktober 2019 en de medische informatie van 6 november 2013 van E uit 2013, die – zo begrijpt het College – in grote lijn gelijkluidend is aan de medische informatie van E van februari 2013. Dat al deze stukken als zodanig zouden moeten worden opgenomen in de rapportage van beklaagde acht het College niet noodzakelijk, zolang de conclusies van het rapport worden gedragen door de in het rapport gerelateerde bevindingen.
Ook overigens is niet gebleken dat beklaagde haar oordeel van 14 februari 2020 slechts heeft gebaseerd op een – haar vooroordeel bevestigende – selectie van het medisch dossier.
De in de klacht op deze punten geformuleerde verwijten zijn dan ook niet terecht.
5.4 Naar het oordeel van het College heeft beklaagde in het rapport van 14 februari 2020 navolgbaar uiteengezet dat de ADHD-klachten reeds waren onderkend en meegewogen door verzekeringsarts F in diens rapportage voorafgaand aan het besluit van 15 augustus 2012. Dit wordt niet anders vanwege de latere rapportage van F van 19 september 2018, waarin deze heeft aangegeven dat “medisch gezien aan te nemen is dat door de persoonlijke en sociale beperkingen de eigen arbeid niet mogelijk was”. Het gaat immers in laatstgenoemde rapportage niet om een herziening in 2018 van het oordeel van 15 augustus 2012, maar – zo blijkt uit de vraagstelling in die rapportage – om een beoordeling die pas is gedaan in verband met vaststelling van de belastbaarheid vanaf 9 juni 2014 en per 30 januari 2015. In dat verband heeft beklaagde er terecht op gewezen dat een diagnose niet op ieder moment in het leven dezelfde beperkingen oplevert en dat het dus mogelijk is dat klaagster per 22 augustus 2012 wel geschikt was voor het eigen werk en vanaf 9 juni 2014 en 30 januari 2015 niet.
5.5 Dat beklaagde bij haar onderzoek en rapportage buiten haar medische expertise is getreden heeft het College op geen enkel punt vastgesteld. Verder acht het College de stellingen op het punt van liegen en valsheid in geschrifte niet onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan. Ook overigens is het College van oordeel dat beklaagdes rapport voldoet aan de onder 5.1 genoemde criteria.
5.6 De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, N.K.M. van der Plas, E.G. van der Jagt en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.