ECLI:NL:TGZRSGR:2021:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-067

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:18
Datum uitspraak: 19-01-2021
Datum publicatie: 19-01-2021
Zaaknummer(s): 2020-067
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. Het College stelt voorop dat beklaagde, nu hij zich zorgen maakte over de veiligheid van met name de oudste zoon van klaagster, op zich niet onjuist heeft gehandeld door actie te ondernemen, waarbij melding bij Veilig Thuis het sluitstuk kon zijn. Beklaagde heeft echter zonder deugdelijke reden het in de meldcode opgenomen stappenplan niet gevolgd. Zo heeft beklaagde de melding niet eerst anoniem voorgelegd (stap 2). Ook de feitenvergaring was zeer summier en niet beperkt tot de objectieve omstandigheden (stap 1). Beklaagde heeft voorts in strijd gehandeld met gehandeld met de derde stap van het stappenplan door een melding te doen bij Veilig Thuis zonder dat hij met klaagster en/of haar oudste zoon heeft gesproken, althans zonder daartoe tenminste een deugdelijke poging te hebben gedaan. Daarbij is beklaagde volledig afgegaan op de informatie die hij van de vader heeft ontvangen, terwijl hij bekend was met de conflictsituatie tussen de ouders en er dus rekening mee moest houden dat de informatie gekleurd en eenzijdig kon zijn. Het College is van oordeel dat de door beklaagde verstrekte informatie de noodzakelijke neutraliteit, professionaliteit en zorgvuldigheid mist. Klacht gegrond verklaard. Waarschuwing.      

Datum uitspraak: 19 januari 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 7 mei 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de repliek met bijlagen;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 28 september 2020.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 december 2020. De partijen, beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.                  De feiten

2.1       Na haar scheiding in 2013 is klaagster met haar drie kinderen verhuisd uit D. Tot die tijd was beklaagde de huisarts van klaagster en haar kinderen. De voormalig echtgenoot van klaagster is patiënt bij beklaagde gebleven. De oudste zoon van klaagster (E, geboren in 2005) is in juli 2019 terug verhuisd naar zijn vader en vanaf dat moment is hij weer ingeschreven als patiënt bij beklaagde.

2.2       Op 13 november 2019 heeft beklaagde per fax een meldformulier voor professionals aan Veilig Thuis doen toekomen. Hierin staat vermeld (ongecorrigeerd weergegeven), voor zover hier van belang:

“ (…) Datum melding 11 november 2019 (…)

Naam melder   C   Functie  huisarts (…)

Gegevens van elk kind en/of volwassene waarover u zich zorgen maakt (slachtoffer). Zet degene waarover u zich het meest zorgen maakt op 1.

1. Naam kind E (…) 2. Naam kind F (…) 3. Naam kind G (…)

4. Welke zorgen heeft u? (…)

Beschrijving zorgen: E woont vanaf juli bij vader. 3 kinderen G 10 E 14, F 16. E is uit huis gezet. A (het College: klaagster) Woont in B. relatie met ouders zijn ook verstoord met A.

Beschrijving krachten: Moeder en vader hebben een vechtscheiding achter de rug, Het “vechten” gaat nog steeds door. Normale afspraken kunnen de ouders niet maken.

4a. Sinds wanneer heeft u die zorgen?

Moeder ken ik als een persoon met de nodige narcistische trekken, hetgeen mede een oorzaak is voor de huidige situatie.

4b. Wat is de reden dat u nu meldt?

Zoon E is uit huisgezet door zijn Moeder die in B woont. E woont nu bij vader (…) Wat is uw grootste zorg over wat er kan gebeuren? (…)

Psychologische schade voor de kinderen (…)

Hoe beoordeelt u de situatie op een schaal van 1-10? (…) 5x

Licht toe waarom u voor dit cijfer kiest: …..Geen directe gevaar, maar op lange termijn zeker een gevaar voor gezonde persoonlijkheidsontwikkeling (…)

Wat verwacht u (nog) van Veilig Thuis? Met enige dwang zorg dragen voor het maken van meer gezonde afspraken tussen vader en moeder en daarnaast controle op het opvoedingsklimaat in B.

Wanneer heeft u de melding besproken met betrokkenen? Herkennen zij de zorgen? Wat was hun reactie? Besproken met vader. Hij was akkoord met mijn melding in de veronderstelling dat dit met name van belang is voor zijn kinderen (…)

Wil men nu hulp? (…) Voor mij is de rol van Moeder onduidelijk. Vader is zeer gemotiveerd om zich in te spannen voor een gezonder opvoedingsklimaat. (…)” .    

