ECLI:NL:TGZRSGR:2021:149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2444-2021-021

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:149
Datum uitspraak: 22-12-2021
Datum publicatie: 22-12-2021
Zaaknummer(s): D2021/2444-2021-021
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt beklaagde doordat hij (geneeskundige) verklaringen heeft afgegeven. Ten aanzien van twee verklaringen heeft de POH-GGZ verklaard dat zij degene is geweest die de verklaringen zonder toestemming en medeweten van beklaagde heeft opgesteld, zodat beklaagde hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Met betrekking tot de derde verklaring heeft beklaagde volgens de norm van de KNMG heeft gehandeld als onafhankelijk arts, nu hij een geneeskundige verklaring heeft opgesteld over een persoon die geen patiënt van hem is. Het feit dat er sprake is van een familierechtelijke relatie, maakt op zichzelf ook niet dat beklaagde de geneeskundige verklaring niet had mogen opmaken. Gesteld noch gebleken is dat de geneeskundige verklaring een onjuiste weergave bevat van hetgeen door beklaagde is waargenomen. Klacht ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 22 december 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

gedetineerd in B,

klager,

gemachtigde: mr. J.S. Jordan, werkzaam te ‘s-Gravenhage,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 december 2020;
  • aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 februari 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • de verklaring van E, d.d. 3 mei 2021;
  • de brief van mr. J.S. Jordan, d.d. 26 oktober 2021;
  • de verklaring van E, overgelegd ter zitting;

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 november 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager is via de telefoon van zijn gemachtigde aanwezig geweest.

2. De feiten

2.1 Beklaagde is huisarts in huisartsenpraktijk F in D. Klager is zijn patiënt, evenals zijn kinderen.

2.2 De (ex) echtgenote van klager is geen patiënte van beklaagde, zij is beklaagdes nichtje.

3. De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, schending van zijn beroepsgeheim doordat (1) hij in een verklaring van 30 juni 2020 praktijkinformatie uit het medisch dossier van klager zou hebben verschaft aan zijn ex-echtgenote. Door haar zou deze informatie gebruikt zijn in de echtscheidingsprocedure. Voorts verwijt hij beklaagde (2) dat hij een geneeskundige verklaring heeft ingevuld en ondertekend inzake een aangifte van de ex-echtgenote tegen klager. Klager vindt het vreemd dat zijn ex-echtgenote zich door haar oom zou laten onderzoeken en is van mening dat beklaagde niet als onafhankelijk arts heeft kunnen rapporteren.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Beklaagde heeft gesteld dat hij de verklaring van 30 juni 2020 niet heeft opgesteld, maar dat de POH-GGZ (zijnde de zus van de ex-echtgenote) dat heeft gedaan in zijn naam, maar dat hij daar geen weet van heeft gehad noch toestemming heeft gegeven voor deze verklaring. Hij heeft de POH-GGZ hier een waarschuwing voor gegeven. Beklaagde geeft voorts aan zijn nichtje op 24 juni 2020 op haar telefonisch verzoek als arts te hebben gezien en dat hij bij haar onder andere blauwe plekken heeft geconstateerd. Hij is later door de politie gevraagd om een geneeskundige verklaring over het door hem geconstateerde letsel op te stellen en heeft deze op 27 augustus 2020 ondertekend. Hij heeft dit als onafhankelijk arts kunnen doen nu zijn nichtje geen patiënt van hem was.

5. De beoordeling

5.1 Het College dient te beoordelen of de beklaagde door zijn handelen is tekortgeschoten in de in acht te nemen zorgvuldigheid ten opzichte van de patiënt of diens naaste betrekking, dan wel dat hij zich heeft gedragen in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

5.2 Met betrekking tot de verklaring van 30 juni 2020 zijn door beklaagde twee verklaringen overgelegd van de POH-GGZ waarin staat vermeld dat zij degene is geweest die de verklaring zonder toestemming en medeweten van beklaagde heeft opgesteld.

5.3 Het College is van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat beklaagde deze verklaring niet heeft opgesteld en ook geen weet hiervan heeft gehad, zodat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.4 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het College dat beklaagde volgens de norm van de KNMG heeft gehandeld als onafhankelijk arts, nu hij een geneeskundige verklaring heeft opgesteld over een persoon die geen patiënt van hem is. Het feit dat er sprake is van een familierechtelijke relatie, maakt op zichzelf ook niet dat beklaagde de geneeskundige verklaring niet had mogen opmaken. Gesteld noch gebleken is dat de geneeskundige verklaring een onjuiste weergave bevat van hetgeen door beklaagde is waargenomen. Het College stelt wel vast dat beklaagde, zoals hij ter zitting heeft verklaard, daarbij geen oog heeft gehad voor het belang van klager, zijn patiënt. Hoewel hij hiermee het vertrouwen dat klager in hem als huisarts zou moeten hebben, heeft geschaad zoals klager heeft toegelicht, is het College van oordeel dat zijn handelen niet zodanig is geweest dat gesproken kan worden van onzorgvuldig handelen ten opzichte van klager, hetgeen moet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt.

5.5 De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, en/of onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.6 De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing


Het College:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, I.K. Spros, lid-jurist, M. Bezemer, B. van Ek en V.M. Schijf, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021.