ECLI:NL:TGZRSGR:2021:118 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-023

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:118
Datum uitspraak: 17-09-2021
Datum publicatie: 17-09-2021
Zaaknummer(s): 2020-023
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een psychiater. Klager is vader van drie kinderen. Hij, zijn ex-echtgenote en de drie kinderen (destijds onder de 16 jaar) waren in behandeling bij de psychiater. Op grond van de stukken en het bestuderen van de medische dossiers is niet vast komen te staan dat de psychiater de kinderen in de periode dat zij daartoe geen toestemming van vader had, toch heeft behandeld, in de zin dat ze face-to-face contact met hen heeft gehad. De opvallend veel gedeclareerde uren verklaart de argwaan bij klager, maar volgens de psychiater is dit voor indirecte tijd. Het ‘doorbehandelen’ komt niet vast te staan. Uit de stukken, waaronder het rapport van de RvdK, de informatie van Veilig Thuis en de processen-verbaal van de verschillende procedures bij de rechtbank blijkt dat de psychiater, ongetwijfeld uit betrokkenheid met de kinderen en mogelijk de ex-echtgenote, haar professionele distantie is kwijtgeraakt. Het College stelt vast op grond van de stukken dat de psychiater zich haast onbegrensd en opvallend actief is gaan bemoeien met instanties die zich bezighouden met de veiligheid van de kinderen, zoals Veilig Thuis en de RvdK. Hiermee treedt beklaagde buiten haar bevoegdheid en deskundigheid (zij heeft geen forensische expertise) en heeft ze onprofessioneel gehandeld. Het buitensporig veel uren voor indirecte tijd declareren en de wijze van declareren in combinatie met het ontbreken van de duiding van de vermelde uren in de medische dossiers is onzorgvuldig te noemen en daarom ook tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht deels gegrond, berisping.

Datum uitspraak: 17 september 2021

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

D ,

wonende te E,

klager,

gemachtigde: mr. W. N. Sardjoe, werkzaam te Den Haag,

tegen:

F , psychiater,

werkzaam te G,

beklaagde,

gemachtigde: mr. S. Zwartjens, werkzaam te Zwolle.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 12 februari 2020;

- het verweerschrift met bijlagen;

- producties VI tot en met VIII van de zijde van klager, ontvangen op 7 september 2020;

- het aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 21 september 2020;

- het verweerschrift op aanvullend klaagschrift, ontvangen op 29 oktober 2020;

- e-mail van de zijde van beklaagde van 16 november 2020.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 april 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van beklaagde heeft een pleitnotitie overgelegd.

1.3 Het College heeft op 15 juni 2021 een tussenbeschikking gewezen waarin beklaagde wordt opgedragen het volledig medisch dossier dat betrekking heeft op de ingediende klacht aan het College te doen toekomen.

1.4 Op 15 en 16 juli 2021 is het medisch dossier ontvangen.

2. De feiten

2.1 Klager heeft met zijn ex-echtgenote drie kinderen die ten tijde van de aanvang van het gestelde klachtwaardig handelen van beklaagde, alle drie nog niet de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt. In die periode waren zowel klager als zijn ex-echtgenote belast met het ouderlijk gezag. In deze uitspraak worden de minderjarigen geanonimiseerd vermeld als ‘de kinderen’. Het betreft de minderjarige A (geboren in 2006), minderjarige B (geboren in 2009) en minderjarige C (geboren in 2013).

2.2 Beklaagde is werkzaam als (kinder- en jeugd)psychiater bij de zelfstandig gevestigde praktijk H te G, waarvan zij ook de eigenaar is. Door de praktijk wordt multidisciplinaire zorg aangeboden aan complex getraumatiseerde jongeren en jongeren met anderszins complexe problematiek.

2.3 Via zelfverwijzing zijn klager en zijn ex-echtgenote op 23 augustus 2019 bij de praktijk van beklaagde terecht gekomen. Zij wilden voor alle gezinsleden behandeling. Tot het gezin behoren nog twee oudere kinderen van de ex-echtgenote, op wie deze klacht geen betrekking heeft. Op 23 augustus 2019 is de ex-echtgenote telefonisch akkoord gegaan met de behandeling van haarzelf en de drie kinderen en op 26 augustus 2019 is klager telefonisch akkoord gegaan met de behandeling van hemzelf en de kinderen. Op 11 september 2019 heeft de ex-echtgenote de behandelovereenkomst getekend van haarzelf en van de drie kinderen. Op 16 september 2019 heeft klager deze voor wat betreft de kinderen eveneens ondertekend. Op 17 september 2019 heeft hij zijn eigen behandelovereenkomst getekend en heeft hij beklaagde voor het eerst gezien in een face-to-face contact.