2.3       Op 6 december 2019 heeft beklaagde telefonisch contact met klaagster opgenomen over zijn melding bij Veilig Thuis. Het medisch dossier vermeldt hierover: “06-12-19 P Naar: Veilig Thuis, AMW.”

2.4       Bij brief van 30 april 2020 schrijft Veilig Thuis aan klaagster, voor zover hier van belang:

“Middels deze brief wil ik u laten weten dat de huisarts van E een rectificatie heeft gestuurd op (een deel van) de melding bij Veilig Thuis van 11-11-2019.

20-4-2020: Na overleg met de biologische moeder van E stuur ik een rectificatie /aanvulling op mijn eerdere verslag. In mijn verslag staat dat “Moeder E de deur uit gezet heeft”. Dit is onjuist. Immers, dat kan ik niet beoordelen en van moeder hoorde ik dat zij dat nooit zou doen. Feit is wel dat E onverwachts naar D is gekomen en dat ik nog steeds in het algemeen achter de melding sta. (…)”

2.5       Veilig Thuis heeft op 2 april 2020 “Veiligheidsvoorwaarden & Vervolg Veilig Thuis” opgesteld met hierin drie voorwaarden aan beide ouders en met het aanwijzen van een contactpersoon voor de kinderen. Als beschermende factoren worden genoemd dat E aangeeft geen last te hebben van de situatie en de school aangeeft geen zorgen te hebben over E.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij zich niet heeft gehouden aan de KNMG-meldcode kindermishandeling. Beklaagde heeft zich niet professioneel en onafhankelijk opgesteld maar heeft zich voor het karretje laten spannen van de vader. De inhoud van de melding is subjectief en niet gebaseerd op relevante feiten. Klaagster noch de kinderen zijn voorafgaande aan de melding door beklaagde gehoord, net zomin als andere relevante partijen. De klacht heeft de situatie verergerd.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij maakte zich zorgen over de kinderen van klaagster die mogelijk schade zouden ondervinden van de vechtscheiding en wilde met het inschakelen van Veilig Thuis realiseren dat ouders tot betere afspraken zouden komen, bijvoorbeeld met behulp van mediation. Beklaagde is na het indienen van de melding gebeld door een arts van Veilig Thuis met de vraag of hij contact had gehad met klaagster. Naar aanleiding hiervan heeft beklaagde contact opgenomen met klaagster, maar dit gesprek gaf geen aanleiding terug te komen op de melding. Klaagster hield namelijk hulp, bemiddeling of therapie af. Beklaagde heeft voorafgaande aan de melding de zaak met collega’s besproken.

5.                  De beoordeling

5.1       De vraag die beantwoord moet worden is of beklaagde binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Kort gezegd; of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Het College is van oordeel dat dit in dit geval niet is gebeurd en overweegt daartoe als volgt.      

5.2       De professionele norm voor het handelen van beklaagde wordt ingevuld door de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld (hierna: ‘de meldcode’). Onder kindermishandeling wordt in het kader van de meldcode niet alleen lichamelijk geweld verstaan, maar tevens elke vorm van voor een minderjarige bedreigende interactie met de ouders of andere personen van wie de minderjarige afhankelijk is. 

5.3     Volgens de meldcode dient iedere arts alert te zijn op risicofactoren voor en signalen van kindermishandeling. Bij een vermoeden van kindermishandeling neemt de arts alle stappen die nodig zijn om duidelijk te krijgen of van kindermishandeling sprake is en hoe deze kan worden gestopt. Het in artikel 4 van de meldcode opgenomen stappenplan geeft aan hoe daarbij te handelen.

Dit stappenplan houdt het volgende in: 

Stap 1: De arts die kindermishandeling vermoedt of vaststelt verzamelt alle aanwijzingen die zijn vermoeden of constatering kunnen onderbouwen of ontkrachten. 

Stap 2: De arts vraagt advies aan Veilig Thuis, indien nodig aan de vertrouwensarts van Veilig Thuis, en bij voorkeur ook aan een terzake deskundig collega over zijn vermoedens en bevindingen. De arts presenteert daarbij de casus anoniem.  

Stap 3: De arts bespreekt de aanwijzingen en signalen van kindermishandeling alsmede de mogelijkheden om tot een oplossing te komen met de ouders en/of het kind, tenzij dit niet mogelijk is uit vrees voor de veiligheid of gezondheid van het kind of andere kinderen uit het gezin, als redelijkerwijs gevreesd moet worden dat de arts het kind en/of de ouder(s) daardoor uit het oog zal verliezen of als de arts vreest voor zijn eigen veiligheid.  

