ECLI:NL:TGZRSGR:2021:138 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/20-2021-002

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:138
Datum uitspraak: 30-11-2021
Datum publicatie: 30-11-2021
Zaaknummer(s): D2021/20-2021-002
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt beklaagde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten/grensoverschrijdend gedrag. Het College acht de verklaring van de fysiotherapeut dat de borsten tijdens de behandeling onbedoeld kunnen zijn aangeraakt, maar dat niet in de tepels is geknepen niet geloofwaardig nu die verklaring pas ter zitting voor het eerst is afgelegd. De fysiotherapeut heeft ter zitting erkend dat hij klaagster een zoen op haar voorhoofd heeft gegeven. De verklaring van klaagster ter zitting dat tijdens de behandeling richting de schaamstreek werd gewreven, is ter zitting niet uitdrukkelijk weersproken. Klacht gegrond verklaard, schorsing.

Kenmerk: D2021/20-2021-002


Datum uitspraak: 30 november 2021


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,


tegen:


C, fysiotherapeut,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam te Utrecht.


1. Het verloop van de procedure


1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 12 januari 2021;
- het verweerschrift, ontvangen op 25 februari 2021;
- de brief van verweerder van 8 maart 2021, ontvangen op 10 maart 2021.


1.2 Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.


1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2021. Beide partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde.



2. De feiten


2.1 Beklaagde is fysiotherapeut sinds 1998. Op de website van zijn praktijk is vermeld dat beklaagde in zijn praktijk werkt als fysiotherapeut, trainer en coach en dat in de praktijk multidisciplinair wordt gewerkt. Er wordt naast fysiotherapie onder meer ergotherapie, logopedie, massagetherapie en yoga gegeven.


2.2 Klaagster, geboren in 1970, is vanaf mei 2019 bij beklaagde onder behandeling voor rug- en schouderklachten. Daarbij is ontspanningstherapie toegepast, waarbij klaagster op eigen initiatief haar bh uitliet.


2.3 In de bijlage bij de brief van 8 maart 2021 is over de behandeling onder meer vermeld:
“Hoofddoel:Reductie hypertonie en pijn van Vas 6-7 naar 1-2 waarna onderhoud (mobilisaties/massages myogeen) naast ergonomische adviezen en ademoefeningen. (…)
11-11-19 (…) Armen passief in elevatie in ruglig ervaart ze als erg prettig. Manipulatie th5 en 4 ,in ruglig. (…)
21-12: onderhoudsbehandeling; hypertonie Mm pectorali en sternocleidomastiodeus die sterk afneemt na holistic pulsing; (…)
4-1-2021: (…). Holistic pulsing toegepast. Afname hypertonie, diepe ontspanning.
5-1: email ontvangen dat Mw de behandeling als onprettig heeft ervaren. Stopt,wil er niet over praten. (…)”

2.4 Op 4 januari 2021 heeft klaagster de volgende e-mail met als onderwerp ‘Behandeling maandag 4 januari’ naar beklaagde gestuurd: “E, op weg naar huis na de behandeling van vandaag drong het pas goed tot me door wat er tijdens de massage gebeurd was. Mijn borsten zijn zodanig aangeraakt wat in geen enkele zin iets te maken heeft met de fysiotherapie-behandeling. Voor mij is er een grens overschreden. Ik acht dit ongepast en ben hier niet van gediend. Ik ben me nu aan het beraden wat ik hiermee moet. G.”


2.5 Beklaagde heeft daarop per e-mail als volgt gereageerd: “Beste G, Dit spijt mij verschrikkelijk. Ik zou daar graag met jou over willen praten. E.”


3. De klacht


Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten/grensoverschrijdend gedrag door tijdens de behandeling op
21 december 2020 haar borsten te betasten en op 4 januari 2021 in haar tepels te knijpen.


4. Het standpunt van beklaagde


Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat in zijn praktijk vanuit het biopsychosociaal model wordt gewerkt. Zijn behandelwijze is beïnvloed door interesse in en gevolgde studies over Oosterse genees- en behandelstrategieën. Het samenkomen van kennis en inzichten uit fysiotherapie en manuele therapie met die uit de Indiase en Chinese geneeswijzen heeft volgens beklaagde vaak tot heldere inzichten geleid die anders niet waren verkregen. Zijn praktijk staat ook wel bekend om de soms onconventionele aanpak door een combinatie van meerdere stijlen of afwijkend van de meestal toegepaste interventie. Aanwezige kennis en inzichten scheiden werkt voor beklaagde als therapeut bijzonder ongemakkelijk en kunstmatig. Het domein van de fysiotherapeut bestrijkt het gehele lichaam, ook lichaamsdelen die doorgaans bedekt zijn door ondergoed. Met de onder 2.5 bedoelde mail heeft beklaagde bedoeld dat het hem spijt dat klaagster de behandeling als onprettig heeft ervaren. Op het verweer van beklaagde wordt voor zover nodig hieronder verder ingegaan.


