ECLI:NL:TGZRSGR:2021:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag d2021/2028-2021-026
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2021:123 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-11-2021 |
Datum publicatie: | 18-11-2021 |
Zaaknummer(s): | d2021/2028-2021-026 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een orthodontist. In de notitie ‘Het beëindigen of niet-aangaan van een behandelingsovereenkomst’ van de KNMT is opgenomen dat een tandarts de behandelovereenkomst kan beëindigen als de patiënt zich onheus of agressief jegens de tandarts of anderen gedraagt. Gedrag van familieleden valt daar niet onder. Niet voldaan aan de zorgvuldigheidseisen door de behandelrelatie tot een aanvaardbare situatie terug te brengen. Tweede klachtonderdeel ongegrond. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing. |
Kenmerk: D2021/2028-2021-026
Datum uitspraak: 2 november 2021
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing
gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, orthodontist,
werkzaam te D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. E te F.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlage, ontvangen op 8 maart 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een e-mailbericht van beklaagde van 20 juli 2021;
- een brief van beklaagde van 22 juli 2021, ontvangen op 26 juli 2021;
- een brief van klager met bijlagen, ontvangen op 1 september 2021.
1.2 Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting
van 21 september 2021. Klager is verschenen. Beklaagde is ook verschenen, bijgestaan
door zijn gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Beklaagde heeft de zoon van klager (hierna: de zoon) voor een eerste consult voor orthodontische behandeling gezien op 25 maart 2019. Een tweede consult vond plaats op 7 oktober 2020. Bij dat laatste consult is een melkkies getrokken en is een voorlopige kostenbegroting meegegeven.
2.2 Op 8 oktober 2020 heeft klager de volgende e-mail aan beklaagde gestuurd: “L.s.,
Vandaag begreep ik tot mijn grote verbazing van mijn zoon dat er bij hem door jullie
een kies is getrokken. Ik ben de vader en heb het gezag, mijn zoon woont bij zijn
moeder. Ik ben niet vooraf over deze medische behandeling geïnformeerd en heb er dus
ook geen toestemming voor kunnen geven. Ik wil graag dat de behandelend orrhodontist
of tandarts hierover contact met mij opneemt. (…)”. Ook heeft klager op 8 oktober
2020 telefonisch contact gehad met de praktijkmanager van beklaagde.
2.3 Klager heeft op 9 december 2020 de volgende e-mail aan beklaagde gestuurd: “L.S.,
i.v.m. een klacht over bejegening zou ik graag in contact komen met de orthondontist
zelf. Kan hij contact met mij opnemen op tel.nr x? Alvast bedankt, M.v.g., A.”
2.4 In een e-mail van 9 december 2020 heeft beklaagde aan klager gemeld: “Geachte
heer A, Ik ontving uw tweeregelige e-mail. Op afstand heb ik de discussie van mijn
praktijkmanager met u en uw ex-vrouw gevolgd. Een gesprek met u is niet zinvol gezien
uw reacties tot nu toe. Ik raad u aan een andere orthodontist te zoeken. Ik zal uw
zoon G niet behandelen. Met vriendelijke groet, C”.
3. De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt:
a. De behandelovereenkomst kon niet op deze wijze worden beëindigd. Er waren geen
gewichtige redenen om de overeenkomst te beëindigen.
b. Klager is onheus bejegend door de praktijkmanager van beklaagde, met name omdat
zij hem een narcist heeft genoemd tijdens een gesprek met de ex-echtgenote van klager.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Klachtonderdeel a
5.1 Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat geen behandelovereenkomst tot stand is
gekomen, omdat geen orthodontische behandeling is gestart. Het College overweegt daaromtrent
dat een geneeskundige behandelovereenkomst in het algemeen tot stand komt op het moment
dat een patiënt zich met een concrete zorgvraag tot een arts wendt en op die zorgvraag
wordt ingegaan. Aan die voorwaarde is naar het oordeel van het College voldaan, nu
er twee consulten voor het stellen van een diagnose hebben plaatsgevonden, een melkkies
is getrokken en een behandelplan is opgesteld.