Stap 4: De arts kan - eventueel ook zonder toestemming van ouders en/of kind - overleggen met andere bij het gezin betrokken hulpverleners of beroepskrachten en/of een melding aan de verwijsindex jongeren doen. 

Stap 5: Hierin worden mogelijkheden van ‘monitoring’ of melding uitgewerkt.

5.4      Het College stelt voorop dat beklaagde, nu hij zich zorgen maakte over de veiligheid van met name de oudste zoon van klaagster, op zich niet onjuist heeft gehandeld door actie te ondernemen, waarbij melding bij Veilig Thuis het sluitstuk kon zijn. Beklaagde heeft echter zonder deugdelijke reden het in de meldcode opgenomen stappenplan niet gevolgd. Dit stappenplan is er niet voor niets, maar is juist in het belang van het kind en de overige betrokkenen ontwikkeld om de kans op het kunnen bieden van adequate hulp te vergroten. Zo heeft beklaagde de melding niet eerst anoniem voorgelegd (stap 2). Ook de feitenvergaring was zeer summier en niet beperkt tot de objectieve omstandigheden (stap 1). De enige bron van beklaagde was de vader. Met de oudste zoon, die inmiddels weer patiënt bij beklaagde was, diens vorige huisarts en moeder is niet gesproken voorafgaande aan de melding. Beklaagde heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij hiervan heeft afgezien. Niet is gebleken van een acuut gevaar voor de veiligheid.   

5.5      Uitgangspunt van de meldcode is openheid naar de ouders en/of het kind. In verband daarmee schrijft de derde stap van het stappenplan voor dat, voordat tot een melding wordt overgegaan, contact wordt gezocht met de ouders en/of het kind. Beklaagde heeft in strijd daarmee gehandeld door een melding te doen bij Veilig Thuis zonder dat hij met klaagster en/of haar oudste zoon heeft gesproken, althans zonder daartoe tenminste een deugdelijke poging te hebben gedaan. Daarbij is beklaagde volledig afgegaan op de informatie die hij van de vader heeft ontvangen, terwijl hij bekend was met de conflictsituatie tussen de ouders en er dus rekening mee moest houden dat de informatie gekleurd en eenzijdig kon zijn. Beklaagde  heeft kortom het elementaire hoor en wederhoor niet toege­past. Dit gebrek wordt niet geheeld door het telefonisch contact dat beklaagde na het doen van de melding met klaagster op 6 december 2019 heeft gehad noch door de bescheiden correctie die beklaagde op de melding heeft gemaakt op 20 april 2020. De volgorde van de stappen in het stappenplan is van belang. Bovendien lag de nadruk van het gesprek met klaagster op 6 december 2019 op de vraag of zij open stond voor hulp en niet op de feitenvergaring.

5.6      Het College is van oordeel dat de door beklaagde verstrekte informatie de noodzakelijke neutraliteit, professionaliteit en zorgvuldigheid mist. Het College doelt hiermee op de vermelding dat beklaagde klaagster kent als een persoon met de nodige narcistische trekken, zonder hiervoor onderbouwing te (kunnen) geven. Beklaagde had klaagster namelijk na 2013 niet meer gesproken en de diagnose narcisme is nooit bij klaagster gesteld. Ook de vermelding dat vader zeer gemotiveerd is om zich in te spannen voor een gezonder opvoedingsklimaat en dat de rol van moeder (hierin) onduidelijk is, geeft zonder verdere onderbouwing een partijdige kleuring aan de melding.

5.7       Tot slot merkt het College op dat door beklaagde niet is overwogen om (eerst) over te gaan tot de in stap 4 genoemde mogelijkheid van melding aan de verwijsindex jongeren als minder verstrekkend alternatief. 

5.8      De conclusie is dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond. 

5.9      Het College acht een waarschuwing op zijn plaats. Dat verweerder zich actief het lot van de kinderen van klaagster aantrekt is te prijzen. Het College wil deze betrokkenheid niet ontmoedigen. Deze wijze waarop de betrokkenheid vorm is gegeven is echter op verschillende onderdelen onvoldoende geweest. Beklaagde heeft onvoldoende professionele distantie gehouden van (het verhaal van) zijn patiënt en dit is door het niet goed volgen van het stappenplan niet gecorrigeerd kunnen worden.

5.10     Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt op de maatregel van een waarschuwing;

-           bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door J. Recourt, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist,

M. Bezemer, G.J. Dogterom, I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2021.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.