ECLI:NL:TGZRSGR:2021:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-094

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:4
Datum uitspraak: 12-01-2021
Datum publicatie: 12-01-2021
Zaaknummer(s): 2020-094
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd verwijt beklaagde samengevat (seksueel) grensoverschrijdend te zijn opgetreden in c.q. in directe aansluiting op de zorgrelatie door vanaf oktober 2016 een intieme relatie met de patiënt te beginnen waarbij beklaagde in de periode vanaf december 2016 tot oktober 2017 meerdere seksuele contacten met de patiënt heeft gehad. Het College is van oordeel dat beklaagde daarmee op verschillende momenten kunnen en moeten stoppen. Door niet direct afstand te nemen, niet expliciet een einde te maken aan de zorgrelatie c.q. aan de contacten met de patiënt en door niet een afkoelingsperiode in acht te nemen, heeft beklaagde ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie waarin de patiënt zich tot haar bevond. Door het aangaan en in stand houden van de relatie heeft beklaagde gehandeld in strijd met de voor haar geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig overschreden. Ook heeft beklaagde nagelaten uit eigen beweging haar leidinggevende en/of collega’s in kennis te stellen van het contact met de patiënt en hetgeen zich tussen hen afspeelde. Aldus heeft beklaagde zich niet toetsbaar en transparant opgesteld. In het licht van de persoonlijke groei van beklaagde acht het College het risico van herhaling reeds behoorlijk verminderd. Klacht gegrond verklaard. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van 6 maanden.  

Datum uitspraak: 12 januari 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,

gevestigd te Utrecht,

klaagster, nader te noemen de Inspectie,

vertegenwoordigd door

drs. H.L.G. Scheijven, coördinerend specialistisch senior inspecteur, en

mr. M.G.E. Grijsbach, senior adviseur juridische zaken,

tegen:

A , verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. E. Doornbos, advocaat te Badhoevedorp.

1.              Het verloop van de procedure

1.1           Het verloop van de procedure blijkt uit:

-       het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 juli 2020;

-       het verweerschrift;

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3           De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 december 2020. De partijen, beklaagde bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.

2.         De feiten

2.1           Beklaagde werkte in 2016 bij C als psychiatrisch verpleegkundige op de woonafdeling D, een gespecialiseerde afdeling voor patiënten met een ernstige autistiforme stoornis. Op deze afdeling verbleef een vrijwillig opgenomen patiënt (hierna: de patiënt). Tussen beklaagde en de patiënt bestond een zorgrelatie.

2.2           In de zomer van 2016 heeft de patiënt naar beklaagde uitgesproken dat hij haar leuk vond. In die periode heeft een collega van beklaagde bij haar aangegeven dat zij het idee had dat het contact tussen beklaagde en de patiënt wat te intens was. Vervolgens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en de manager algemene zaken over afstand en nabijheid en grenzen aangeven.

2.3           In oktober 2016 werd beklaagde langdurig ziek (burnout).

2.4           Vanaf april 2017 begon beklaagde haar werkzaamheden weer op te bouwen op de activiteitenbegeleiding in E.

2.5           Beklaagde heeft in de periode van medio oktober 2016 tot medio oktober 2017 een

intieme relatie onderhouden met de patiënt. Daarbij had beklaagde in oktober 2016 haar privénummer aan de patiënt verstrekt, een afspraak met de patiënt gemaakt en hierna volgden meerdere privé-afspraken tussen beklaagde en de patiënt. Begin december 2016 gingen de contacten met de patiënt over in een eerste seksueel contact bij beklaagde thuis. Rond Kerst 2016 ging beklaagde mee naar de ouders van de patiënt. 

2.6       Vanaf januari 2017 verbleven beklaagde en de patiënt regelmatig samen, onder meer bij beklaagde thuis, en vonden seksuele contacten plaats.

2.7       In het najaar van 2017 verhuisde de patiënt intern binnen de woonafdeling naar een

ander huis. Hij gaf toen telefonisch bij beklaagde aan dat hij de relatie beëindigde. Daarna hebben beklaagde en de patiënt elkaar niet meer gezien.

2.8       Na enkele weken nam de patiënt contact op met beklaagde en gaf aan toch graag weer

een relatie met haar te willen, maar beklaagde wilde dat niet meer. De patiënt is hierop in een crisis geraakt met suïcidaliteit.

2.9       Op 7 februari 2018 ontving de inspectie een verplichte melding van C, dat beklaagde een intieme seksuele relatie met een patiënt was aangegaan. Daarna is de Inspectie een onderzoek gestart dat is uitgemond in deze procedure.

2.10     Op 4 april 2018 werd beklaagde door C ontslag aangezegd en daarop volgde beëindiging van het dienstverband per 1 juli 2018.

2.11     Beklaagde werkte vervolgens eerst bij een kinderopvangorganisatie en tegenwoordig heeft zij een baan als verpleegkundige in de thuiszorg voor ouderen met dementie.

3.         De klacht

3.1       De Inspectie verwijt beklaagde samengevat (seksueel) grensoverschrijdend te zijn opgetreden in c.q. in directe aansluiting op de zorgrelatie door vanaf oktober 2016 een intieme relatie met de patiënt te beginnen waarbij beklaagde in de periode vanaf december 2016 tot oktober 2017 meerdere seksuele contacten met de patiënt heeft gehad. Hiermee heeft beklaagde de essentiële norm binnen de gezondheidszorg geschonden dat iedere verpleegkundige (en iedere BIG-geregistreerde) zich dient te onthouden van het aangaan van een persoonlijke relatie met een patiënt direct of kort aansluitend aan de professionele behandel-/zorgrelatie.