2.4 Klager was op 23 augustus 2019 verdachte in een strafrechtprocedure waarbij de verdenking -kort gezegd- huiselijk geweld betrof. Hij is op 9 september 2020 hiervoor veroordeeld door de rechtbank te E. Het is het College niet bekend of klager op het moment van deze uitspraak inmiddels definitief is veroordeeld voor de feiten waarvan hij werd verdacht, omdat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een hoger beroepsprocedure loopt.

2.5 Op 29 september 2019 heeft klager beklaagde per e-mail bericht dat hij in verband met financiële problemen de behandelingen tijdelijk wil stoppen tot na verkoop van de echtelijke woning. Op 3 oktober 2019 heeft beklaagde aan klager een e-mail verstuurd. Hierin staat (onder meer) vermeld:

“[…] U geeft in onderstaande e-mail aan dat u wil dat ik mijn dienstverlening onderbreek tot uw woning is verkocht. U heeft echter eerder wetende wat uw financiële toestand was ingestemd met aangaan van de behandeling bij H en het zelf betalen van alle kosten die daarmee gepaard gaan. U heeft een internationale verzekering die een deel van de kosten dekt. U heeft een goed inkomen maandelijks.

Wat u betreft ga ik akkoord met stopzetting van de behandeling en zal ik u verwijzen.

De noodzaak van diagnostiek en behandeling vergt echter voortgezette behandeling van alle kinderen […] en uw vrouw en verdraagt geen uitstel vanuit goed hulpverlenerschap en noodzaak om ernstig gevaar voor de gezondheid van genoemde personen te voorkomen. […] Ik verzoek u uw intrekking van toestemming te heroverwegen […]” .

2.6 Op 4 oktober 2019 bevestigt beklaagde per e-mail aan klager dat zij de kinderen de komende tijd niet meer zal zien.

2.7 In de behandelovereenkomst van H, zoals overgelegd door klager in bijlage III van het klaagschrift, staat vermeld:

“[…] De algemene voorwaarden en Betalingsvoorwaarden van H zijn van toepassing op deze overeenkomst. Deze Algemene en Betalingsvoorwaarden van H zijn u ter hand gesteld en zijn te downloaden van de website* van H: www.H.nl zodra deze online is (*nog niet online). […]

Mocht u overeengekomen zijn de kosten zelf te betalen aan H, maakt H van te voren een schatting wat diagnostiek- en/of behandeltraject zou kunnen kosten. Als u daar prijs op stelt kunnen wij u van te voren een offerte doen toekomen na het intakegesprek voor wat betreft het diagnostiektraject en na het diagnostiektraject voor wat betreft het behandeltraject. Mocht behandeling, bijvoorbeeld medicatie, gelijktijdig met diagnostiek van start gaan, dan volgt slechts één offerte. […]” .

2.8 Op 14 oktober 2019 schrijft de financieel adviseur van klager een e-mail aan beklaagde waarin hij vraagt of het mogelijk is een grove schatting te geven van de verwachte kosten voor het komende halfjaar.

2.9 Op 14 oktober 2019 schrijft beklaagde in een e-mail aan de financieel adviseur van klager (onder meer) het volgende:

“[…] Wat betreft de behandeling van […] heb ik genoteerd dat de hr. D behandeling geweigerd heeft afgelopen twee weken en dat ik morgen zo nodig vervangende toestemming aan de rechter ga vragen om redenen die ik reeds eerder heb aangegeven. Dit staat los van enige kosten.

Wat betreft uw tweede vraag:

Ik kan geen grove schatting geven van de kosten van het komende half jaar. Het is zaak zo kort te behandelen als kan maar zo lang als nodig.

In elk geval is een wekelijkse al dan niet dubbele therapiesessie noodzakelijk, of indien nodig intensiever, soms ook medicatie, telefonisch en e-mail contact, e-health modules, psycho-educatie, ouderbegeleiding, contact met school zo nodig en e.e.a. vergt veel overleg-, administratie en andere indirecte tijd. Mijn inschatting is dat alle gezinsleden een intensieve behandeling dringend nodig hebben per direct.”

