ECLI:NL:TGZRSGR:2021:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-278

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:2
Datum uitspraak: 05-01-2021
Datum publicatie: 05-01-2021
Zaaknummer(s): 2019-278
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een neuroloog. In dit geval heeft klaagster beklaagde bij de door haar ondertekende machtiging toestemming gegeven om de medisch adviseur van haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar specifieke medische gegevens te verstrekken. De gegevensverstrekking moet zich dan beperken tot het beantwoorden van de specifieke vraagstelling en het geven van feitelijke, relevante informatie binnen het kader van de door de patiënt gegeven toestemming. Een zorgverlener dient verder altijd behoedzaam en uiterst zorgvuldig om te gaan met het verstrekken van medische informatie aan derden. Zoals beklaagde heeft erkend is dat in dit geval niet gebeurd. Klacht gegrond verklaard. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 5 januari 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , neuroloog,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. K.M. ten Pas, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 31 december 2019;

-          het verweerschrift;

-          de brief van mr. Ten Pas met bijlagen, gedateerd 31 maart 2020, ontvangen op 2 april 2020;

-          de e-mail van klaagster met bijlagen, ontvangen op 27 oktober 2020;

-          de e-mail van mr. Ten Pas met bijlagen, ontvangen op 13 november 2020.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 november 2020. De partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is werkzaam als neuroloog in het D te B. Op 26 september 2018 heeft hij klaagster gezien, nadat zij door de huisarts was verwezen op verdenking van een epileptisch consult. Bij radiologisch onderzoek op 29 oktober 2018 is bij klaagster een hersentumor gevonden. In verband daarmee heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld bij E, haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar (hierna: AOV).

2.2              De medisch adviseur van de AOV heeft bij brief van 1 maart 2019 beklaagde verzocht om informatie te verstrekken over klaagster. In deze brief staat onder meer (alle citaten voor zover hier van belang, inclusief eventuele taal- en typfouten):

“A is arbeidsongeschikt wegens een tumor in het hoofd.

Graag ontvang ik van u informatie over de uitslag en het resultaat van uw laatste onderzoek, de diagnose(s), de behandeling en het beloop tot heden. Deze gegevens zijn van belang voor het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.”

2.3              Klaagster heeft op 25 februari 2019 een machtiging ondertekend, die door de AOV is meegestuurd aan beklaagde. In deze machtiging staat:

“Ondergetekende (…) geeft (…) C (…) toestemming om aan de medisch adviseur van de AOV informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor de beoordeling van haar gezondheidstoestand, respectievelijk arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van een tumor in uw (opm. tuchtcollege: bedoeld zal zijn: haar) hoofd. Van belang zijnde informatie betreft onder andere de ziektegeschiedenis vanaf 29 oktober 2018, de bevindingen van de behandelend arts, specialist of andere behandelaar, de gestelde diagnose, de ingestelde behandeling en het beloop. De op te vragen gegevens worden gebruikt voor de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.”

2.4              Beklaagde heeft bij brief van 11 maart 2019 medische informatie over klaagster verstuurd aan de AOV. In de brief schrijft hij:

“(…) stuur ik u kopieën van de correspondentie gevoerd met de huisarts van respectievelijk 08-10-2018 en 29-10-2018. Patiënte is doorverwezen naar de neurochirurg ter beoordeling van een eventuele operatie-indicatie.”

Als bijlagen bij de brief bevinden zich een brief aan de huisarts van 8 oktober 2018 en een verwijsbrief aan de neurochirurg van 29 oktober 2018.

2.5              Behalve de informatie die betrekking heeft op de tumor in het hoofd van klaagster, bevat de brief van beklaagde aan de huisarts van 8 oktober 2018 andersoortige informatie, onder andere over een operatie die klaagster in 2006 heeft ondergaan, een tweetal gynaecologische ingrepen in 2014, het syndroom van Raynaud en alcoholgebruik. Verder wordt in deze brief melding gemaakt van het gebruik van methylfenidaat door klaagster.

