ECLI:NL:TGZRSGR:2021:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2436

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:147
Datum uitspraak: 14-12-2021
Datum publicatie: 14-12-2021
Zaaknummer(s): D2021/2436
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. In het kader van verzuimbegeleiding mag een bedrijfsarts –­ anders dan bij een vrijwillig consult op verzoek van de werknemer – ook zonder toestemming van de werknemer bepaalde informatie aan de werkgever verstrekken. Zij heeft niet meer informatie gegeven dan voor het genoemde doel noodzakelijk was. Het college heeft geen aanknopingspunten waaruit volgt dat de adviezen niet ook aan klager zijn gestuurd of dat de bedrijfsarts haar verantwoordelijkheid hierin niet heeft genomen. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts met het bespreken van behandelmogelijkheden een juiste invulling heeft gegeven aan haar rol als bedrijfsarts. Overige klachtonderdelen ook ongegrond. Klacht ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. A.B. Noordhof, werkzaam te Eindhoven,

tegen:

C , bedrijfsarts,

destijds werkzaam te D,

beklaagde, hierna: de bedrijfsarts,

gemachtigde: mr. C. van der Kolk-Heinsbroek, werkzaam te Utrecht.

1.    Het verloop van de procedure

1.1 Klager heeft zijn klacht op papier gezet in het klaagschrift en dit met bijlagen aan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Zwolle gestuurd, waar het op 11 februari 2021 is ontvangen. Na ontvangst van het griffierecht heeft het RTG Zwolle het klaagschrift doorgestuurd naar dit college. Op 16 maart 2021 is het hier ontvangen. De bedrijfsarts heeft vervolgens in het verweerschrift schriftelijk gereageerd op de klacht. Vervolgens hebben de partijen de gelegenheid gekregen om samen met een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

1.2 Op 2 november 2021 is de klacht buiten aanwezigheid van partijen behandeld.

2. De kern van de klacht en de beslissing

2.1 Klager heeft zich op 22 juni 2020 ziek gemeld. Op 8 juli 2020 heeft een telefonisch consult plaatsgehad met de bedrijfsarts. In de daaropvolgende periode stuurde klager diverse documenten aan de bedrijfsarts, die onder meer betrekking hebben op contactmomenten van klager met zijn werkgever. Op 29 juli 2020 heeft een tweede consult plaatsgevonden. Op verzoek van klager was dit een telefonisch consult. Naar aanleiding van dit consult is de probleemanalyse opgesteld. De bedrijfsarts was van mening dat sprake was van een arbeidsconflict en dat dit eerst moest worden opgelost, omdat re-integratie anders tot mislukken gedoemd was. Zij adviseerde de inzet van mediation en daarnaast ondersteunende behandeling. Op 30 juli 2021 heeft de bedrijfsarts de begeleiding van klager neergelegd. Klager is vervolgens bij een andere bedrijfsarts onder begeleiding gekomen.

2.2 Klager is het niet eens met de conclusie van de bedrijfsarts dat sprake is van een arbeidsconflict en dat dit conflict ten grondslag ligt aan zijn arbeidsongeschiktheid. Klager is ontevreden over het verloop van de verzuimbegeleiding. Klager is van mening dat de bedrijfsarts in de verzuimbegeleiding niet heeft gehandeld overeenkomstig de voor haar beroepsgroep geldende regels.

2.3 Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college toe hoe het tot die beslissing is gekomen.

3. Uitleg van de beslissing

3.1       De vraag die het college moet beantwoorden is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening en met de toen voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen.
 

De klachtonderdelen 1, 7, 8 en 9

3.2       In de eerste plaats merkt het college op dat het alleen klachten kan beoordelen die tegen de bedrijfsarts persoonlijk zijn gericht. Om die reden zijn de klachtonderdelen 1 (misbruik titel bedrijfsarts door arbodienst werkgever), 7 (gevraagd advies bleef uit/Plan van Aanpak door arbodienst niet aan de bedrijfsarts verzonden), 8 (opdracht tot re-integratie) en 9 (advies om contact op te nemen met werkgever) ongegrond. Deze klachtonderdelen gaan over het handelen van anderen dan de bedrijfsarts en hebben overwegend betrekking op de periode van verzuimbegeleiding waarin de bedrijfsarts nog niet of niet meer betrokken was.

Klachtonderdeel 2: het ten onrechte verstrekken van informatie aan de werkgever
3.3       De werkgever van klager heeft de bedrijfsarts gevraagd of er een verband is tussen het arbeidsconflict en de huidige arbeidsongeschiktheid. In de terugkoppeling aan werknemer en werkgever heeft de bedrijfsarts die vraag met “Ja” beantwoord. Klager is van mening dat de bedrijfsarts die informatie niet aan de werkgever mocht verstrekken.

