ECLI:NL:TGZRSGR:2021:142 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/3105
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:142 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-12-2021 |
Datum publicatie: | 09-12-2021 |
Zaaknummer(s): | D2021/3105 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. Op basis van het operatieverslag en het beeldvormend materiaal kan niet kan worden vastgesteld dat er tijdens de operatie te veel botmateriaal is weggehaald. Klacht over dossiervoering is gegrond. Op basis van de in het medisch opgenomen gegevens kan niet goed kan worden beoordeeld wat er tijdens en rond de operatie heeft plaatsgevonden. Het college oordeelt dat de toezegging dat klager aanwezig mocht zijn bij het overleg tussen de behandelend artsen kennelijk berust op een misverstand, waarvoor beklaagde niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Het college kan niet vaststellen of, en zo ja in hoeverre de klacht over ontslag uit ziekenhuis zonder afbouw medicatie betrekking heeft op de verantwoordelijkheid van beklaagde. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing. |
Kenmerk: D2021/3105
Datum uitspraak: 8 december 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing
gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: mr. R.J. van Baal, werkzaam te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
C, orthopedisch chirurg,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. M.S.E. van Beurden, werkzaam te Zoetermeer.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen door het College op 14 mei 2021;
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting
van 27 oktober 2021. Klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en beklaagde, bijgestaan
door mr. M.L. Jinkes de Jong (waarnemend), zijn verschenen en hebben hun standpunten
mondeling toegelicht. De gemachtigde van beklaagde heeft pleitnotities overgelegd.
1.4 De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak
zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG). Deze zaak, tegen een collega orthopedisch chirurg (hierna:
de collega) van beklaagde: is bekend onder dossiernummer D2021/3104.
2. De feiten
2.1 Klager is op 28 maart 2017 door zijn huisarts verwezen naar de afdeling Orthopedie
van E te D (hierna: het ziekenhuis). Dit vanwege plots optredende hevige pijn in de
rug. Klager was op dat moment al zo’n 20 jaar bekend met rugklachten en sinds oktober
2016 patiënt bij beklaagde. Eerder was de diagnose discopathie L3-L4-L5 met Hernia
Nuclei Pulposi (HNP) L3-L4 rechts gesteld. De pijn werd behandeld via Transcutane
Electro Neuro Stimulatie (TENS). Ook ontving klager therapie (Caesar/Mensendieck).
2.2 Op 29 maart 2017 vond de afspraak plaats tussen klager en beklaagde. Beklaagde
constateerde op basis van onderzoek dat er bij klager sprake was van progressie van
de discusextrusie L3-L4 met toename van de absolute wervelkanaalstenose en versmalling
van de linker laterale recessus. Beklaagde achtte een spoedige operatie noodzakelijk.
Klager en beklaagde spraken toen af dat klager op 14 april 2017 zou worden geopereerd
in het ziekenhuis.
2.3 De operatie vond plaats op 14 april 2017 en werd uitgevoerd door de collega, als
eerste operateur, en beklaagde, als tweede operateur. Beklaagde heeft een operatieverslag
gemaakt voor het EPD van klager onder de naam van de collega als eerste operateur.
De collega heeft dit verslag nadien niet nagelezen.
2.4 Klager is op 19 april 2017 ontslagen en er werd voor acht weken later een consult
met hem afgesproken.
2.5 Klager is op 3 mei 2017 heropgenomen in het ziekenhuis, na tussentijds te zijn
gezien door de collega van beklaagde. Ondanks pijnmedicatie was sprake van een toename
van de pijnklachten. Voor 8 mei 2017 is er een MRI-LKW afgesproken. De collega heeft
de onderzoeksgegevens bestudeerd. Hieruit bleek uit dat klager op 14 april 2017 op
het verkeerde niveau was geopereerd, te weten op niveau L4-L5 in plaats van L3-L4.
De collega heeft dit klager direct gemeld en samen met beklaagde een behandelplan
opgesteld. Van de onjuist verlopen operatie heeft het bestuur van het ziekenhuis een
calamiteitenmelding gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
2.6 Op 10 mei 2017 vond de heroperatie (tweede operatie) plaats, uitgevoerd door beklaagde,
als eerste operateur, en de collega, als tweede operateur. Beklaagde heeft toen wederom
het operatieverslag opgesteld. Na de operatie werd door de collega geconstateerd dat
klager beide benen weer kon strekken en dat de sensibiliteit intact was, met nog tintelingen
in de benen.