2.10 Op 14 oktober 2019 heeft klager toestemming gegeven aan beklaagde de behandeling van de drie kinderen weer te hervatten.

2.11 Op 24 oktober 2019 heeft klager per e-mail aan beklaagde gemeld dat hij zijn toestemming intrekt om de kinderen nog langer te behandelen.

2.12 Uit de rekening betreffende minderjarige A blijkt dat in de periode van 29 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 een totaal van 45,6 uren is gedeclareerd onder vermelding van “psychiatrische behandeling” voor een bedrag van € 8.434,00. Uit de declaratie volgt dat beklaagde in de periode waarin beklaagde toestemming had gegeven de minderjarige A te behandelen 15 uur heeft gedeclareerd. In de periode waarin zij geen toestemming had van klager de minderjarige A te behandelen heeft zij 30,6 uur gedeclareerd.

2.13 Uit de rekening betreffende minderjarige B blijkt dat in de periode van 29 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 een totaal aan 39,25 uren is gedeclareerd onder vermelding van “psychiatrische behandeling” voor een bedrag van € 7.262,75. Uit de declaratie volgt dat beklaagde in de periode waarin beklaagde toestemming had gegeven de minderjarige B te behandelen 14,17 uur heeft gedeclareerd. In de periode waarin zij geen toestemming had van klager de minderjarige B te behandelen heeft zij 25,08 uur gedeclareerd.

2.14 Uit de rekening betreffende minderjarige C blijkt dat in de periode van 29 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 een totaal aan 46,2 uren is gedeclareerd onder vermelding van “psychiatrische behandeling” voor een bedrag van € 8.542,50. Uit de declaratie volgt dat beklaagde in de periode waarin beklaagde toestemming had gegeven de minderjarige C te behandelen 12,6 uur heeft gedeclareerd. In de periode waarin zij geen toestemming had van klager de minderjarig C te behandelen heeft zij 33,6 uur gedeclareerd.

2.15 Op 1 april 2020 verleent de rechtbank te E vervangende toestemming ten behoeve van de diagnose en behandeling door beklaagde van de drie kinderen.

2.16 De Raad voor de Kinderbescherming (verder: RvdK) heeft op 31 juli 2020 een verzoek gedaan aan de kinderrechter voornoemde kinderen onder toezicht te stellen. In de rapportage van de RvdK van 22 juli 2020 staat het volgende vermeld onder ‘Factoren die van invloed zijn geweest op het onderzoek’:

“[…] Op 17-06-2020 vindt er een telefonisch contact plaats met mw. F, psychiater van moeder en de kinderen, nadat raadsonderzoekers mw. F een vragenlijst hebben gemaild. Besproken wordt dat mw. F telefonisch informatie geeft waarvan de raadsonderzoeker een gespreksverslag zal maken en ter inzage zal sturen. Op 18-06-2020 wordt dit gespreksverslag ter inzage verzonden. Op 25-06-2020 vindt er telefonisch contact met mw. F plaats. Zij geeft aan bezig te zijn met het wijzigen van het gespreksverslag, inmiddels beslaat dit al ruim tien pagina’s. Ook is mw. F van mening dat de raadsonderzoekers over het hele dossier behoren te beschikken om een zo duidelijk mogelijk klinisch beeld te krijgen van wat er allemaal gebeurd is. […] Tevens wordt mw. F met klem verzocht om het gespreksverslag leidend te laten zijn, hier wijzigingen in aan te brengen die strikt noodzakelijk zijn, maar het verslag niet te herschrijven. Mw. F gaat hierover nadenken. Op 29-06-2020 heeft mw. F verschillende stukken gemaild waaronder het gespreksverslag met enkele wijzigingen, een herschreven gespreksverslag van ruim veertien pagina’s, […], en een samenvatting van alle vermoedens van strafbare feiten waar vader zich schuldig aan zou hebben gemaakt. Na een multidisciplinair overleg met de juridisch deskundige is besloten deze stukken niet mee te nemen in het onderhavige onderzoek en ook geen kennis te nemen van de inhoud. Ten eerste is het volume aan informatie te groot waardoor het aan leesbaarheid zal inboeten. Ten tweede is met name de samenvatting gestoeld op de behandeling van moeder en de kinderen door mw. F, niet op uitgebreide behandeling of onderzoek naar vader en derhalve zijn de beschuldigingen die geuit worden in alle stukken niet objectief vastgesteld. […]” .

2.17 Op 18 augustus 2020 stelt de kinderrechter de kinderen onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming I. In de beschikking staat vermeld:

“[…] Ter nadere sturing geeft de rechtbank, zoals ter zitting besproken, mee dat nu gebleken is dat op 20 september 2020 de traumabehandeling door mevrouw F zal worden geëvalueerd ( waarbij de rechtbank abstraheert van het geschil tussen partijen in hoeverre daadwerkelijk sprake is geweest van behandeling), de jeugdbeschermer van de evaluatie kennis kan nemen en met deze kennis onder eigen verantwoordelijkheid vervolgens beoordeelt of deze hulpverlening al dan niet in het kader van een ondertoezichtstelling dient te worden voortgezet. Zoals ter zitting besproken lijkt dit, mede gelet op de toelichting van de raad niet voor de hand liggend, gezien de stellingname van mevrouw F.. […]” .

3. De klacht

Klager heeft een veelheid aan klachten ingediend die, met instemming van klager en zijn gemachtigde ter zitting, zijn samengevat in drie onderdelen, die luiden -zakelijk weergegeven- als volgt:

A. Klager verwijt beklaagde dat ze de kinderen van klager en zijn ex-echtgenote heeft behandeld terwijl zij daarvoor geen toestemming van hem, als gezaghebbende ouder, had. Klager ziet zich, ondanks de ontkenning hiervan door beklaagde, in deze stelling -onder meer- gesteund door de declaraties van beklaagde waaruit volgens hem blijkt dat zij de kinderen gewoon heeft doorbehandeld in de periode waarin zij daar geen toestemming voor had.

B. Klager verwijt beklaagde dat ze hem vooringenomen en intimiderend heeft bejegend. Dit blijkt onder meer uit het per e-mail dreigend te melden zelf aan de rechter vervangende toestemming te gaan verzoeken en dwingend klager erop te wijzen dat hij, gelet op zijn financiële situatie, best de behandeling van de kinderen zou kunnen betalen. Ook heeft beklaagde zich bijzonder grensoverschrijdend opgesteld, onder meer richting zijn reclasseringsambtenaar, Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming door extreem uitgebreid haar visie te delen en daarbij allerlei juridische stellingen in te nemen (zoals of klager nog langer met het gezag over de kinderen belast zou moeten blijven). Dit alles om klager in een kwaad daglicht te stellen. Daarnaast heeft beklaagde de rechtbank gebeld om te informeren hoe het met een juridische procedure stond, terwijl zij daarin zelf geen belanghebbende was. Met haar houding en grensoverschrijdend handelen heeft zij in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid zoals die van een professioneel zorgverlener verwacht mag worden.

C. Klager verwijt beklaagde dat zij, ondanks zijn verzoek daartoe, geen offerte heeft op willen stellen. Daarnaast verwijt hij haar dat ze buitensporig veel uren heeft gedeclareerd, ook nog terwijl ze de kinderen niet meer behandelde. Daarnaast heeft beklaagde volledig nagelaten inzichtelijk te maken waaraan zij deze vele uren heeft besteed.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt voorop dat de beoordeling in deze procedure op een bijzondere manier heeft plaatsgevonden. Gelet op de bescherming van de belangen van de kinderen heeft beklaagde hun medische dossiers in eerste instantie niet willen overleggen. Voor een zorgvuldig oordeel van het College was dit echter noodzakelijk. Omdat de advocaat van klager tevens de advocaat in de strafzaak is, had beklaagde ernstig bezwaar tegen kennisname door de advocaat van klager van het medisch dossier van de kinderen, waarin -onder meer- allerlei gespreksaantekeningen staan. De advocaat van klager heeft ter zitting mondeling en later nog een keer telefonisch het College toestemming gegeven de medische dossiers in te zien, zonder dat die aan hem werden overlegd. Het College heeft vervolgens kennisgenomen van de medische dossiers van de kinderen. In deze uitspraak worden geen passages of onderdelen uit het medisch dossier geciteerd. Voor de beoordeling van de klacht is kennisname van de medische dossiers met name van belang geweest voor wat betreft de klachtonderdelen A en C.

Klachtonderdeel A

5.2 Het College acht dit klachtonderdeel ongegrond. Op grond van de stukken en het bestuderen van de medische dossiers is niet komen vast te staan dat beklaagde de kinderen in de periode dat zij daartoe geen toestemming van de vader had, toch heeft behandeld, in de zin van dat ze face-to-face contact met hen heeft gehad. Dat zij in de periode waarin zij geen toestemming had de kinderen te behandelen, opvallend veel uren heeft gedeclareerd, verklaart wellicht de argwaan die is ontstaan bij klager, maar maakt dit oordeel niet anders, nu dit volgens beklaagde uren waren voor zogenoemde indirecte tijd. Nu het ‘doorbehandelen’ niet is komen vast te staan, kan beklaagde ten aanzien van dit onderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel B

5.3 Het College verklaart dit klachtenonderdeel gegrond. Uit de stukken, waaronder het rapport van de RvdK, de informatie van Veilig Thuis en de processen-verbaal van de verschillende procedures bij de rechtbank blijkt dat beklaagde, ongetwijfeld uit betrokkenheid met de kinderen en mogelijk de ex-echtgenote, haar professionele distantie is kwijtgeraakt. Het College stelt vast op grond van de stukken dat beklaagde zich haast onbegrensd en opvallend actief is gaan bemoeien met instanties die zich bezighouden met de veiligheid van de kinderen, zoals Veilig Thuis en de RvdK. Zij heeft zich ten aanzien van die instanties in allerlei bewoordingen uitgelaten over de persoon van klager, met wie zij slechts tweemaal een face-to-face contact heeft gehad en die zij niet zelf heeft onderzocht of behandeld. Zij heeft zich daarbij uitgelaten over zaken die buiten haar deskundigheid vallen, zoals of klager nog langer belast moest blijven met het gezag over de kinderen. De hierboven onder 2.17 genoemde passage uit het rapport van de RvdK is exemplarisch voor de verregaande gedrevenheid van beklaagde. De inspanningen van beklaagde gaan zo ver dat de RvdK besluit de grote hoeveelheid aan overgelegde documenten niet te gebruiken en zelfs niet in te zien. Dit mede vanwege het ontbreken van de objectiviteit. Dit beeld ziet het College terug in de medische dossiers voor zover het de correspondentie met derden betreft. Hiermee treedt beklaagde buiten haar bevoegdheid en deskundigheid (zij heeft geen forensische expertise) en heeft ze onprofessioneel gehandeld. Dit klemt temeer nu blijkt dat beklaagde ook tijdens de mondelinge behandeling nog steeds vol achter haar handelen staat en dit handelen lijkt te zien als een plicht die voortvloeit uit haar beroep van kinder- en jeugdpsychiater.

5.4 Het College merkt hierbij op dat beklaagde een gezin met vijf kinderen en twee ouders in een scheidingssituatie, naar aanleiding van (mogelijk heftig) huiselijk geweld als enige psychiater in behandeling heeft genomen. Zij heeft in de stukken en ook ter zitting meerdere malen erop gewezen hoe buitengewoon complex de problematiek bij dit gezin was. Zij noemt het een unieke zaak. Het College vindt het opmerkelijk en tegelijkertijd risicovol om deze behandeling dan als enige psychiater uit te voeren. Hoewel een enkele andere hulpverlener betrokken was om uitvoering te geven aan (deel)diagnostiek of anamnese, was beklaagde degene die de behandeling bij alle zes de gezinsleden ook daadwerkelijk uitvoerde. Het risico op overmatige betrokkenheid, tunnelvisie en verlies van professionele distantie is aanwezig en heeft zich, naar het oordeel van het College in dit geval ook gerealiseerd.

5.5 Het College merkt hierbij overigens op dat de opmerking over de financiële toestand van klager in voornoemde e-mail wellicht onhandig is, maar op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ditzelfde geldt voor de e-mail waarin beklaagde meldt dat zij vervangende toestemming zal verzoeken aan de rechtbank. Zij heeft in haar verweerschrift uitgelegd dat dit volgt uit de richtlijn ‘KNMG- wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen, KNMG 2019’ waarin dit onder punt 4.5 staat bij het kopje: “vervangende toestemming door de rechter op verzoek arts”. Het College overweegt dat onder dit punt in de richtlijn weliswaar staat dat de arts een dergelijk verzoek in buitengewone omstandigheden kan initiëren bij de RvdK, maar dat het, gelet op de tekst in de richtlijn, te begrijpen is dat beklaagde hierdoor enigszins op het verkeerde been is gezet en in de veronderstelling verkeerde dat zij dit zelf aan de rechtbank kon verzoeken. Omdat beklaagde deze veronderstelling en de mededeling daarvan aan klager op vermelde richtlijn heeft gebaseerd, kan haar dit niet in tuchtrechtelijke zin worden verweten. Omdat er vervolgens een procedure is geweest bij de rechtbank in verband met een verzoek tot vervangende toestemming is het ook enigszins begrijpelijk dat beklaagde zelf de rechtbank heeft gebeld om te vragen hoe het nu zat met die vervangende toestemming. Ook dit is haar op zichzelf niet tuchtrechtelijk te verwijten.