2.6              Klaagster heeft op 16 mei 2019 een brief ontvangen van de co-adviseur medisch

Re-integratie van de AOV. Deze brief houdt in dat volgens de medisch adviseur uit de medische informatie van beklaagde blijkt dat er al langer sprake is van het syndroom van Reynaud en het gebruik van methylfenidaat, terwijl klaagster dit niet in haar gezondheidsverklaringen van 2009 en 2012 heeft vermeld. Ook schrijft de co-adviseur dat

– als klaagster dit wel zou hebben vermeld – daar nader onderzoek naar zou zijn gedaan door de AOV. Het kan zijn dat de aandoening en het gebruik pas dateren van na de ingangsdatum van de verzekering, maar dit kan pas worden beoordeeld na ontvangst van een door klaagster ingevulde vragenlijst, aldus de brief. Verder wordt klaagster gewezen op de mogelijke gevolgen van niet-nakoming van de mededelingsplicht bij aanvang van de AOV.

2.7              Klaagster heeft beklaagde bij brief van 13 oktober 2019 gevraagd wat de exacte vraagstelling van de AOV aan hem is geweest, welke informatie hij vervolgens heeft verstrekt en (indien juist) waarom hij melding heeft gemaakt van het syndroom van Raynaud en het gebruik van methylfenidaat. Beklaagde heeft klaagster hierover bij brief van 23 oktober 2019 ingelicht. Op de laatste vraag van klaagster antwoordt beklaagde:

“Normaliter worden uit de ‘huisartsenbrief’ de gegevens die niet relevant zijn voor de vraagstelling gewist. Dit is in dit geval aan mijn aandacht ontsnapt en ik zal dan ook de AOV schrijven dat in de brief per abuis de voorgeschiedenis niet gewist is en zal verzoeken om dit verder uit hun administratie te schrappen.

Het Methylfenidaat gebruik wordt vermeld omdat het mogelijk invloed had op het uitlokken van het epileptisch insult.”

2.8              Klaagster heeft beklaagde telefonisch verboden om nog contact met de AOV op te nemen. Dit heeft hij ook niet gedaan.

2.9              Bij brief van 20 februari 2020 heeft de AOV klaagster meegedeeld dat er op basis van de op dat moment beschikbare informatie geen sprake is van niet-nakoming van de mededelingsplicht.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door schriftelijk onnodig en ongevraagd bepaalde medische informatie te verstrekken aan haar AOV.

Klaagster heeft ter zitting nader toegelicht dat de schending door beklaagde van zijn geheimhoudingsplicht voor haar ingrijpende gevolgen heeft gehad. Zij heeft hem in vertrouwen alles verteld omtrent haar gezondheid en wat ook maar van belang zou kunnen zijn om een diagnose te stellen en een goede behandeling in te zetten. Dat beklaagde een deel van die informatie onnodig, ongevraagd en zonder haar toestemming met de medisch adviseur  van de AOV heeft gedeeld, heeft haar vertrouwen in artsen beschadigd, waardoor zij nu veel terughoudender is in het delen van informatie met haar huidige behandelaars. Daarnaast heeft zij een tijd in onzekerheid verkeerd over eventuele negatieve gevolgen voor haar AOV en daarmee voor haar inkomen. Uiteindelijk is daarvan geen sprake geweest, maar de niet-financiële aspecten wegen voor haar minstens zo zwaar. Zij neemt het beklaagde ook kwalijk dat hij daar lichtvaardig over lijkt te denken en dat hij haar niet eerder dan bij het verweerschrift zijn verontschuldigingen heeft aangeboden.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft erkend dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden.

5.         De beoordeling

5.1              Het College zal de klacht gegrond verklaren en beklaagde de maatregel van waarschuwing op leggen. Hierna legt het College uit hoe het tot deze beslissing komt.