2.7 Op 18 mei 2017 volgde een nieuwe opname van klager vanwege een toename van de
pijnklachten. Klager onderging opnieuw een MRI en een neuroloog werd bij de beoordeling
betrokken. Volgens de behandelaren was sprake van een recidief van de hernia met een
indicatie voor een heroperatie (derde operatie). Klager gaf aan door een neurochirurg
in een ander ziekenhuis te willen geworden geopereerd, waaraan gehoor is gegeven.
Klager werd daarop op 31 mei 2017 door een neurochirurg in een ander ziekenhuis geopereerd.
2.8 Omdat klager na de derde operatie klachten bleef houden en er sprake was van destabilisatie
in de rug, is er op 29 augustus 2017 een spondylodese (operatie waarbij ruggenwervels
aan elkaar worden gezet) L3-L4-L5 bij hem in het andere ziekenhuis uitgevoerd (vierde
operatie). Sindsdien is de situatie van klager gestabiliseerd en verbeterd.
2.9 Klager heeft het ziekenhuis van beklaagde en zijn collega civielrechtelijk aansprakelijk
gesteld vanwege een verkeerd uitgevoerde operatie. In het kader daarvan heeft, op
gezamenlijk verzoek van klager en (de verzekeraar van) het ziekenhuis, een onafhankelijk
orthopedisch chirurg een deskundigenadvies uitgebracht. De onafhankelijk orthopedisch
chirurg schrijft onder meer dat er een valide operatie-indicatie was, dat de verslaglegging
over de operaties in het ziekenhuis summier was, dat er tijdens de eerste en tweede
operaties een aantal zaken niet zijn gegaan zoals dat hoorde en dat niet bekend is
hoeveel botschade er bij de tweede operatie is ontstaan. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid
erkend. Met betrekking tot de schadevergoeding hebben het ziekenhuis en klager een
vaststellingsovereenkomst opgesteld.
3. De klacht
Klager, die zich door beklaagde onvoldoende gehoord voelt, verwijt beklaagde, zakelijk
weergegeven, dat hij:
a. bij de operatie van 10 mei 2017 te veel bot heeft weggehaald. Ook is de hernia
niet verwijderd en is de wortelcompressie niet opgeheven;
b. niet heeft voldaan aan zijn plicht tot een goede dossiervoering;
c. klager ondanks zijn verzoek daartoe, niet aanwezig liet zijn bij het overleg tussen
de twee behandelend artsen; en
d. klager heeft ontslagen uit het ziekenhuis na de tweede operatie, ondanks dat zijn
medicatie niet was afgebouwd.
Klager onderbouwt zijn vier klachten met een op schrift gesteld persoonlijk relaas,
het deskundigenadvies van de onafhankelijk orthopedisch chirurg, zijn medisch dossier
uit het ziekenhuis over de periode 5 oktober 2016-13 maart 2018 en de correspondentie
tussen de medisch adviseur van zijn rechtsbijstandverzekeraar en de verzekeraar van
het ziekenhuis.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de vier klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Ter onderbouwing daarvan heeft beklaagde het medisch dossier uit het ziekenhuis van
klager over de periode 5 oktober 2016-16 april 2017 overgelegd, plus een CD-rom en
een USB-stick met nadere medische gegevens en de gegevens van beeldvormend (BV) onderzoek.
Voor zover nodig wordt hieronder nader op het verweer van beklaagde ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College betreurt het allereerst dat klager als gevolg van zijn rugklachten
en de daarvoor uitgevoerde operaties zoveel beperkingen heeft opgelopen. Het College
begrijpt dat dit niet alleen werkmatig, maar ook in de privésituatie voor lastige
situaties leidt, waaronder voor zijn gezinsleden.
5.2 Het College is van oordeel dat een van de vier klachtonderdelen gegrond is en
licht dit hieronder toe. Daarbij wijst het College er in algemene zin op dat het er
bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht
betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de
beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap
ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment
in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.
Klachtonderdeel a: klachten rond uitvoering tweede operatie (10 mei 2007)
5.3 Het College concludeert dat op basis van het operatieverslag en het beeldvormend
materiaal niet kan worden vastgesteld dat er te veel botmateriaal is weggehaald. De
onafhankelijk orthopedisch chirurg heeft de vraag of deze operatie op een adequate
wijze heeft plaatsgevonden en hoeveel botschade er is ontstaan niet kunnen beantwoorden.