Aldus heeft beklaagde de geldende beroepscodes geschonden, waaronder de Nationale Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden, V&VN/NU ’91, 2015 artikel 2.4, en misbruik gemaakt van de afhankelijkheid van de patiënt in de behandel-/zorgrelatie met hem.

4.     Het standpunt van beklaagde

4.1       Beklaagde heeft het aan haar verweten gedrag toegegeven en erkent dat zij fout heeft gehandeld. Volgens beklaagde dient echter geen maatregel te worden opgelegd om verschillende redenen. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.      De beoordeling

5.1       Vast staat dat beklaagde direct aansluitend op de periode dat zij had gewerkt op een afdeling waar de patiënt was opgenomen in de periode van oktober 2016 tot medio oktober 2017 een intieme, seksuele relatie met de patiënt heeft onderhouden. Beklaagde had daarmee op verschillende momenten kunnen en moeten stoppen. Door niet direct afstand te nemen, niet expliciet een einde te maken aan de zorgrelatie c.q. aan de contacten met de patiënt en door niet een afkoelingsperiode in acht te nemen, heeft beklaagde ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie waarin de patiënt zich tot haar bevond.  

Door het aangaan en in stand houden van de relatie heeft beklaagde gehandeld in strijd met de voor haar geldende professionele normen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig overschreden. De verantwoordelijkheid voor het bewaken van deze grenzen ligt uitdrukkelijk bij de zorgverlener. Dat geldt nog eens in versterkte mate voor een psychiatrisch verpleegkundige als beklaagde vanwege de extra kwetsbaarheid van de aan haar zorg toevertrouwde psychiatrische patiënten.

5.2       Ook heeft beklaagde nagelaten uit eigen beweging haar leidinggevende en/of collega’s in kennis te stellen van het contact met de patiënt en hetgeen zich tussen hen afspeelde. Aldus heeft beklaagde zich niet toetsbaar en transparant opgesteld.

5.3       Beklaagde heeft daarmee gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van de patiënt had behoren te betrachten en dus in strijd met het bepaalde in artikel 47, eerste lid, van de wet BIG. De klacht is dan ook gegrond.

5.4       Bij de vraag welke maatregel dient te worden opgelegd neemt het College behalve de ernst van beklaagdes gedrag ook de negatieve impact voor de - gelet op zijn geestelijke situatie kwetsbare - patiënt in aanmerking.

Beklaagde was ten tijde van de verweten gedragingen nog een jonge professional beneden de 30 jaar. Zij doorliep toen - naar niet is weersproken - een voor haarzelf in werk en privé moeilijke fase, die is uitgemond in een burnout en waarin beklaagde zich onvoldoende gesteund voelde. Toen de verweten gedragingen bekend werden is beklaagde door de instelling ontslagen. Beklaagde heeft in de periode van haar burnout gesprekken gehad met een arbeidspsycholoog over haar werk en de kwetsbaarheden daarin en ook met een GZ-psycholoog die haar behandelde vanwege de burnout, haar eigen kwetsbaarheid en privé-situatie (depressie van haar vader). 

Deze behandelingen waren als zodanig niet gericht op het voorkomen van herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag vanuit beklaagde in de zorgrelatie. Niettemin heeft het College door beklaagdes antwoorden op vragen ter zitting de overtuiging verkregen dat beklaagde door deze behandelingen haar zelfstandigheid heeft versterkt, beter heeft geleerd haar autonomie te bewaken en grenzen te stellen. Inmiddels is beklaagde werkzaam in de thuiszorg voor ouderen en wil zij daar haar professionele loopbaan verder voortzetten. Van herhaling van grensoverschrijdend gedrag door beklaagde is tot op heden geen sprake. Ook is het College duidelijk geworden dat beklaagde zich inmiddels terdege beseft hoezeer haar gedrag onjuist is geweest, en dat beklaagde zich de negatieve impact van dat gedrag voor de patiënt realiseert en heeft geleerd van het door de Inspectie geïnstigeerde vervolg op dat gedrag. Dat beklaagde sinds de periode 2017/2018 - zo bleek ter zitting - de nodige persoonlijk groei heeft doorgemaakt wist zij ook aan te geven aan de hand van een concreet voorbeeld uit haar huidige werk, waarin zij opnieuw was geconfronteerd met dilemma’s van afstand/nabijheid: toen zij door een ontremde patiënt intiem werd bejegend, heeft zij proactief het gesprek met collega’s opgezocht om in collegiale context de juiste houding en gedrag te bepalen. Beklaagde heeft tevens ter zitting verklaard dat zij heel graag in de (thuis)zorg wil blijven werken en daaruit ook veel voldoening haalt. Mede gelet op haar jonge leeftijd toen en nu wil het College beklaagde een kans geven haar professionele loopbaan in de zorg te blijven uitoefenen.

In het licht van het voorgaande acht het College het risico van herhaling reeds behoorlijk verminderd. Alles overziende acht het College een geheel voorwaardelijke maatregel van schorsing van na te melden duur passend en geboden.

6.         De beslissing

Het College:

-            verklaart de klacht gegrond;

-            schorst de bevoegdheid van beklaagde om de aan de inschrijving in het register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van zes maanden;

-            beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het college later anders mocht bepalen, op grond dat beklaagde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich niet opnieuw heeft schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag door een intieme relatie aan te gaan met een patiënt die aan haar zorg is toevertrouwd;

-            bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;

-            bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat beklaagde in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen.

Deze beslissing is gegeven door R.A. Dozy, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, I.M. Bonte, W.M.E. Bil, M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.