ECLI:NL:TGZRSGR:2021:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-088b
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:21 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2021 |
Datum publicatie: | 19-01-2021 |
Zaaknummer(s): | 2020-088b |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Uit de door beklaagde overgelegde stukken blijkt dat voor de behandeling van klager van essentieel belang is dat hij zijn medicatie gebruikt. Ook is daarin te lezen dat het medicatiegebruik en de dosering van zijn medicatie onderwerp van gesprek is geweest tussen klager en zijn behandelaren. In de afgelopen jaren heeft beklaagde klager gemotiveerd om de medicatie (te blijven) in te nemen. Die rol past binnen de functie van beklaagde. Klager heeft niet onderbouwd, en het dossier biedt ook geen aanwijzingen, dat beklaagde buiten de taken van zijn functie is getreden, zodat van laster of een persoonlijk offensief geen sprake is. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, verpleegkundige,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, werkzaam te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 8 juli 2020;
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 9 december 2020 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1
Klager is sinds 2011 onder behandeling geweest bij D B (hierna: D). Die behandeling
was eerst in het kader van de opgelegde maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging
en later in het kader van een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet BOPZ.
Nadat de verlenging van de voorwaardelijke machtiging eind 2019 werd afgewezen, is
de behandeling van klager bij D gestopt en is de behandeling overgenomen door zijn
huisarts, werkzaam bij E in B.
2.2
Beklaagde is sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij D en is bij de behandeling
van klager betrokken geweest.
3.
De klacht
Klager verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat:
1) sprake is van laster;
2) sprake is van schending van geheimhoudingsplicht dan wel ambtseed schending, omdat beklaagde informatie heeft gedeeld met anderen en hij probeert te voorkomen dat de huisarts aan klager medicatie verstrekt;
3) sprake is van schending van integriteit.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
eerste klachtonderdeel:
5.1
Uit de door beklaagde overgelegde stukken blijkt dat voor de behandeling van klager
van essentieel belang is dat hij zijn medicatie gebruikt. Ook is daarin te lezen dat
het medicatiegebruik en de dosering van zijn medicatie onderwerp van gesprek is geweest
tussen klager en zijn behandelaren. In de afgelopen jaren heeft beklaagde klager gemotiveerd
om de medicatie (te blijven) in te nemen. Die rol past binnen de functie van beklaagde.
Klager heeft niet onderbouwd, en het dossier biedt ook geen aanwijzingen, dat beklaagde
buiten de taken van zijn functie is getreden, zodat van laster of een persoonlijk
offensief geen sprake is. Het klachtonderdeel slaagt daarom niet.
tweede klachtonderdeel:
5.2 Beklaagde heeft in het verweerschrift de gang van zaken over de contacten tussen D en verschillende instanties toegelicht. Het is het College uit de stukken niet duidelijk geworden in welke gevallen voor welke gegeven informatie geen toestemming zou zijn gegeven. Er zijn daarom voor het College geen aanwijzingen dat sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht dan wel schending van de ambtseed. Het is het College ook niet gebleken dat die contacten er zijn om klager dwars te zitten. Klager heeft ook niet onderbouwd dat dat wel het geval is. Klachtonderdeel 2 slaagt daarom ook niet.
derde klachtonderdeel:
5.3 Klager heeft verder niet omschreven welke voorschriften en/of normen en waarden beklaagde niet zou hebben nageleefd. Reeds daarom slaagt dat klachtonderdeel niet.
5.4
Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht
kennelijk ongegrond is. Beklaagde kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als
bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
worden gemaakt.
6.
De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 19 januari 2021 door J. Recourt, voorzitter,
K.C. Timm-van Ruitenburg en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.