5.2              Uitgangspunt in de relatie hulpverlener-patiënt (artikel 7:457 lid 1 Burgerlijk Wetboek) is dat de hulpverlener ervoor zorgdraagt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Verder geeft de toepasselijke, in 2018 vastgestelde (en inmiddels in 2020 geactualiseerde) KNMG-Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ in de paragrafen 1.1 en 7.4 een helder kader voor artsen met betrekking tot het verstrekken van medische gegevens aan derden in situaties waarin op het beginsel van de geheimhoudingsplicht een uitzondering mag of moet worden gemaakt. Eén van die uitzonderingen is het verstrekken van gegevens met toestemming van de patiënt.

5.3              In dit geval heeft klaagster beklaagde bij de door haar ondertekende machtiging toestemming gegeven om de medisch adviseur van haar AOV specifieke medische gegevens te verstrekken, kort gezegd gegevens die verband houden met de tumor in haar hoofd, waaronder de ziektegeschiedenis vanaf 29 oktober 2018. De AOV heeft ook specifiek gevraagd om informatie in verband met arbeidsongeschiktheid van klaagster wegens een tumor in het hoofd. De gegevensverstrekking moet zich dan beperken tot het beantwoorden van de specifieke vraagstelling en het geven van feitelijke, relevante informatie binnen het kader van de door de patiënt gegeven toestemming. Een zorgverlener dient verder altijd behoedzaam en uiterst zorgvuldig om te gaan met het verstrekken van medische informatie aan derden. Zoals beklaagde heeft erkend is dat in dit geval niet gebeurd. Daarmee heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.4              Met betrekking tot de vraag of en zo ja, welke maatregel in dit geval passend is, overweegt het College het volgende.

De voor hulpverleners geldende geheimhoudingsplicht is voor patiënten van grote betekenis en waarde. Dit betreft een belangrijke verplichting en de schending daarvan rechtvaardigt de oplegging van een maatregel. Het College neemt verder in aanmerking dat beklaagde in zijn brief aan klaagster van 23 oktober 2019 heeft geschreven dat normaliter uit de ‘huisartsenbrief’ de gegevens worden gewist die niet relevant zijn voor de vraagstelling en dat dit in dit geval aan zijn aandacht is ontsnapt. Ter zitting heeft hij echter verklaard dat het juist zijn gewoonte was om in gevallen als dit de brieven aan de huisarts integraal mee te sturen. Inmiddels heeft hij zijn werkwijze in overeenstemming gebracht met de hiervoor genoemde KNMG-richtlijn. Verder heeft beklaagde ter zitting verklaard dat hij voornemens is om deze werkwijze in breder verband – bijvoorbeeld binnen zijn vakgroep – te bespreken om fouten als deze ook bij anderen te voorkomen. Nu de klacht op 31 december 2019 is ingediend, zou het beklaagde hebben gesierd als hij dit eerder had gedaan. In het voordeel van beklaagde laat het College meewegen dat hij heeft aangeboden het verzuim recht te zetten bij de AOV, ook al zou dit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet het effect hebben gehad dat de AOV het onderzoek zou hebben gestopt, omdat eenmaal verworven bekendheid van de AOV met gegevens die voor haar van belang kunnen zijn niet ongedaan kan worden gemaakt.

Alle omstandigheden in aanmerking genomen vindt het College een waarschuwing passend.

5.5              Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd. Het is het College bekend dat zorgverleners in de praktijk geregeld, in antwoord op verzoeken om medische informatie, ongefilterde informatie uit het patiëntendossier verstrekken, in het bijzonder integrale kopieën van aan andere zorgverleners verzonden brieven, in plaats van feitelijke, op de vraagstelling toegespitste informatie waarvoor de patiënt toestemming heeft gegeven. Dit is, gelet op het grote belang van de geheimhoudingsplicht, zeer ongewenst en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Met de publicatie van deze uitspraak wil het College de (verdere) bewustwording hiervan bij zorgverleners bevorderen.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt beklaagde een waarschuwing op;

-           bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, P.C.L.A. Lambregts, J.A. Carpay en J.M. Mommers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.