ECLI:NL:TGZRSGR:2021:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-108a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:24
Datum uitspraak: 23-02-2021
Datum publicatie: 23-02-2021
Zaaknummer(s): 2020-108a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een chirurg. Gelet op de stukken moet het er voor worden gehouden dat beklaagde als dienstdoende chirurg door het brievensysteem dat destijds in het ziekenhuis gebruikt werd, automatisch – en in dit geval ten onrechte – als hoofdbehandelaar op de SEH-brieven van chirurgisch getrieerde patiënten werd vermeld. In ieder geval is duidelijk dat beklaagde in het geval van de patiënte geen hoofdbehandelaar (of regiebehandelaar) was zoals bedoeld in de jurisprudentie op dit punt van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, in de zin dat de hoofdbehandelaar verantwoordelijk is voor het bewaken van de regie over de behandeling. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

 Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. L.B. de Jong, werkzaam te Den Haag,

tegen:

C, chirurg,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 6 augustus 2020;

-      het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 30 september.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              Het College heeft de klacht op 12 januari 2021 in raadkamer behandeld.  

2.                  De feiten

2.1              Op zaterdag 21 augustus 2010 heeft de toenmalige echtgenote van klager zich zonder verwijzing van de huisarts gemeld op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) van het D te B (hierna: het ziekenhuis). De echtgenote (hierna: de patiënte) had sinds 20 augustus 2010 last van pijnklachten ter hoogte van een van haar knieholtes. De patiënte is in eerste instantie onderzocht en beoordeeld door een arts in het tweede jaar van haar opleiding tot huisarts. De dienstdoende SEH-arts was de begeleider en supervisor van deze arts in opleiding tot specialist (hierna: AIOS) gedurende haar stage op de SEH in het ziekenhuis. Hij heeft patiënte zelf ook gezien en was tijdens het onderzoek van de patiënte door de AIOS, samen met klager, ter plekke aanwezig. De SEH-arts kwam met de AIOS tot de waarschijnlijkheidsdiagnose tendinitis (ontsteking van de pees) dan wel overbelasting.

2.2              In de door de AIOS opgestelde brief aan de huisarts van de patiënte, naar aanleiding van dit bezoek aan de SEH, staat – voor zover hier van belang – het volgende genoteerd:

“Hoofdbehandelaar: [naam beklaagde], chirurg

Arts assistent: [naam AIOS]

(…)

Conclusie hoofdbehandelaar:

mede beoordeeld door [naam SEH-arts] (SEH-arts)

C/ pijn knieholte, geen aanwijzingen voor DVT of Bakerse cyste, dd tendinitis/overbelasting

B/ - uitleg en geruststelling

-          zn pijnstelling met ibuprofen 3dd400mg

-          bij aanhoudende klachten retour huisarts

Met collegiale groeten,

[naam AIOS], arts-assistent, mede namens

[naam beklaagde], chirurg”.

2.3              Op 26 augustus 2010 is patiënte thuis onwel geworden, waarop klager 112 heeft gebeld. De patiënte is daarop per ambulance overgebracht naar de SEH van het ziekenhuis, waar zij in een “reanimatiesetting” aankwam. Ondanks de reanimatie is patiënte later diezelfde dag op de intensive care in het ziekenhuis komen te overlijden. De brief die de op 26 augustus 2010 dienstdoende arts op de SEH aan de huisarts heeft geschreven vermeldt als werkdiagnose massale longembolie met circulatiestilstand.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij op 21 augustus 2010 de diagnose diepveneuze trombose (DVT) heeft gemist dan wel deze diagnose op niet verantwoorde wijze heeft uitgesloten. Klager baseert zich ten aanzien van deze klacht in het bijzonder op de Richtlijn “Diagnostiek, preventie en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventie van arteriële trombose” (Kwaliteitsinstituut voor Gezondheidszorg CBO, 2008) en de NHG-standaard “Diepveneuze trombose en longembolie” (M86, 2008).

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft allereerst zijn condoleances aan klager overgebracht wegens het overlijden van patiënte, waarvan hij tot de indiening van de klacht niet op de hoogte was.

Beklaagde heeft zich verder primair op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht. Subsidiair heeft hij de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het is het College duidelijk dat het overlijden van de patiënte op relatief jonge leeftijd klager zeer heeft aangegrepen. Dit overlijden en de gevolgen die klager daar tot op heden van ondervindt vallen zeer te betreuren.

Ontvankelijkheid

5.2              Nu beklaagde BIG-geregistreerd chirurg is en zijn naam op de hierboven aangehaalde brief aan de huisarts voorkomt als hoofdbehandelaar van de patiënte, is er geen aanleiding om klager niet-ontvankelijk te verklaren in de klacht. De klacht zal inhoudelijk worden besproken.

Inhoudelijk

5.3              Bij het antwoord op de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van beklaagde voorop.

5.4       Uit het klaagschrift leidt het College af dat klager beklaagde – als de in de aangehaalde huisartsenbrief genoemde hoofdbehandelaar – medeverantwoordelijk houdt voor het missen van de juiste diagnose.

Beklaagde heeft aangevoerd dat hij geen persoonlijke bemoeienis heeft gehad met de patiënte. Hij heeft haar niet onderzocht of behandeld. Hij was ook niet de supervisor van de betreffende AIOS, die onder verantwoordelijkheid handelde van de dienstdoende SEH-arts. Uit onderzoek dat beklaagde heeft verricht, is hem gebleken dat het systeem waarmee het ziekenhuis destijds werkte, automatisch de dienstdoende chirurg als hoofdbehandelaar genereerde indien een patiënt op de SEH met een vermoedelijk chirurgisch probleem zich meldde. Dit gebeurde ook als deze dienstdoende chirurg niet bij de patiënt was betrokken, aldus beklaagde.

5.5       Nu partijen geen gebruik hebben gemaakt van het mondelinge vooronderzoek, is dit verweer onweersproken gebleven. Het College gaat er daarom vanuit dat het klopt dat beklaagde niet bij de behandeling van de patiënte betrokken is geweest. Dat hij haar heeft gezien, of door de AIOS of de SEH-arts is benaderd met een vraag, is ook niet door klager gesteld en blijkt evenmin uit de huisartsenbrief. Het is ook niet aannemelijk, omdat de AIOS de patiënte samen met en onder verantwoordelijkheid van de dienstdoende SEH-arts heeft gezien en beoordeeld. De genoteerde bevindingen gaven geen aanleiding om met een chirurg te overleggen. Het moet het er dan ook voor worden gehouden dat beklaagde als dienstdoende chirurg op 20 augustus 2010 door het brievensysteem dat destijds in het ziekenhuis gebruikt werd, automatisch – en in dit geval ten onrechte – als hoofdbehandelaar op de SEH-brieven van chirurgisch getrieerde patiënten werd vermeld. In ieder geval is duidelijk dat beklaagde in het geval van de patiënte geen hoofdbehandelaar (of regiebehandelaar) was zoals bedoeld in de jurisprudentie op dit punt van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, in de zin dat de hoofdbehandelaar verantwoordelijk is voor het bewaken van de regie over de behandeling.

5.6       Nu ook overigens niet is gebleken van enige betrokkenheid van beklaagde bij de behandeling van de patiënte, zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, W.F.R.M. Koch, P. Plantinga en M.J. Wijffelman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.