3.4       Dit klachtonderdeel is niet gegrond. De bedrijfsarts is ingeschakeld na de ziekmelding van klager op 22 juni 2020, waarna een bedrijfsgeneeskundig consult ingepland. Dit is een verplicht consult in opdracht van de werkgever. Met dit consult is de verzuimbegeleiding van klager gestart. In het kader van verzuimbegeleiding mag een bedrijfsarts –­ anders dan bij een vrijwillig consult op verzoek van de werknemer – ook zonder toestemming van de werknemer bepaalde informatie aan de werkgever verstrekken. Het beroepsgeheim voor zorgverleners van artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek geldt in die situatie dus niet volledig en onverkort. De bedrijfsarts is adviseur voor zowel de werknemer als de werkgever en in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding moet de werkgever in staat worden gesteld om passende maatregelen te nemen om op verantwoorde wijze de re-integratie van de werknemer vorm te geven. Een bedrijfsarts mag daarom bepaalde gegevens aan de werkgever doorgeven die van belang zijn voor de inzetbaarheid van de werknemer, zoals beperkingen, mogelijkheden en verwachte duur van het verzuim. Het gaat om gegevens die de werkgever nodig heeft om het recht op loondoorbetaling vast te stellen en om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen (zie ook de ‘Leidraad Bedrijfsarts en Privacy anno 2019’ die is opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde). Het was voor de werkgever van klager van belang om te weten dat de verstoorde arbeidsrelatie eerst moest worden opgelost voordat zou kunnen worden gestart met de daadwerkelijke re-integratie van klager. Met de beantwoording van de genoemde vraag van de werkgever heeft de bedrijfsarts duidelijk gemaakt waarom de re-integratie stagneerde en wat de werkgever daaraan zou kunnen doen, namelijk het inzetten van mediation. Zij heeft niet meer informatie gegeven dan voor het genoemde doel noodzakelijk was. Met het verstrekken van deze informatie aan de werkgever heeft de bedrijfsarts gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht en is zij binnen de grenzen van het beroepsgeheim gebleven. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts in dit verband geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel 3: niet verschaffen van volledige inzage in het dossier

3.5       Klager verwijt de bedrijfsarts dat aan het verzoek van klager tot volledige inzage in zijn dossier geen gehoor is gegeven.

3.6       De bedrijfsarts heeft in haar verweerschrift uitgelegd dat na een daartoe strekkend verzoek van klager via het secretariaat van de arbodienst van de werkgever  op 20 augustus 2020 per aangetekende post de volgende stukken aan klager zijn toegezonden: het re-integratiedossier, het medisch dossier en alle e-mailcorrespondentie. Op 28 oktober 2020 is het dossier, voor zover opgesteld door de bedrijfsarts, inclusief re-integratiebegeleiding, nogmaals per aangetekende post naar klager verzonden.
 

3.7       Van de zijde van klager is niet meer weersproken dat het dossier (tweemaal) naar hem is verstuurd. Klager heeft ook niet nader onderbouwd dat en waarom de aan hem toegezonden stukken niet adequaat of onvolledig zouden zijn. Het college heeft dan ook geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het medisch dossier niet compleet is geweest. Het verwijt aan de bedrijfsarts is daarom niet terecht.

Klachtonderdeel 4: ten onrechte geen terugkoppeling van advies aan werknemer
 

3.8       Klager verwijt de bedrijfsarts verder dat een terugkoppeling van het consult enkel naar de werkgever is gestuurd en niet aan hem. Volgens de bedrijfsarts zijn alle terugkoppelingen zowel aan klager als zijn werkgever toegezonden en zijn deze terugkoppelingen ook uitgebreid besproken met klager.
 

3.9       Het college overweegt dat het tot de taak van de bedrijfsarts behoort zowel de werknemer als de werkgever te voorzien van haar bedrijfsgezondheidskundige adviezen. In de praktijk gebeurt de verzending van de adviezen vaak via de arbodienst van de werkgever. De bedrijfsarts mag daar, behalve als er aanwijzingen zijn dat dit niet goed verloopt, ook op vertrouwen.
 

3.10     Het college constateert dat niet ter discussie staat dat de terugkoppelingen aanvankelijk via de beveiligde communicatiemodule ‘E’ (het registratiesysteem van de arbodienst van de werkgever) aan klager en zijn werkgever werden verzonden. Verder staat vast dat klager twijfelde aan de veiligheid van de communicatie via E. Daarom heeft hij op 23 juli 2020 laten weten dat hij voortaan via e-mail of per gewone post berichten wil ontvangen. Volgens de bedrijfsarts is dit ook gebeurd en heeft de werkgever in verband daarmee telkens pas een dag na de verzending van de terugkoppeling aan klager bericht gekregen met de terugkoppeling via E. Niet duidelijk is overigens welk advies of welke adviezen klager niet zou hebben ontvangen.
 