Wel geeft hij aan dat beklaagde en de collega ‘alle maatregelen [hebben] genomen om
op het juiste niveau te opereren’.
5.4 Het College is van oordeel dat uit de operatieverslagen niet kan worden opgemaakt
dat er te veel bot is verwijderd. Uit de informatie van de derde operatie volgt dit
niet. Klager was immers al 20 jaar bekend met rugklachten en had twee operaties ondergaan
in het ziekenhuis. Daardoor valt bij een volgende operatie niet vast te stellen hoe
en waardoor bepaalde klachten zijn ontstaan.
5.5 Dit alles leidt tot ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel.
Klachtonderdeel b: dossiervoering
5.6 Het College is met de onafhankelijk orthopedisch chirurg van oordeel dat op basis
van de in het medisch dossier opgenomen gegevens niet goed kan worden beoordeeld wat
er tijdens en rond de operatie heeft plaatsgevonden. Dit wordt door beklaagde, blijkens
zijn verweerschrift (overwegingen 48-50) en hetgeen hij ter zitting naar voren heeft
gebracht, ook erkend. Zo blijkt uit het operatieverslag niet hoe de tweede operatie
precies is verlopen. Beklaagde heeft toegezegd te proberen zijn verslaglegging van
operaties voortaan uitvoeriger te laten zijn door ook zaken die mogelijk vanzelfsprekend
zijn in het verslag op te nemen. Het College voegt daaraan toe dat het in het bijzonder
voor andere behandelaars helder moet zijn hoe een operatie is uitgevoerd.
5.7 Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdeel c: klager mocht niet aanwezig zijn bij overleg
5.8 Klager stelt van een pijnverpleegkundige te hebben gehoord dat er op of rond 23
mei 2017 een overleg tussen de neurochirurg en beklaagde zou plaatsvinden. Volgens
de pijnverpleegkundige zou het mogelijk moeten zijn dat klager daarbij aanwezig zou
zijn. Klager is evenwel niet uitgenodigd.
5.9 Beklaagde stelt dat hij nooit een verzoek van klager, de pijnverpleegkundige of
wie dan ook heeft ontvangen dat klager bij de bespreking aanwezig zou willen zijn.
Beklaagde geeft daarbij aan dat het ongebruikelijk is dat patiënten bij deze overleggen
aanwezig zijn, zeker omdat op dergelijke overleggen meerdere patiënten worden besproken.
Hij begrijpt daarom niet dat deze toezegging is gedaan.
5.10 Het College oordeelt dat er kennelijk sprake is van een misverstand, waarvoor
beklaagde niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Het College verklaart dit klachtonderdeel
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d: Ontslag uit ziekenhuis zonder afbouw van medicatie
5.11 Klager stelt dat hij na de tweede operatie uit het ziekenhuis is ontslagen zonder
dat zijn medicatiebehandeling was afgebouwd en zonder recept voor nieuwe medicatie.
5.12 Het College kan op basis van de stukken en hetgeen mondeling is behandeld niet
vaststellen of, en zo ja in hoeverre dit onderdeel betrekking heeft op de verantwoordelijkheid
van beklaagde. Het College erkent dat een situatie rond onduidelijkheid over voortgang
met en het beschikken over recepten kan leiden tot onzekerheid en onduidelijkheid
bij klager. Niettemin kan beklaagde daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk
worden gehouden. Het College verklaart dit klachtonderdeel daarom ongegrond. Slotsom
en op te leggen maatregel
5.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is,
dat wil zeggen voor wat betreft het onderdeel van de dossiervoering. Het College is
van oordeel dat dossiervoering een belangrijk aspect van de kwaliteit van zorg is.
Tegelijkertijd constateert het College dat er door beklaagde weliswaar dossiervoering
heeft plaatsgevonden, maar dat dit onvoldoende duidelijk en precies was. Mede gelet
hierop en op de omstandigheid dat beklaagde nooit eerder een tuchtmaatregel opgelegd
heeft gekregen, oordeelt het College dat kan worden volstaan met het opleggen van
een waarschuwing.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (klachtonderdeel b); en
- legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,
A.M.J.S. Vervest, H.W.B. Schreuder en P.M. Netten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.