5.2 Een zorgverlener kan een behandelovereenkomst niet opzeggen, tenzij sprake is
van gewichtige redenen (artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek). Dit hangt samen met het
zwaarwegende belang van de gezondheid van de patiënt en diens afhankelijke positie
ten opzichte van de arts. Wanneer er sprake is van gewichtige redenen, is afhankelijk
van de omstandigheden van het geval. In de notitie ‘Het beëindigen of niet-aangaan
van een behandelingsovereenkomst’ van de KNMT is nader uitgewerkt onder welke voorwaarden
een tandarts de behandelovereenkomst in ieder geval kan beëindigen. Dat is onder andere
het geval als de patiënt zich onheus of agressief jegens de tandarts of anderen gedraagt.
Gedrag van familieleden valt daar niet onder. Deze notitie is onder meer gebaseerd
op de richtlijn
‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ van de
KNMG. Deze richtlijn vormt een uitwerking van artikel 7:460 BW. De uitgangspunten
van die richtlijn kunnen naar het oordeel van het College mede een richtsnoer vormen
voor de invulling van zorgvuldig handelen door tandartsen in verband met beëindiging
van een behandelrelatie. In de KNMG-richtlijn zijn zorgvuldigheidseisen neergelegd
die in acht moeten worden genomen bij het beëindigen van de behandelrelatie door een
arts: de arts moet zich dan aantoonbaar hebben ingespannen om de behandelrelatie tot
een aanvaardbare situatie terug te brengen. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door in
gesprek te gaan over het ongewenste gedrag, te zoeken naar mogelijkheden om dat gedrag
te verbeteren en daar afspraken over te maken met de patiënt. Naar het oordeel van
het College geldt dit ook als de arts een patiënt niet (meer) wil behandelen vanwege
gedrag van familieleden, zoals in dit geval. Uit het dossier blijkt niet dat beklaagde
heeft getracht met klager in gesprek te gaan over het in zijn ogen ongewenste gedrag
van klager alvorens hij de behandelrelatie per mail van 9 december 2020 beëindigde.
Integendeel, klager heeft tot tweemaal toe gevraagd om een gesprek en beklaagde is
daarop niet ingegaan. Het handelen van beklaagde is onzorgvuldig en valt buiten de
grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel
gegrond is.
Klachtonderdeel b
5.3 Beklaagde heeft weersproken dat zijn praktijkmanager klager (tegenover een derde)
een narcist heeft genoemd. Het College kan niet vaststellen wat er precies is besproken.
Het is vaste rechtspraak dat in een geval als dit, waarbij sprake is van het woord
van de één tegen dat van de ander, geen oordeel door het College kan worden gevormd.
Immers kan aan het woord van de één niet meer waarde worden gehecht dan aan dat van
de ander. Dat betekent dat dit klachtonderdeel faalt.
Conclusie
5.4 De klacht is gedeeltelijk gegrond. Het College is van oordeel dat een maatregel
moet volgen en acht daarvoor het volgende van belang. Beklaagde heeft geen blijk gegeven
van een houding die voldoet aan de voor artsen geldende norm om zich toetsbaar op
te stellen. Zo heeft beklaagde zowel in het verweerschrift als in de e-mail van 20
juli 2021 gemeld dat de klacht volgens hem op ‘een niet bestaand probleem ziet’ en
dat het hem het beste lijkt dat het College uitspraak doet ‘zonder verdere tijd en
energie te verspillen aan een mondeling vooronderzoek’. Volgens beklaagde zou het
gaan om een klacht waarvan ‘aanstonds duidelijk is dat zij eenvoudig kan worden afgehandeld’,
is daarover ‘in redelijkheid geen twijfel mogelijk’ en kan de klacht ‘zonder behandeling
op een zitting door het voltallige tuchtcollege worden afgedaan’. Ook het feit dat
beklaagde jegens klager heeft gemeld voornemens te zijn de kosten van rechtsbijstand
zo nodig in een civiele procedure op klager te zullen verhalen, getuigt niet van het
zich toetsbaar opstellen en een goede proceshouding. Het College weegt anderzijds
ook mee dat deze procedure consequenties voor beklaagde heeft gehad nu hij heeft gemeld
dat zijn taak als plaatsvervangend opleider in zijn nieuwe functie als orthodontist
bij het H (na verkoop van zijn praktijk in juni 2021) is opgeschort in afwachting
van de onderhavige procedure. Het College acht gelet op alle omstandigheden van het
geval de maatregel van waarschuwing passend.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht voor wat betreft klachtonderdeel a gegrond;
- legt op de maatregel van waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door I.K. Spros, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist,
E.M.J. Muller, E.C.L. Fritschy en H.W. Luc, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021.