Klachtonderdeel C

5.6 Het College verklaart ook dit klachtonderdeel gegrond. Het College heeft allereerst vastgesteld dat beklaagde een veel hoger dan te doen gebruikelijk uurloon hanteert, te weten

€ 185,=. Uit de door klager overgelegde declaraties blijkt vervolgens dat beklaagde exorbitant veel uren indirecte tijd heeft gedeclareerd. Het verweer dat beklaagde die uren heeft besteed aan contacten met de RvdK, Veilig Thuis, de ex-echtgenote (in relatie tot de minderjarige kinderen), de VvAA, het NVnP, et cetera kan naar het oordeel van het College niet slagen, gelet op de enorme discrepantie tussen de hoeveelheid directe en de indirecte tijd. Na uitgebreid onderzoek van het medisch dossier is verder niet terug te leiden welke werkzaamheden voor welk kind op welke dag zijn verricht in relatie tot de bij dat kind gedeclareerde uren. Het College merkt daarbij op dat bijvoorbeeld op 25 oktober 2019 beklaagde meer dan 11 uur heeft gedeclareerd aan indirecte tijd bij de drie kinderen, te weten voor minderjarige A: 435 minuten, voor minderjarige B: 120 minuten en voor minderjarige C: 120 minuten. In het dossier is sporadisch terug te vinden waar bepaalde gedeclareerde uren op een bepaalde dag op zien, maar vaak is dit op geen enkele manier inzichtelijk. Daarbij heeft het College overigens vastgesteld dat ook retrospectief veel aantekeningen in het dossier zijn gemaakt. Het verweer van beklaagde dat verzekeringsmaatschappij J een groot deel van de facturen heeft goedgekeurd en voldaan, maakt niet dat er minder belang moet worden gehecht aan de helderheid en transparantie van de declaraties. Het buitensporig veel uren voor indirecte tijd declareren en de wijze van declareren in combinatie met het ontbreken van de duiding van de vermelde uren in de medische dossiers is onzorgvuldig te noemen en daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7 Daar komt nog bij dat in de behandelovereenkomst (en kennelijk ten tijde van het aangaan van de behandelovereenkomst in de algemene en betalingsvoorwaarden van H, die niet in het bezit zijn van het College) staat dat na de intake op aanvraag daartoe een offerte dan wel een schatting van de te maken kosten gegeven zal worden. Op de vraag hierom van klager meldt beklaagde echter dat ze geen enkele schatting van de kosten kan maken. Ze heeft dan ook geen offerte verstrekt. Zij heeft in dit verband toegelicht dat de zaak daarvoor te complex was.

De mogelijkheid van het desgewenst geven van een schatting van de te maken kosten dan wel een offerte, heeft beklaagde onderdeel laten uitmaken van de behandelovereenkomst. Er staat (in elk geval in de behandelovereenkomst) geen uitzondering opgenomen voor complexe zaken. Dit klemt temeer nu beklaagde een hoger dan te doen gebruikelijk uurtarief hanteert en de (mogelijk kwetsbare) doelgroep gelet op de behandelovereenkomst een gerechtvaardigd vertrouwen mag hebben dat zij deze na zal komen.

5.8 De conclusie is dat beklaagde voor wat betreft klachtonderdelen B en C in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Die klachtonderdelen zijn gegrond.

5.9 Het College vindt het zwaarwegend dat de twee gegronde klachtonderdelen in feite op zichzelf staande klachten zijn en in dit geval niet met elkaar samenhangen. Gelet hierop acht het College de maatregel van berisping passend.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht ter zake van klachtonderdeel A ongegrond en ter zake van de klachtonderdelen B en C gegrond;

- legt op de maatregel van berisping;

- wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, B.S. Abdoelkariem, lid-jurist, A.E. van ’t Hoog, H.N. Koetsier en F.M.J. Bruggeman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C Brand, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021.

WG WG

voorzitter secretaris