5. De beoordeling
5.1 In het verweerschrift is niet betwist dat beklaagde tijdens de behandelingen op
21 december 2020 en 4 januari 2021 de borsten van klaagster heeft betast en in haar tepels heeft geknepen. Het College acht de verklaring dat de borsten tijdens de behandeling onbedoeld kunnen zijn aangeraakt, maar dat niet in de tepels is geknepen niet geloofwaardig nu die verklaring pas ter zitting voor het eerst is afgelegd. Verder heeft klaagster ter zitting verklaard dat beklaagde ongeveer vier maanden voorafgaand aan de incidenten een zoen op haar voorhoofd gaf. Beklaagde heeft dat desgevraagd ter zitting erkend. De verklaring van klaagster ter zitting dat tijdens de behandeling richting de schaamstreek werd gewreven, is ter zitting niet uitdrukkelijk weersproken. Dit betekent dat de klacht gegrond is en dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten.


5.2 Met betrekking tot de vraag welke maatregel dient te volgen, overweegt het College als volgt. Het College heeft gelet op het door beklaagde gevoerde - onder 4 vermelde - verweer, niet de overtuiging dat beklaagde inziet dat hij zich (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen en daarmee heeft gehandeld in strijd met de beroepsethiek en gedragsregels die binnen zijn beroepsgroep gelden. In feite stelt verweerder dat de handelingen waar het hier om gaat onderdeel uitmaken van zijn (onconventionele) behandelwijze. Uit de opmerking in het verweerschrift dat beklaagde zijn patiënten ‘nóg explicieter is gaan vragen het meteen aan te geven als de interventie als onprettig wordt ervaren, zodat dit acuut kan worden aangepast’, blijkt niet dat beklaagde beseft dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en dat hij dat in de toekomst zal dienen te vermijden. Ook naar aanleiding van het erkennen ter zitting van het geven van een zoen op het voorhoofd van klaagster heeft beklaagde niet uitgesproken herhaling in de toekomst te zullen voorkomen en de grenzen van een professionele verhouding tot de patiënt te zullen respecteren. Beklaagde heeft ook overigens geen zelfinzicht en lerend vermogen getoond. Het College acht gelet op het risico op herhaling de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register passend en geboden. Gelet op de aard, ernst en duur van de handelingen wordt deze maatregel opgelegd voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.


6. De beslissing


Het College:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan beklaagde de maatregel op van schorsing van zijn inschrijving in het BIG-register voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd dan nadat het bevoegd tuchtcollege zulks heeft gelast op grond van het feit dat beklaagde binnen de proeftijd van twee jaar:
a) zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met de goede zorg die hij als fysiotherapeut behoort te betrachten dan wel in strijd met het belang van de individuele gezondheidszorg;
b) dan wel de volgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
b1) dat hij zich onder behandeling stelt bij een gz-psycholoog of psychotherapeut, waarbij de behandeling is gericht op bewustwording van de professionele grenzen binnen een behandelrelatie en hoe te voorkomen dat deze grenzen worden overschreden;
b2) dat hij binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van deze beslissing bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) opgave doet van de persoon van de gz-psycholoog/psychotherapeut, deze therapeut ervan in kennis stelt dat de IGJ informatie kan inwinnen over de aard, globale inhoud en frequentie van de behandeling en de gz-psycholoog/psychotherapeut toestemming geeft om informatie over voornoemde aspecten aan de IGJ te verschaffen;
b3) dat hij de IGJ schriftelijk laat weten wanneer de onder b1 bedoelde behandeling met instemming van de gz-psycholoog/psychotherapeut is voltooid, welke brief of verklaring door de gz-psycholoog/psychotherapeut mede ondertekend dient te worden ten bewijze van zijn instemming daarmee;
- bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat beklaagde in het BIG-register is ingeschreven;
- bepaalt dat deze beslissing op grond van artikel 71 van de Wet BIG in geanonimiseerde vorm zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, het vakblad FysioPraxis en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.


Deze beslissing is gegeven door P.M. de Keuning, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
D. van Poppel, J.L. Keyzer, S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021.