3.11     Het college heeft geen aanknopingspunten waaruit volgt dat de adviezen niet ook aan klager zijn gestuurd of dat de bedrijfsarts haar verantwoordelijkheid hierin niet heeft genomen. Het college kan zich voorstellen dat verzending per gewone post mogelijk tot enige vertraging in de ontvangst door klager van de terugkoppelingen heeft geleid, of dat deze niet goed zijn bezorgd. Nu klager zelf voor verzending per post heeft gekozen in plaats van voor de beveiligde communicatiemodule, kan eventuele onjuiste bezorging niet aan de bedrijfsarts worden verweten. Het is het college dan ook niet gebleken dat de bedrijfsarts onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts ook hier geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel 5: ten onrechte geven van voorschriften over (medische) behandeling
3.12     Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij als behandelend arts heeft opgetreden en in strijd met de adviezen van de behandelend orthopedisch chirurg fysiotherapiebehandelingen heeft voorgeschreven. De bedrijfsarts heeft aangevoerd dat zij het starten van fysiotherapie heeft besproken, omdat klager te kennen gaf dat er sprake was van een frozen shoulder. Zij heeft dit advies gegeven in het kader van haar functie van bedrijfsarts, die beoordeelt of er sprake is van ziekte of een gebrek, wat de belastbaarheid is, of er sprake is van passende behandeling en passend herstelgedrag en advies geeft over wat nodig is om de belastbaarheid te verbeteren en de re-integratie te bevorderen.
 

3.13     Het college overweegt in de eerste plaats dat de rol van een bedrijfsarts een andere is dan van een behandelend arts. De bedrijfsarts heeft begeleidende, coördinerende en arbo-curatieve taken en is uitdrukkelijk geen behandelaar. In het kader van de gezondheidskundige aspecten van de verzuimbegeleiding kan een bedrijfsarts wèl adviseren over de van belang zijnde aspecten van een behandeling en verwijzing.

3.14     Het college constateert dat klager tijdens het eerste consult op 8 juli 2020 als reden van ziekmelding een frozen shoulder heeft genoemd. In het licht van de verzuimbegeleiding, waaronder de bevordering van de arbeidsgeschiktheid valt, behoort het bespreken van een alternatieve behandelstrategie tot de normale werkwijze van bedrijfsartsen. Het college is van oordeel dat de bedrijfsarts met het bespreken van de mogelijkheid van het starten van fysiotherapie een juiste invulling heeft gegeven aan haar rol als bedrijfsarts. Het college heeft verder geen aanknopingspunten dat sprake is geweest van enige (ongepaste) druk van de bedrijfsarts richting klager. Het college is dan ook van oordeel dat de bedrijfsarts met het aan klager gegeven advies over de mogelijkheid van fysiotherapie binnen de kaders van haar bevoegdheid gebleven.

Klachtonderdeel 6: toegang tot open spreekuur weigeren
3.15     Ten slotte verwijt klager de bedrijfsarts dat zij hem op 22 juni 2020 ten onrechte een consult op het open spreekuur heeft ontzegd en hem geen terugkoppeling heeft gegeven toen hij daar op 29 juli 2010 nogmaals om gevraagd heeft.
 

3.16     Zoals het college eerder in deze beslissing heeft uiteengezet (alinea 3.2), kan het alleen klachten beoordelen die tegen de bedrijfsarts persoonlijk zijn gericht. De bedrijfsarts was op 22 juni 2020 nog niet bij de (verzuim)begeleiding van klager betrokken. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

3.17     Voor de klacht dat de bedrijfsarts op een later moment niet alsnog ervoor heeft gezorgd dat een open spreekuur mogelijk werd, verwijst het college naar hetgeen is overwogen onder alinea 3.4 van deze beslissing: na een ziekmelding is sprake van verplichte verzuimbegeleiding. Een ‘vrijwillig spreekuur’ in die periode behoort onder bepaalde voorwaarden wel tot de mogelijkheden (zie de eerdergenoemde Leidraad), maar het college kan aan de hand van de klacht niet beoordelen of aan die voorwaarden was voldaan. Verder maakt het college uit het verweerschrift van de bedrijfsarts op dat klager, nadat hij op 23 juni 2020 contact had opgenomen met F, informatie heeft ontvangen met betrekking tot de verschillen tussen een vrijwillig en een verplicht consult en de mogelijkheden om in vertrouwen met een arts te spreken. De bedrijfsarts heeft vermeld dat dit onderwerp tijdens het consult van 8 juli 2020 ook aan de orde is gekomen. Op basis van de bekende feiten en omstandigheden heeft het college geen aanleiding ervan uit te gaan dat de bedrijfsarts tijdens het consult van 29 juli 2020 aan klager iets anders zou hebben verteld. Klager heeft dit ook niet onderbouwd. Daarom is ook dit gedeelte van het klachtonderdeel niet gegrond.

Conclusie
3.18     De conclusie is dat de bedrijfsarts geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarom zal het college beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

4. De beslissing

De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 14 december 2021 door N.B. Verkleij, voorzitter,
K.M. Volker, lid-jurist, J. Dogger, M. Keus en R.P. van Straaten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart.