ECLI:NL:TGZRSGR:2021:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/3104
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-12-2021 |
Datum publicatie: | 09-12-2021 |
Zaaknummer(s): | D2021/3104 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De eerste operatie is op het verkeerde niveau uitgevoerd, namelijk op niveau L4-L5 in plaats van L3-L4. Uit het overgelegde beeldvormend materiaal blijkt dat voorafgaand aan de operatie het operatieniveau niet goed was bepaald. Tijdens de operatie heeft positiebepaling plaatsgevonden met behulp van een klemmetje. Ondanks het plaatsen van dit klemmetje is het verkeerde niveau geopereerd. Het komt het College voor dat beklaagde tijdens de operatie moet zijn gebleken dat de op niveau L4-L5 aangetroffen hernia kleiner was dan op grond van het voorafgaande onderzoek en de ernstige fysieke klachten te verwachten was. In ieder geval heeft beklaagde toen niet gekozen voor een heroriëntatie wat betreft het te opereren niveau, maar heeft hij de operatie voortgezet. Dit klachtonderdeel is gegrond. Gelet op de feiten en omstandigheden verklaart het college de klacht over te laat starten met vervolgonderzoek ongegrond. Klacht over de tweede operatie is ook ongegrond. Uit de operatieverslagen kan niet worden opgemaakt dat er te veel bot is verwijderd. Klacht over dossiervoering is gegrond. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing. |
Kenmerk: D2021/3104
Datum uitspraak: 8 december 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing
gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. R.J. van Baal, werkzaam te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
D, orthopedisch chirurg,
werkzaam te E,
beklaagde,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Hilversum.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen door het College op 14 mei 2021; en
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting
van 27 oktober 2021. Beide partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen
en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
1.4 De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak
zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG). Deze zaak, tegen een collega orthopedisch chirurg (hierna:
de collega) van beklaagde, is bekend onder dossiernummer D2021/3105.
2. De feiten
2.1 Klager is op 28 maart 2017 door zijn huisarts verwezen naar de afdeling Orthopedie
van F te E (hierna: het ziekenhuis). Dit vanwege plots optredende hevige pijn in de
rug. Klager was op dat moment al zo’n 20 jaar bekend met rugklachten en sinds oktober
2016 patiënt bij de collega van beklaagde. Voor de pijnklachten was de diagnose discopathie
L3-L4-L5 met Hernia Nuclei Pulposi (HNP) L3-L4 rechts gesteld. De pijn werd behandeld
via Transcutane Electro Neuro Stimulatie (TENS). Ook ontving klager therapie (Caesar/Mensendieck).
2.2 Op 29 maart 2017 vond de afspraak plaats tussen klager en de collega. De collega
constateerde op basis van onderzoek dat er bij klager sprake was van progressie van
de discusextrusie L3-L4 met toename van de absolute wervelkanaalstenose en versmalling
van de linker laterale recessus. De collega achtte een spoedige operatie noodzakelijk.
Klager en de collega spraken toen af dat klager op 14 april 2017 zou worden geopereerd.
2.3 De operatie vond plaats op 14 april 2017 en werd uitgevoerd door beklaagde, als
eerste operateur, en de collega, als tweede operateur. De collega heeft een operatieverslag
gemaakt voor het EPD van klager, onder de naam van beklaagde als eerste operateur.
Beklaagde heeft dit verslag nadien niet nagelezen.
2.4 Op 15 april 2017 werd beklaagde rond 23.45 uur gebeld door de dienstdoende arts-assistent
chirurgie. Deze vertelde dat klager naar het toilet was gegaan en een acuut tintelend
gevoel in beide bovenbenen en andere lichaamsdelen had gekregen. De dienstdoende orthopedisch
chirurg was toen niet aanwezig. Beklaagde is vanwege deze symptomen vanuit huis naar
het ziekenhuis gekomen, waar hij klager binnen 15 minuten heeft beoordeeld. Met klager
ging het inmiddels beter.
2.5 Klager is op 19 april 2017 ontslagen en er werd voor acht weken later een consult
met hem afgesproken.
2.6 Op 28 april 2017 heeft beklaagde klager gezien in verband met aanhoudende pijnklachten.
Beklaagde heeft toen pijnmedicatie voorgeschreven en een afspraak met klager gemaakt
voor een maand later.
2.7 Klager is op 3 mei 2017 heropgenomen in het ziekenhuis vanwege een toename van
de pijnklachten. Voor 8 mei 2017 is er een MRI-LKW afgesproken. Beklaagde heeft de
onderzoeksgegevens bestudeerd. Hieruit bleek dat klager op 14 april 2017 op het verkeerde
niveau was geopereerd, namelijk op niveau L4-L5 in plaats van L3-L4. Beklaagde heeft
dit klager direct gemeld en samen met de collega een behandelplan opgesteld. Van de
onjuist verlopen operatie heeft het bestuur van het ziekenhuis een calamiteitenmelding
gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
2.8 Op 10 mei 2017 vond de heroperatie (tweede operatie) plaats, uitgevoerd door de
collega, als eerste operateur, en beklaagde, als tweede operateur. De collega heeft
toen wederom het operatieverslag opgesteld. Na de operatie werd door beklaagde geconstateerd
dat klager beide benen weer kon strekken en dat de sensibiliteit intact was, met nog
tintelingen in de benen.
2.9 Beklaagde en klager hebben elkaar na 12 mei 2017 niet meer gezien.
2.10 Op 18 mei 2017 volgde een nieuwe opname van klager vanwege een toename van de
pijnklachten. Klager onderging een nieuwe MRI en een neuroloog werd bij de zaak betrokken.
Volgens de behandelaren was sprake van een recidief van de hernia met een indicatie
voor een heroperatie (derde operatie). Klager gaf aan door een neurochirurg in een
ander ziekenhuis te willen geworden geopereerd, aan welk verzoek gehoor is gegeven.
Klager werd daarop op 31 mei 2017 door een neurochirurg in een ander ziekenhuis geopereerd.
2.11 Omdat klager na de derde operatie klachten bleef houden en er sprake was van
destabilisatie in de rug, is er op 29 augustus 2017 een spondylodese (operatie waarbij
ruggenwervels aan elkaar worden gezet) L3-L4-L5 bij hem in het andere ziekenhuis uitgevoerd
(vierde operatie). Sindsdien is de situatie van klager gestabiliseerd en verbeterd.
2.12 Klager heeft het ziekenhuis van beklaagde en zijn collega civielrechtelijk aansprakelijk
gesteld vanwege een verkeerd uitgevoerde operatie. In het kader daarvan heeft, op
gezamenlijk verzoek van klager en (de verzekeraar van) het ziekenhuis, een onafhankelijk
orthopedisch chirurg een deskundigenadvies uitgebracht. De onafhankelijk orthopedisch
chirurg schrijft onder meer dat er een valide operatie-indicatie was, dat de verslaglegging
over de operaties in het ziekenhuis summier was, dat er tijdens de eerste en tweede
operaties een aantal zaken niet zijn gegaan zoals dat hoorde en dat niet bekend is
hoeveel botschade er bij de tweede operatie is ontstaan. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid
erkend. Met betrekking tot de schadevergoeding hebben het ziekenhuis en klager een
vaststellingsovereenkomst opgesteld.
3. De klacht
Klager, die zich door beklaagde onvoldoende gehoord voelt, verwijt beklaagde, zakelijk
weergegeven, dat hij:
a. klager bij de eerste operatie van 14 april 2017 op de verkeerde plaats heeft geopereerd.
Ook is toen de hernia niet verwijderd, waardoor een tweede operatie noodzakelijk was;
b. na de eerste operatie veel te laat, ondanks de aanwezige indicaties, is gestart
met vervolgonderzoek;
c. bij de tweede operatie van 10 mei 2017 te veel bot heeft weggehaald. Ook is toen
de hernia niet verwijderd en de wortelcompressie niet opgeheven; en
d. niet heeft voldaan aan zijn plicht tot een goede dossiervoering.
Klager onderbouwt zijn vier klachten met een op schrift gesteld persoonlijk relaas,
het deskundigenadvies van de onafhankelijk orthopedisch chirurg, zijn medisch dossier
over de periode 5 oktober 2016-13 maart 2018 en de correspondentie tussen de medisch
adviseur van zijn rechtsbijstandverzekeraar en de verzekeraar van het ziekenhuis.
Een vijfde klachtenonderdeel heeft klager ter zitting ingetrokken.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de vier klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden,
hoewel hij erkent dat de uitkomst van de eerste operatie niet juist was en de dossiervoering
deels summier was. Ter onderbouwing daarvan heeft beklaagde het medisch dossier uit
het ziekenhuis van klager over de periode 5 oktober 2016-16 april 2017 overgelegd,
plus een CD-rom en een USB-stick met nadere medische gegevens en de gegevens van beeldvormend
(BV) onderzoek. Voor zover nodig wordt hieronder nader op het verweer van beklaagde
ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College betreurt het allereerst dat klager als gevolg van zijn rugklachten
en de daarvoor uitgevoerde operaties zoveel beperkingen heeft opgelopen. Het College
begrijpt dat dit niet alleen werkmatig, maar ook in de privésituatie voor lastige
situaties leidt, waaronder voor zijn gezinsleden.
5.2 Het College is van oordeel dat twee van de vier klachtonderdelen gegrond zijn
en licht dit hieronder toe. Daarbij wijst het College er in algemene zin op dat het
er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht
betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de
beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap
ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment
in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.
Klachtonderdeel a: verkeerde operatie 14 april 2017
5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de operatie van 14 april 2017 een ongewenste
afloop had. Dit doordat de operatie op het verkeerde niveau is uitgevoerd, namelijk
op niveau L4-L5 in plaats van L3-L4. Beklaagde heeft ook op zitting herhaald dit alles
zeer te betreuren.
5.4 Anders dan in de door de raadsvrouw van beklaagde aangehaalde uitspraak van het
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 25 april 2019 (ECLI:NL:TGZCTG:105)
tegen een neurochirurg, was er in de onderhavige zaak geen sprake van het onjuist
bepalen van het operatieniveau, maar van het opereren van een ander niveau dan vooraf
vastgesteld. Uit het overgelegde beeldvormend materiaal blijkt voorts dat voorafgaand
aan de operatie het
operatieniveau niet goed was bepaald. Wel blijkt uit het overgelegde beeldmateriaal
dat tijdens de operatie positiebepaling heeft plaatsgevonden met behulp van een klemmetje.
Ondanks het plaatsen van dit klemmetje is het verkeerde niveau geopereerd. Het komt
het College voor dat beklaagde tijdens de operatie moet zijn gebleken dat de op niveau
L4-L5 aangetroffen hernia kleiner was dan op grond van het voorafgaande onderzoek
en de ernstige fysieke klachten te verwachten was. In ieder geval heeft beklaagde
toen niet gekozen voor een heroriëntatie wat betreft het te opereren niveau, maar
heeft hij de operatie voortgezet.
5.5 Het College oordeelt dat het onjuist opereren onder deze omstandigheden leidt
tot een gegrond klachtonderdeel.
Klachtonderdeel b: te laat starten met vervolgonderzoek
5.6 Klager stelt dat beklaagde na de eerste operatie te laat is gestart met vervolgonderzoek.
Beklaagde verweert zich door erop te wijzen dat hij regelmatig contact had met klager,
heeft gehoord dat de klachten van klager ook deels verbeterde en dit ook werd geconstateerd
door verpleegkundigen. Er was geen sprake van een zogenaamde ‘rode vlag’, zoals een
verdenking op een acuut caudasyndroom. Toen de klachten evenwel in hevigheid toenamen
heeft beklaagde zelf een ambulance gebeld, een opname geregeld in het ziekenhuis en
direct nader onderzoek geregeld.
5.7 Gelet op deze feiten en omstandigheden verklaart het College dit klachtonderdeel
ongegrond.
Klachtonderdeel c klachten rond uitvoering tweede operatie (10 mei 2007)
5.8 Het College concludeert dat op basis van het operatieverslag en het beeldvormend
materiaal niet kan worden vastgesteld dat er te veel botmateriaal is weggehaald. De
onafhankelijk orthopedisch chirurg kan de vraag of deze operatie op een adequate wijze
heeft plaatsgevonden en hoeveel botschade er is ontstaan niet beantwoorden. Wel geeft
hij aan dat beklaagde en de collega ‘alle maatregelen [hebben] genomen om op het juiste
niveau te opereren’.
5.9 Het College is van oordeel dat uit de operatieverslagen niet kan worden opgemaakt
dat er te veel bot is verwijderd. Uit de informatie van de derde operatie volgt dit
niet. Klager was immers al 20 jaar bekend met rugklachten en had twee operaties ondergaan
in het ziekenhuis. Daardoor valt bij een volgende operatie niet vast te stellen hoe
en waardoor bepaalde klachten zijn ontstaan.
5.10 Gelet op deze feiten en omstandigheden verklaart het College dit klachtonderdeel
ongegrond.
Klachtonderdeel d dossiervoering
5.11 Het College is met de onafhankelijk orthopedisch chirurg van oordeel dat op basis
van de in het medisch dossier opgenomen gegevens niet goed kan worden beoordeeld wat
er tijdens en rond de operatie heeft plaatsgevonden. Dit gebrek wordt door beklaagde
ook erkend. Zo heeft hij aangegeven voortaan operatieverslagen die door anderen worden
opgesteld in zijn naam ook te lezen en dat zijn dossiervoering inmiddels uitgebreider
is.
5.12 Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
5.13 Slotsom en op te leggen maatregel Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de
klacht gedeeltelijk gegrond is, dat wil zeggen de onderdelen het op het onjuiste niveau
opereren op 14 april 2017 en de dossiervoering. Tegelijkertijd constateert het College
dat beklaagde uit een en ander lering heeft getrokken en probeert te voorkomen dat
deze zaken zich in de toekomst herhalen.
Mede gelet hierop en op de omstandigheid dat beklaagde nooit eerder een tuchtmaatregel opgelegd heeft gekregen, oordeelt het College dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.
6. De beslissing
Het College:
verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (klachtonderdeel a en d); en
- legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,
A.M.J.S. Vervest, H.W.B. Schreuder en P.M. Netten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.